Parmentier. Jaargang 8
(1997-1998)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |
[pagina 15]
| |
Inferno IXKom mee naar mijn hellekrocht.
Hoe heet je? Vergeet het.
Ik beoordeel je niet. Komt dat hard aan?
Stil of ik vil je. Hoor je keizer Karel roepen?
‘Mijn Spaanse leeuwen! Santiago!’
Karel zucht, krom van jicht: ‘Bij Tunis waren mijn soldaten als
vliegen op een verdroogde drol maar, klokkenmeester, te veel
regen is even erg als te veel zon.’
Hij zeurt als de tandpijn van Maria van Bourgondië.
Zijn vader Filips de Schone ligt in zijn kist vergeefs te wachten
op Johanna de Waanzinnige. Zij kust hem niet meer op zijn
stinkende bek. Zij leest Lorca bij de donkere cipressen.
Boven kokende olie hangt Barbarossa. Kluts zijn kloten of pluk
de eierstokken van Anna Boleyn voor een omelet.
Hier zit je gevangen. Als een woestijnvos in een iglo of een Belg
aan de Costa del Sol. Als een dolfijn in het dwangbuis van een
dolfinarium of een zeeleeuw in de zoo. Als Sex in Tirol.
Ik was de malariamug die Alexander de Grote een kopje kleiner
maakte. Ik heb de lijkstoet van Hendrik VIII doen struikelen.
All the King's horses and all the King's men
couldn't put Humpty Dumpty in his place again.
Freewheelen? Ik? Ik heb Christus aan het kruis genageld en
fluisterde in zijn oor: ‘Vergeef mij niet, ik weet wat ik doe.’
Ik ben het hondje dat met vermiste knoken gaat lopen.
Ik ben de schimmel van Sinterklaas, de druiper van Zwarte Piet.
De klimop die anjers verstikt en opklimt tegen het Alhambra.
Doodleuk geef ik een kind leukemie en de kapotgeslagen ouders
onherstelbaar verdriet. Onder een elektronenmicroscoop ben ik
de kleinste maar ook de grootste schlemiel. En ik prik gaatjes in
de condooms die hangen te drogen in Dar es Salaam.
| |
[pagina 16]
| |
In ParadisumHet winterde onbarmhartig, het zomert genadeloos.
Avondrood bloederig. De nachten pikzwart, de sterren
lijkbleek. Overdag eigeel met witte klieders.
Geen floppy drive of de lonkende sleuf van een spaarpot.
Soms haat ik Slavonisch eikenhout, denkt de man.
Hij gaapt naar het zonlicht dat sijpelt door de kruinen.
Splintersterren weerkaatsen in de beek.
Kleurenscala als in de disco, denkt hij.
En: zuiver water is vrolijk van nature.
Hij is een strijder maar ook een dichter.
Hij schrijft woorden op die nog verwant zijn aan de
dingen. Buda. Pest. Hij streelt zijn zinnen.
Danst als een equilibrist op een boomstam, enkel een
geweer als kledingstuk. Een zwam likt zijn schaduw.
Tast in het duister van een grot. Komt klaar.
Hij kleedt zich aan. De struiken ritselen.
En hij knoopte uit gewoonte nog zijn das
maar toen floot er iets dat alle vogels zwegen
want er was een heel klein gaatje in zijn jas
en een klokje klepte ergens tien voor negen.
Vijf jaar later. Terug van een bedevaartsoord, zit zijn
vrouw in een toeristenbus die slingert door de Slavische
bergen. De madonna verschijnt aan kinderen, denkt ze.
Noodweer. De bus slipt tot aan de rand van een ravijn.
