zin van ‘sneu’), maar op zich nog niet dramatisch. De dynamiek van het drama staat of valt immers hij het conflict dat inherent is aan de beginsituatie. Daaruit ontspint zich de handeling, de intrige.
In Wie... wordt wel veel gevit, gekift en gekissebist, maar er is geen wezenlijk wilsconflict. De handeling blijft beperkt tot het traditionele zwaktebod van roken en het drinken van bier en koffie, al dan niet met cognac. Er wordt hevig langs elkaar heen geluld, zonder dat dit een thematische meerwaarde krijgt, zoals in Herenleed of La cantatrice chauve van Eugène Ionesco. Als er al interactie is tussen de diverse personages, dan heeft dat geen consequenties voor het verdere verloop. Aan het eind van het stuk weten ze nog steeds niet wie ze zijn en zijn allemaal nog net zo gefrustreerd en ongelukkig als het begin. (Zoon 1: ‘Alles is naar de kloten’ Zoon 2: ‘Dat is kut’ Zoon 1: ‘Dat is heel erg kut’)
Honderd bladzijden lang rijgen dergelijke hemeltergend banale dialogen zich aaneen met de eentonigheid van een potje ping-pong op een regenachtige zondagmiddag, een eentonigheid die alleen zo nu en dan wordt onderbroken door langere lyrische monologen, een samenzang, een spelletje en een dansje door de niet nader geïntroduceerde Manja, Gillis, Kuno, Oscar (!) en Sara, die vermoedelijk alter-egos zijn van de vijf anonieme personages, ook al wordt die relatie nergens manifest.
Goede dialogen karakteriseren de sprekers. Idealiter weet je bij het lezen ervan altijd wie er aan het woord is, ook als dat er niet bij staat. In Wie... staat het er wel bij, maar dan nog moet ik regelmatig terugbladeren om te kijken wie ook alweer wat gezegd heeft. De personages zijn zo plat en inwisselbaar dat het misschien beter is om ze te zien als personificaties. Zoon 1 is een mislukte schrijver (!), zoon 2 een junkie en zoon 3 een moederskindje; dochter 1 is een soapactrice, dochter 2 een gemankeerde levensgenietster die naar België is uitgeweken. Alle vijf zijn ze behept met een fors minderwaardigheidscomplex en een al even forse dosis jeugdtrauma's.
Indien men de thematiek zou willen interpreteren als de vervreemding van zichzelf en de zoektocht naar de eigen identiteit (zoals de titel Wie... lijkt te suggereren) lijkt de onderlinge inwisselbaarheid van de dramatis personae daarvan een logische expressievorm, althans voor diegenen die ook menen dat je een saai verhaal kan rechtvaardigen door te zeggen dat het over verveling gaat. Het probleem is alleen dat het zo niet werkt. Wie een dermate afgezaagde thematiek nieuw leven wil inblazen zal over een uitzonderlijke verbeeldingskracht en/of een uitzonderlijk stilistisch vermogen moeten beschikken. Dat is bij Van Woensel echter niet het geval. Afgezien van incidentele geestigheden als ‘een geldprobleem los je op met geld/een drankprobleem met drank’ blijft de stijl steken op het niveau van Belgenmoppen, flauwe woordspelingen als ‘gezwellig’ en oppervlakkige tirades tegen de toneelwereld en de wereld in het algemeen; ‘een kunstenaar pardon ha ha ha / Alsof in dit land toneel nog iets met kunst te maken heeft/ Overal in het hele bestel zit 't vol met ratten / Net als in elke bedrijfstak’.
Ook zonder conflict kan een schrijver soms toch nog een zekere spanning opbouwen door middel van suggestiviteit, anticipaties en het achterhouden van vitale informatie. Er worden geen vragen opgeroepen en er worden geen verwachtingen gewekt. De Dramatische Onthullingen, waarin zaken als incest, zelfmoord, verslaving en abortus aan de orde komen, komen steeds als de spreekwoordelijke scheet bij heldere hemel en hebben dan ook weinig tot geen effect.
Met zoveel ernstige tekortkomingen betwijfel ik of Wie... ooit zal worden opgenomen in de canon van klassieke toneelteksten. Misschien dat het stuk op het toneel beter tot zijn recht komt, in een visionaire opvoering, die mijn voorstellingsvermogen ver te boven gaat, of voor een publiek dat mijn bezwaren tegen teksttoneel niet deelt. Op papier werkt het in elk geval niet.