Jos Joosten
Geen woorden maar daden
Over Licht van Gerardjan Rijnders
Troost is de compensatie van een gemis. Troost is meteen ook wat schamel: het betekent slechts met woorden goedmaken wat je veel directer, want lijfelijk, ontbeert - aan liefde, aandacht, erkenning, genegenheid of geborgenheid. De tekst van de monoloog Licht die Gerardjan Rijnders, blijkens het onderschrift in oktober 1996, schreef voor zijn Toneelgroep Amsterdam, beweegt zich vanaf de beginregels tussen de polen missen en troosten. Bij het schrijven van de tekst schijnt Rijnders zich gebaseerd te hebben op een brief van de apostel Paulus. Als dat zo is, dan zal dat het begin van de Tweede Brief aan de Korintiërs zijn geweest, die ook al geheel gewijd is aan troost: ‘Geloofd zij God en Vader van onze Here Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, die ons troost in al onze druk, zodat wij hen, die in allerlei druk zijn, troosten kunnen met de troost, waarmede wijzelf door God vertroost worden. Want gelijk het lijden van Christus overvloedig over ons komt, zo valt ons door Christus ook overvloedig vertroosting ten deel. Worden wij verdrukt, het is u tot troost en heil; worden wij getroost, het is u tot een troost, die zijn kracht toont in het doorstaan van hetzelfde lijden dat ook wij ondergaan.’ Bepaald geen troosteloze passage, dit. Lijkt de link tussen de twintigste-eeuwse Rijnders en de nieuwtestamentische Christus intussen wat ver, dan moge hieraan toegevoegd dat Licht geschreven werd als tekst voor een voorstelling rond kerstmis - het lichtfeest, natuurlijk, maar vooral ook het feest van Christus' geboorte. Hiermee is het rechtstreekse verband met de Bijbel wel zo'n beetje behandeld, denk ik. Rijnders toont ons namelijk voor het overige bepaald geen christelijk lijdens- of troostverhaal, maar legt een eigentijdse, vertwijfelde grotestadsbewoner een tekst in de mond die als volgt begint: ‘Het is het enige en zonder zijn we... en de enige troost ligt in het terug
naar... en vanaf het allerminiemste dat zich vastklampt aan...’ Licht is onderverdeeld in dertien delen - net zoals Paulus' brief overigens - die steeds gescheiden zijn door een witregel. l iet wijst op enige bescheidenheid dat de auteur de al met al toch niet korte tekst op een eenvoudig tweezijdig vouwblad liet drukken. Een literaire uitgeverij als De Arbeiderspers had van deze zelfde hoeveelheid tekst, gesteld althans dat de auteur een jonge platinablonde debutante was geweest, met ruime interlinie en groot lettertype zonder twijfel een heuse novelle gemaakt.
Licht onderscheidt zich op een wrat paradoxale wijze van een klassieke (interne) monoloog als bijvoorbeeld het, overigens schitterende, Leutnant Gustl dat Arthur Schnitzler in 1903 publiceerde. Onder invloed van de opkomende psychoanalyse gaf de Weense auteur niet-becommentarieerd de nachtelijke innerlijke gedachtegang weer van een beledigde officier. Het leverde literair een spannende constructie op, maar was door de samenhang en consequente vertellijn in feite ongeloofwaardig. Niemands gedachten ontwikkelen zich zo consequent, rechtlijnig en inleefbaar als die van Luitenant Gustl. Bij Rijnders doet zich tot op zekere hoogte een omgekeerde ongeloofwaardigheid voor: in Licht zien we een externe monoloog - althans een die expliciet bestemd is voor een publiek - zonder dat er een poging tot ordening wordt gedaan. Het waarom ervan is niet op het eerste gezicht duidelijk.
Mij lijkt echter dat Rijnders deze tekst met opzet zo abstract gehouden heeft: waarvóór troost