Parmentier. Jaargang 6(1994-1995)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Henk van der Waal Interferenties I Psalm 17:8, 6:8 Soms is zo veel zo ver weg dat de wind in de roos mij ontvalt en ik met mijn laatste gelaat uitgelegd lig in de kwikzilveren bedding van uw van halleluja schuimende lippen, waartussen het thuiskomen in mijn bol de weg kwijtraakt daar uw talig leedwezen mij in arren moede tot het donker maant en dus dat onder de schaduw uwer vleugelen geen terugkeer is: niet in het u believen niet in het u gerieven, want schuld aan het vlees en doem in de van verdriet doorknaagde ogen die in tweespalt staan gestanst tussen erotomaan vergrijp en het vlammend zwaard der gerechtigheid dat mij nimmer tot u toe zal laten - doch bewaar me niettemin de glimlach van mijn kind. [pagina 21] [p. 21] II Psalm 32:4,9 Eerst los en vliegen en vrij zijn van de wet die de geslachten knecht, de vader in mijn god verdelgen, uitroken, en horen welke lofzang dan mijn lippen martelt en zien welke beloofde hand mij dan de bloemenzeewoestijn der blinden in zal leiden en zwijgen met de verdwenenen die in uwer ontstentenis geradbraakt zijn, maar uwe hand was dag en nacht zwaar op mij en gelijk een muilezel wiens muil men breidelt met toom en gebit opdat het tot u niet genake, bindt uw gebod mijn vrijheid in, omweeft uw wet mijn wonde lichaam en verstreelt mij naar uw schimmenrijk tot ik ben verzonken in de in mijn bloed gedrenkte waarheid van uw rotsvast ongeloof - doch bewaar me niettemin de blonde glimlach van mijn kind. [pagina 22] [p. 22] III Psalm 42:8, 51:9, 46:4, 69:17 Al uwe baren en golven zijn over mij heengegaan, maar ontzondigd met hysop of witter dan sneeuw ben ik niet, want de zee van een andere hand, die al het eeuwige heeft uitgebannen, likt aan mijn strand, stroomt over de rotspunt van mijn verlangen en bonkt tegen derzelven verheffing alleen om mij in mijn verstarren te omarmen, tot ik vernacht zal zijn, ook al ben ik niet verzadigd, want hoe ook de erosie aan mijn buikwand met je hand over hand toeneemt tot je me niet meer geweest maakt en ik naar je kijk en niets dan de wind en de zee voel in de haardos van mijn herinnering, verstoken van oneindigheid blijf ik van eeuwigheid tot eeuwigheid die ik niet ben; hallelu nee - doch bewaar me niettemin de blozend blonde glimlach van mijn kind. [pagina 23] [p. 23] IV Psalm 69:16 Nog afgezien van de matte afhankelijkheid en de godse hooikoorts die niest in ieders hoofd en haar voren trekt in het slijm van de taal, besterf ik het gemist te worden, want u de mij binnengevallen waandroom, u mijn overweldiging en te blauw voor de zee, u mijn kastijding in bloed geschreeuwd, u mijn opblaasbaar luchtkasteel, waarin ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen, en naar vertroosting, maar heb ze niet gevonden, zodat ik uit licht nu duisternis hak en met een staalborstel de vrees van mijn lichaam krab om het wachtlied dat zich in je uitwist te vernemen en dat ik alleen maar zingen kan als de talkshow van de lofzang gebroken wordt door een beklijf mij niet, ik ken u niet - doch bewaar me niettemin de blauwe ogen blozend blonde glimlach van mijn kind. [pagina 24] [p. 24] V Psalm 139:15, 133:2, 102:7 Onmogelijk de innerlijke devotie niet te laten annexeren door verafgoding als ik met mijn enigst kind over het kraterlandschap van mijn geweten loop en mijn hartedief van eenzaamheid vlinderkusjes blaast naar een man op een paard die desperaat zijn god najaagt om zout te strooien op de staart van het uur, waarin uwe ogen haar ongevormde klomp hebben gezien en zij als een borduursel is gewrocht in de nederste deelen der aarde, waarop ik haar nu achterna hink als eenen roerdomp der woestijn die sideraal terugverlangt en niets anders is overgebleven dan op haar kinderglimlachvleugels weg te zweven naar een wereld die geen gaten laat vallen in het verleden - bewaar me dus het blauwe ogen blozend blonde van mijn kind. Vorige Volgende