Mirakels aan het regenfront. De wolken gaan uiteen en
de sterren verschuiven boven Medjugorje.
| |
[pagina 17]
| |
LevensliedUren had ik naar een vermolmde molen zitten blazen
dagen had ik als wit linnen bij de hardharige geiten gehangen
weken mijn zeil naar de schepen gehesen, stand-by
om op te lossen in de eenheid van het ruime sop
Verlepte vruchten, tijdens de wintermaanden verkleumde vogels
over warme landen verteld, mijn spiegel was een plas
in het park - je vond vleermuizen in mijn haar
je spreidde je armen als vleugels en de raven krasten op
Refrein: vuur flikkert om wat verwelkt te verbranden
schedelkap tegen schedelkap - ik laaf mij aan je aronskelk
via de schans van je tere hals naar de knoppen van je rozelaar
hebben jaren hun kans verkeken, switch de schakelaar
Spring van ijsschots tot ijsschots - drenkelingen brullen
in koor: ben je gekapseisd, moet je eronderdoor
| |
[pagina 18]
| |
Twee baldakijnen
| |
[pagina 19]
| |
De nestelingStolselmatig stolt de avond, letter per letter, zin na zin
geen kikkers meer die van de kruiwagen springen
en het kinderbier is op - gescheurd zeil, losgeslagen want
De wind speelt harmonica, de maan verveelt zich gruwzaam
‘Zschenk nog eens in, het einde wordt begin.’
In het nest lees je ‘hoe de reus Gargantua rouwde om zijn
vrouw Badebec' die hij de schoonste vond op aard’.
(...) Ze stierf in 't jaar dat ze is doodgegaan.
Je doet het licht uit. Enteren in het donker. Je gloeit op.
‘Leg bloemen in mijn kist, niet op mijn graf.’
| |
[pagina 20]
| |
Drijvende doodskist
| |
[pagina 21]
| |
2Gooi nog een blok op het vuur. Kijk naar de gensters. Verwacht geen visioen zoals Jacobus van Compostela die in de Melkweg aan Karel de Grote verscheen. Zie de weerschijn van je ware gedaante. Ik tel tot 3. 1 2 3 - One, two, three, kick - je steekt je zwembad in de fil Mijn huid is een vlies rond een wrak. Een ziel heb ik niet of zij is leeg. De zodiak is 1 2 3 Tibetaans finito. ‘Drink als een tempelier maar lik de aars der kunsten niet, kunstenaars, ‘zei mijn vader, de godverlaten drievuldigheid: VULCANUS de sluikstorter (13 kinderen bij 9 vrouwen of misschien was het andersom, doe niet moeilijk of ik breek je ruggengraat zoals deze spaander), FURFUR de sluikdrinker en ASTAROTH de sluikdichter. ‘Zoon,’ zei hij, ‘zeun van een zeug! Dichters die onvergankelijke sieraden willen smeden, verzen uit een snee in de slaap getapt: rukken ze op ivoren krukken, begaan ze onsterfelijke flaters.’ One, two, three, kick - one, two, three - | |
3Ik hou de kachel brandend. Mijn zeegodin, ik wou haar vliegende vis offreren met lotuszaadjes en meloenpitten. Toen ik op een booreiland werkte, had ik alles, zelfs de vrouw van Atlantis. Zij liet winden voor tien, ze waaiden rond onze farm. Ik keek naar de trage avondwolken. Op een nacht heeft zij ons kindje aan de stuip zien doodgaan. Toen is zij vreemdgegaan. Ik ben tabak gaan kopen en kwam niet meer terug. Algerije, ik landde met mijn parachute op een bajonet. Hield de milt vast. Waste de wonde met zout. Veertig jaren bleef ik in de woestijn. | |
[pagina 22]
| |
When you enter the presence
holy, play the satyr not the martyr
only. And when you pass 'neath the
portals of hell there'll be devils
beside you but angels as well.
Lewis Furey | |
AantekeningenBaldakijnen: welig rijmend / tierend naar de hemelkoepel Drijvende doodskisten: cirkels op het water / gestolde dissonanten
De nesteling (‘baldakijn’): rouwbeklag van Gargantua - fragment - uit ‘Pantagruel’ van François Rabelais, 1532 (vertaling door J.M. Vermeer-Pardoen). Trio met trekzak en hobo (‘drijvende doodskist’): met Johnny Hoes en Xavier Cugat and His Waldorf-Astoria Orchestra. |
|