Parmentier. Jaargang 8(1997-1998)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Han van der Vegt Toorts toren strekt zich langs het talmen van zijn steiger tussen wolken van hem voort bezingt de snelweg de glorie van zijn lange baan toren rekt zijn stramme ringen waarheen zal ik reizen vandaag en wie zal ik dragen vandaag naar het zilte van de hemel waarom zou ik, lome voeten nog blijven drukken op de grond doornen steken in mijn enkels waas van rozen drijft mij omhoog toren rukt zijn fundamenten uit de rust van zwarte aarde steiger spalkt het zenit open en als een tempel valt het licht door de roes van zijn pilaren heuvels likken hun schaamleren tongen naar de flarden vacht die van de heupen van een onweer naar omlaag hangen te bloeden maar de toren klimt onvervaard op de wind van albatrossen langs stelten waarop de goden door de scheuren in hun kelders diepe passen slaan naar morgen het struikgewas van de adem van achterblijvers die hem in hun huilende naijver vast willen strikken schudt hij rillend uit de heimwee van zijn wortels en de snelweg zweept zijn staart op en slaat uit de sterren vonken die terwijl ze zich van eigen tuimel als herten lostrappen [pagina 82] [p. 82] sterren spatten aan hun hoefslag lijnen van autosalto's staan in kolkende regenbogen op spiegels van het firmament waartegen een joelend koor van hese claxons weerkaatst telkens wanneer een wagen wegspringt langs de gesperde bek van vosjes die over de boezemtrossen van de hemelse maagd hun met glazen oog lonkende geilheid afwachtend laten neerhangen de wereld draait onder hem weg als een stalen vloer waar acteurs nog wachtend op hun beurt eigen regels en eigen gebaren zich tot tegenspelers dromen wanneer zíj zich op het doffe grommen van raderen van de planeten tot een afgrond splijt als ik mij niet had bewogen had de zon dan in haar kraag van stralen kunnen blijven hangen alles ziend alles negerend hadden de winden de tango van hun onverschilligheid dan met de meridianen kunnen blijven vervlechten of ben ik alleen op de klap van mijn wil afgevuurd als een signaalschot van een over de duur van mijn vlam heenreikende beweging schelpen nestelen zich in de toren zijn borsten, vormen een pantser van vorstarabesken met de kristallen van zijn bloed en de meteorenkrassen dat hij torst als het in zijn huid verankerde voorwaartsstreven door een kier in het voorhangsel van het altaar van een avond schiet langs walmende kaarsen van boetelingen zonder hoop die [pagina 83] [p. 83] ronde maken met een bloedend etalagepoppenhoofd in de plooien van hun kazuifel een lichtstraal naar de toren als baken voor zijn verder reizen drenkelingen die richtingloos als verdorde bloemen door de ruimte zweven grijpen zich vast als de toren hen langszij komt hijsen hun lijven druipend van algen over de verschansing verderop staan boormasten scheef in het uitspansel gedreven als mijlpalen waarlangs hij zijn weg moet meten, geisers sproeien in prisma's gewijde olie om zijn sluiers mee te zalven hun staf als riem en roer laten schimmen van bisschoppen schrijlings bovenop de auto's ze als schuimbekkende cimbalen met de flanken tegen elkaar door de spiralen van de melkweg kletteren en vegen met een brede mantelslag de toren zijn pad van wandelwagens vrij hoever zal ik komen vandaag en met wie zal ik vallen straks als de zucht van wie mij volgen mij niet meer zal ondersteunen welk gras zal over mij zijn slaap spreiden van een zacht vergeten welke boom kiest mijn ruïne als trede om zijn schaduw uit te leggen op zijn weg omhoog het wrakhout van de steiger kruist zich tot een nieuw sterrenbeeld, een piramide met een blinkend dak die zijn wig drijft tussen de eeuwige termietenomloop van de zodiak, sekstant die de toren zijn voortgang doorgeeft aan de buitenkant van de in [pagina 84] [p. 84] plooien en rafels gevouwen luchtballon van een dag klimmen de schoorsteenvegers van de hel gekromd over hun holle buik langs een benen touwladder op en neer met de borstels aan hun staart zwaar van roet en geweeklaag en dichtgesnoerd op hun rug de knapzak van hun ingewanden dode kinderen berijden de draak van een rood vlammende dageraad met teugels waarlangs seringen van plastic bloeien toren leent zijn barse transen aan de trots van nevelschepen tussen posten van gebeden waarlangs van de tatoeages van de nacht giftig water lekt een escorte van drachtige ezelinnen behangen met bruidskleden uit goudbezoomde vitrages verbreidt balkend en zijn weg bereidend het bericht van zijn langverbeide aantocht en een geur van oleander stolt in draden in het azuur die zich weven tot eilanden en gebed in een koraal van autowrakken traag boven de zinkende horizon drijven toren wiegt zijn ademlozen tot zijn juichende matrozen door de tover van het blauwe over de lente van de maan smalle rode zeemeerminnen wuiven buigen het voorbijgaan Vorige Volgende