zer daarop zat te wachten? Voor je 't weet, ben je hem kwijt. Actie, erotiek, hedendaagse thrills, dáar zijn wij om verlegen. Bloed. De rest zullen we maar aan de beroepshistorici overlaten, nee? Die zijn beslagen in die materie.
En een zeestormpje, had dat er niet afgekund? Of hoe dat aan-boord-gesmokkel nu precies in zijn werk ging. Maar nee, u beperkt zich rustig tot de feiten, u noteert droogweg dat Pierre-Jean de Smet in 1827 tot priester werd gewijd. In Saint-Louis was dat, een Frans pelshandelscentrum aan de samenvloeiing van de Missouri met de Mississippi. Sjonge, jonge, wat u daar allemaal hebt laten liggen. Terwijl u toch gewoon een ticket had kunnen kopen om hup heen en weer te vliegen. De twintigste eeuw, mijnheer, ik zou gezworen hebben dat u die kende. Sfeer snuiven, wilde anekdotes inlassen, de kraak en de smaak van een plek: dát moet uit de pagina's opstijgen. Sper open die neusgaten, verwijd onze pupillen, doe onze harten bonzen! Of vindt u dat zo iets niet te pas komt? Verdiept u zich misschien liever in de sociologische aspecten van het christendom in die dagen? ‘In sterk romantische periodes zoals de negentiende eeuw was de grens tussen geloof en bijgeloof snel overgestoken,’ schrijft u. En u neemt de gelegenheid te baat om een scapulier te beschrijven dat aan het Heilig Hart van Jezus was gewijd. Mon Dieu! En dan te bedenken wat een behekste tijden dat moeten zijn geweest. De Franse Revolutie was als een rode vloed over het land gespoeld, priesters werden gekeeld, de Boerenkrijg brak uit... En zoiets doet u met een armzalig borduurwerkje af, dat moet rijmen op een scapulier dat u al in de eerste bladzijden van uw boek hebt verstopt. Arme, arme wever.
Hebben de dochters van de herinnering daarvoor hun mooiste jurkjes aangetrokken? Nee, echt, soms doet u me aan een Vlaamse produktie denken waarin een aanstormend heir wordt uitgebeeld door drie man en een paardekop, die begeesterd kokosschalen tegen elkaar slaan. Ga toch weg.
Maar ik wil beleefd blijven. Verduldig, wij doen in papier. En opwinden mag ik me ook al niet, dat is slecht voor mijn bloeddruk, zegt mijn medisch adviseur. Dus heb ik maar wat bladzijden overgeslagen waar, ik kon dat aan mijn water voelen, weer zeer vele terzijdes in voorkwamen. Over Ierse missionarissen.
Over zilveren harten die als ex-voto aan Maria waren gewijd.
Over een godshuis in Grimbergen dat ‘maison de plaisance’ werd genoemd.
Die opsomming alleen.
En bij elk onderwerp moet u weer zo nodig. Een goed boek dient zich als een vampier in de lezer vast te bijten. Het moet aan hem zuigen en niet om de haverklap van perspectief wisselen. Maar wat doet u? Ineens grabbelt u alle decorstukken die u zo pietepeuterig had opgesteld, weer bij elkaar, smijt ze in een hoek en trekt andere op. Ineens staan we daar aan de rand van de prairie naar een medicijnman te kijken die een visioen heeft. Hij heft zijn armen, hij gaat spreken en hij spreekt. Hij zegt dat hij mannen ziet aankomen, mannen zonder bloed die lange zwarte rokken dragen. Ze zullen een nieuwe manier van bidden brengen en