Parmentier. Jaargang 6
(1994-1995)– [tijdschrift] Parmentier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Maria van Daalen & Lucas Hüsgen
| |
[pagina 22]
| |
Tot kittelspel werd me de macht van het woord.
Lieve meid, wat scheelt eraan?
Heeft jou iemand wat misdaan
zonder reden, zonder recht?
Ik zweer dat ik hem bevecht.
Wie onschuld bevlekt is slecht.
Laat mij je eens lekker troosten.
MARIKEN
Ik schrok mij bijna dood. De eeuwigheid
is blijkbaar om elk hoekje. Nou, meid,
hoe gaan we overleven? Valt er zo wat
te handelen met die fladderjas, die bimbo?
Hallo, lekker ding, ik voel me lullig,
want het laatste witwassen is lang geleden
en er moet verdiend, om deze reden:
weer eens flink mijn neus op te halen
en tegen mijn spiegeltaal te spreken.
Dus, vader, zuigen doe ik zo, maar zeker,
een leuker spel kan vast wel bij jou thuis.
MOENEN
Bij de tandstickorsprins, voor hulpvaardigen winst!
Nog droefheids droesem heeft zij gezopen!
Wie zo voortreffelijk wanhoopt laat ik niet lopen.
Ik zal verleiden met de rijmelarij:
Zeg droevig dier, 't is niet mis als ik met jou vrij.
MARIKEN
God, wat is die vent goed gebekt. Hee, stop 's!
Hij praat als een dokter, dat wordt noppes.
Do you speak fucking English?
MOENEN
Beter kan ik verklappen wie, nee wat ik ben:
de kenner die kent wat men maar kennen ken.
Geen ander kent zowel voor brandstof formules
als de kracht van sofistieke clausules,
de tragiek van basiskleuren-sociologie,
zelfs nog het geschik der motten-psychologie:
mijn syllogistiek ontwart hun semiotiek.
D'hemelse resten der Hittieten, de mythen
rond ijsberen, leguanen, karekieten,
niemand dan ik heeft ze scherper geduid of doorzien.
Zulk weten miemt mij voor dat mimen geld verdient.
| |
[pagina 23]
| |
MARIKEN
't Is een professor! 't Is zonde.
MOENEN
Ik ben Moenen met het ene oog,
alziende rakker van het academisch vertoog.
MARIKEN
Een echte professor. En zo'n jonge.
Dat wordt eerst effe lekker tongen
en als alles overeind staat
moet-ie nog tappen bij de giromaat.
Dat valt mij niet dagelijks in de schoot.
Is-t-ie groot, of alleen dubbelgebekt?
Onder professoren word je goed opgerekt,
van mijn maandelijkse vleesregels tot in mijn talig subject.
MOENEN
Ik ben wie ik ben, en beken wie maar ken.
MARIKEN
Een woordkramer met overal ritsen! Om te kreunen.
Maar al die bekende deunen van 'm
doen me ook verdomd veel aan een dichter denken.
Duivels! Kun je aan mijn educatie ook wat aandacht schenken?
Dan kan ik misschien binnenkort uit het leven
stappen. De taal, dat lijkt me een zaligheid.
Een schrijver, mooi of dood, wordt liggend rijk
en, eenmaal geopend, komt men vanzelf in al z'n lezers tegelijk.
MOENEN
Hoor mij, lekker dier, we moesten het hierop houden:
als jij met mij meegaat, dan oprecht doet wat ik zeg,
nog tot in je gedachten, al was je verkouden,
dan klink jij gewiekst, als had ik het niet opgelegd.
Aan elektronica, fitness-basics, credit-cards
zal het zeker niet ontbreken, lief hartje van kwarts.
MARIKEN
Zie je wel, 't is een boekenwurm. Hij kruipt
overal in en vreet alles. Dat wil ik leren,
hoe je met taal alles wel kunt verteren,
hoe het woord de werkelijkheid opzuipt.
Mijn oom, de grote Van Dale, maakt ook van die grappen.
Doe eens voor hoe ik van a naar b moet zappen,
hoe ik lemma voor lemma de wereld
in kaart breng, om er dan bij de z uit te stappen?
| |
[pagina 24]
| |
MOENEN
Ach veile schone maneschijn,
graag offreerde ik al waarvan jij geniet,
sta tot eeuwige dienst, doch niet binnen mijn
macht ligt de dichtkunst, ongecultiveerd gebied,
hoogveen van kommer dat ademnood bezorgt,
dat elk dichter bij voortduring overstuur maakt.
Begin met een gedicht, al in het voorgeborgt'
attaqueert een woord, zelfs een letter. Dan kraakt
geest de ziel. De stem die liefst leven aanroept
stuikt ineen. Wie toch dicht stort krijsend in mos,
overtuigd dat niemand een zoeklicht aanfloept.
Zwaar valt hem roepen. Hart klopt voort, klopt leven los.
