zonkenheid van een berg van zwaarte te ontdoen door er een net zo uit de aarde gerezen brood met een even onbeweeglijke rug o zo peinzend naast te zetten. Is taal inderdaad ‘de gesel van de lucht’?
Soms hebben alle tien de verdichtsels een titel, soms ook niet. Soms zijn zij lang en vrij en soms vrij kort en vrij, samen maken zij dus landschap, vrouw en een toen.
In een vijfde vers vindt een vijftienjarige op de fiets zichzelf verlegen terug, hij trekt pedalerend om de gestalte van een meisje heen, nog steeds boerendochter, later werelds gekleed in een creatie van Chanel, iets te belegen mode toch, maar goed, deze twee gaan hun vrijage binnen.
Ergens in het veld ontwaren de twee een ei in een bergwand, en dan volgt uiteraard het doorgaan van een tunnel, waar hij in de beslotenheid haar durft te vragen:
‘-Ik zou... Mag ik je eens wegen?
-Ik hen niet zwaar.
-Wat ben je dan wel?’
Vragen wij ons hier af hoe zwaar wij De Hartstreek moeten inschatten of zullen alleen jonge mensen elkaars soortelijk gewicht als jongen en meisje leren kennen? Even later zijn deze twee uit een ei van licht gekropen en bevinden zij zich in een veld achter de berg.
Daar kruipt een salamander: ‘drachtig, waardig...’ Ontmoet in deze salamander de vuurgeest; in een later stuk proza is onze verlegen jongeman uit de door mensen bevolkte en daarom ongemakkelijk bevonden jeugdstreek vertrokken, achtergelaten heeft onze dumbo met bril het meisje van klei dat kan melken en ooit weet hoe vlekkenbeesten zich daarbij voelen. In een Angelsaksische wereldstad leert hij kleinsmeden bij een Indiër; de gezel en edelsmid leert zwijgen, kijken en vooral de verloren gegane was-techniek.
Tot hij in Luik terecht komt en daar gelaten woont met een ergens gevonden vrouw en het verlies en de winst van enkele levens, naast een paar dochters.
Wel heeft hij zijn te smeden objecten vernauwd: insecten waaronder de koninginnemier die na de paringsvlucht haar eigen vleugels afbijt. Dan zijn wij als mannetje bidsprinkhaan na de ultieme mutatie slechter af, maar wat moet een koningin zonder vleugels?
Als gezel weet hij al wat zijn meesterstuk moet worden alhoewel het er dan nog nier van komt. Het stuk van de weerstand moet worden gesmeed met de hulp van waarschijnlijk een pipeteske blaasbalg, zeker met het vuur en het geduld en heel het landschap van de vrouw en een toen, dit alles tot de vuurgeest in de parabel gegoten: de gouden salamander.
Want leer het volgende uit een van die dichtwerkjes, fietsend van Slenaken naar Hoogcruts: ‘langs de hanebalken waar het goud van al je stemmen hing’.
Wat als hij zich daar in Luik dan toch aan de gouden salamander zet? Het meisje komt prompt zijn smederij binnen, mevrouw Chanel, dat wel, wereldwijs, en opeens weet ook hij van alle herinneringen iets te maken, ja, de Luikse winkel vol priet en ornament voor wapenbaronessen gaat op slot en uiteraard gaan zij weer De Hartstreek binnen.