Weet, blommelief: mijn macht wil waarheid schenken.
Het wordt zo erg, werpt zich een ziel op het woord:
waar het woord de ziel raakt, raakt de ziel gestoord.
Niets voor mij, een heer, zo'n kei van het denken.
MARIKEN
Nee, ik moet mij toch niet totterdood vervelen,
ik wil nog wel een tijdje buiten kunnen spelen.
Maar hoe kom ik af van het vuur in mijn bloed
waardoor ik met mijn vege lijf de straat op moet
om meer ophitsende middelen bijeen te ratsen?
MOENEN
Ik zal het niet verzwijgen:
van 't Hoog-Katatoons tot het Laag-Klappertands
zul jij de talen der wereld behappen.
Slechts wetenschap kan foltertaal ontstijgen.
Wie elk spreken afluisteren kan vindt kans
onaangedaan aan vervloeking te ontsnappen.
MARIKEN
Holtes, druipend nat van taal. Volle monden.
Woorden schieten mij vol. 't Is eeuwig zonde
als ik zwijg. Professor wil ik
worden, en het laaghangend gewicht van de studiebollen
eigenhandig vaststellen. De taal opstijven,
daar is de Muze voor. Houd ze vast; wrijven
legt de glans bloot. Zij zal me inlijven.
MOENEN
Snoepje, vergun mij nog een laatste verzoek.
Overweeg in ernst een verandering van naam.
De gehele vrouwenwereld vormt een boek
alternatieven. Want bedenk: meer kans op faam
| |
[pagina 25]
| |
is beloofd, verlies jij jouw oude naam. Kies
wat normaals: Miranda, Tamara of Marlies.
MARIKEN
Mijn naam weg? Godsamme, dan ben ik niemand.
En ‘Moesje’, 't is niet bijzonder
mooi, als naam - want een dichterlijk wonder van
de Muze, die mij zelfs buitenbaar-
moederlijk bevrucht, en voor elk taalgevaar-
te bewaart... Nou ja, ik geloof ook dat ze een loeder
is en mij benoemt tot wie ik ben.
Ik kan niet zonder, dat staat zo vast als je derde been.
MOENEN
Nou foltert die stijfkop mijn woorden, verdomd!
Toch eist de taalkunde het einde der namen. -
Zeg schat, hoe nu? Jouw verlangen reeds verstomd
naar ons beestachtige ideaal van samen
naamloos heftig leven? Geef je over, wees gerust
op een methode die elkeens geweten sust.
MARIKEN
Ik ben een echt onbespoten Moesje
en eikelmoedig ben ik ook, tot poes-
nat de profundis geroep om diepte
en begrip. Tot sprakeloos en onbesproken
vul je me met je talen naar macht,
met je talige potentie. Mijn Muze wacht
niet af of je haar ook bezwangert;
zij is bang dat je haar verlangen veranderen
zal, en dat ik straks kennis opsnuif en van
dit schreeuwen in lichaam en leden kan
genezen. ‘Muze’, ‘Moesje’ blijft mijn naam,
ook als ik in duizend talen lezen kan
hoe ik jou ledig en mijn opgelepeld ik bevredig.
MOENEN
Daar jij in weerwil van mijn weten bezeten
van jouw naam blijkt, formuleer ik het koketter.
Bevredig mij: behoud slechts de eerste letter
van hetgeen jouw vertrouwen tracht te stijven:
M. Emmeke alleen kan wetenschap bedrijven.
Zij concentreert pregnant in zich die vrouwen wier benen omknellend mijn weten vertrouwen.
| |
[pagina 26]
| |
MARIKEN
Om van dat geëmmer af te wezen
moet je me liplezen: mmmmmmmmmmmmm,
ik zal je leren stotteren, totdat je
niet meer in en uit mijn naam komt...
[repeat and fade out:] ...in en uit mijn naam...
...mmmmmmmmmmmmm...
MOENEN
Blijf kalm! Mocht jij binnen het jaar mislukken,
scheld gerust mij uit: voor sok op krukken.
Nou niet dralen - we vertrekken naar Den Bosch.
Ons oponthoud ginds maakt droefste treurnis los,
die verlost! In luchtig Antwerpen doen wij
wonderen. Bewondering alom maakt jou blij.
Jij leert in elke taal moppen te tappen,
jij controleert spottend de wetenschappen.
Ikzelf hoef nooit meer mijn zwetsen te rijmen.
Geen tijd meer voor: alom heren die ons lijmen
willen met koninklijk bier en net zoals ik
jou de geilste bedstee vinden, sluwerik.
Ai. Niet meteen verklappen wat haar ginds geschiedt;
't is pas voor haar ziel dat ik dat hoogste bied.
Verlies de ziel: dat maakt gefoeter mensenwerk.
Zo stoot de spraak louter op een woordenzerk.
|
|