| |
| |
| |
Oscar van den Boogaard
Fragmenten uit:
De heerlijkheid van Julia
*
Maurice en Julia waren even in diepe slaap verenigd. Hun lichamen lagen verstrengeld onder het dons, hun hoofden lagen dicht tegen elkaar op éen kussen. De jonge Lodewijk kraaide vele malen, keek op naar hun venster, kraaide nog een keer. Uiteindelijk gaf hij het op en liep onder het prikkeldraad door, het weiland in en stapte tussen de slapende koeien en de kersenbomen in de richting van de Engelse kippetjes van Omer.
Maurice werd wakker, de gueuze dreunde in zijn kop. Hij keek op de wekker, vloekte hardop. In éen beweging maakte hij zich los van Julia, griste zijn tijdschriften vanonder zijn bed en liep naar de badkamer. Na alle gebeurtenissen was hij niets van zijn gewoonten kwijtgeraakt. Iedere morgen moest hij van zichzelf om kwart voor zeven opstaan. Hij aarzelde geen moment om op te staan. Het was alsof weer een nieuwe dag hem verloste uit de nacht waarin hij niet bestond.
De meeste oude mensen stonden vroeg op, dacht Julia. Omer zaliger maakte zelfs de hanen wakker (eerst de zijne, daarna die van haar) als hij de luiken van zijn boerderij openklapte, en tegelijk zijn hond en daarna alle honden van de hele buurt. Die ketting van gekraai en geblaf had haar jarenlang gegeseld tot ze het niet meer hoorde, het onderdeel van haar dromen was geworden.
Eindelijk hadden de ouderen na een leven verplicht vroeg opstaan de tijd om uit te slapen en opeens had dat uitslapen niet meer de vroegere bekoring. Er moesten lange dagen gemaakt worden, iedere dag kon de laatste zijn.
Julia hoorde Maurice onverwachts de dag bezingen en de gordijnen openschuiven. Ze draaide haar rug naar het eerste daglicht dat de slaapkamer binnenviel. Maurice bedacht wat hij vandaag eens zou doen. Nut was reeds jaren geleden zonder applaus en zonder bloemen gepensioneerd. Nut kwam sindsdien ook in de woordenschat van Julia niet meer voor. Vragen van nut zouden haar tot waanzin drijven. Nut is leuk als je onsterfelijk bent, dacht Julia, voor mensen die ouder worden en doodgaan is niets nuttig. Want alles leidt uiteindelijk tot niets.
Precies daarom wilde Julia in actie komen. Dit is wat Julia ze moest gaan vertellen als ze haar kwamen halen. Ze moest dit niets overwinnen door er alles tegenover te stellen. Ze wilde het alles bereikt hebben
| |
| |
voordat het ten onder zou gaan. Ze gunde het de glorie van de stier in de arena. Was dat onbescheiden van haar? Heldhaftig zou hij slag na slag toebrengen, de kans was groot dat ook hij uiteindelijk ten onder zou gaan. Maar voor de bijzondere stier die iedere toreador zou overwinnen was er uiteindelijk nog het rusthuis waar hij liefdevol verzorgd zou worden, zijn horens gepoetst, zijn ogen gewassen, zijn staart gekamd, tot hij ook, eens, op zijn laatste dag het loodje zou leggen.
*
In het kleine, vervallen huis naast oma Vlezenbeek woonde de familie Dobbelaer. Een dubbele rij coniferen onttrok de rode bakstenen en de verrotte kozijnen aan haar zicht. Mijnheer Dobbelaer was tuinman en knapte klusjes op. Dirk, enig kind van mijnheer en mevrouw Dobbelaer, zat bij Julia in de klas. Hij was een slungelig ventje met roodblond haar, lichte ogen en sproeten. Julia vond hem bijzonder, want voor het raam van zijn ouders stonden geen vrouwentongen en in de voortuin groeide geen apenverdriet. Dirk liep het hele jaar rond op sandalen. Hij droeg nooit sokken, zelfs niet als het regende of sneeuwde. Volgens de kinderen uit de klas had hij een vreemde voetziekte. Julia en Dirk liepen 's morgens samen door de Dorpsstraat naar school en slenterden 's middags dezelfde weg weer terug.
Achter de Dorpsstraat lag een donkere laan. De takken van de grote oude bomen reikten tot de gevels. De muren van de huizen waren bedekt met klimop. De mensen die er woonden waren griezelig, gevaarlijk zelfs. In éen van de huizen woonde een oude heks, in een ander Walter, een mongool die alle kinderen die het waagden door de laan te lopen in de put duwde. Zijn moeder had een kapsel als een suikerspin en reed rond in een rode sportauto. Op een middag stelde Dirk aan Julia voor om samen door de donkere laan te lopen. Julia durfde geen nee te zeggen en klemde zich aan Dirk vast. Ze liepen in het midden van de holle straat onder de kruinen van de bomen. Ze keken angstig om zich heen of niet achter éen van de bomen Walter onverwachts te voorschijn zou springen. Plotseling zagen ze tussen twee geparkeerde auto's een jongetje zitten op de stoeprand. Vroeger waren Dirk en Julia ook zo klein geweest. In zijn schoot lag een kijkdoos.
‘Willen jullie in mijn doos kijken?’ vroeg hij met een piepstemmetje.
‘Misschien is hij een lokmiddel van Walter,’ fluisterde Dirk in Julia's oor, ‘loop jij maar alvast een stukje door.’
Julia bleef staan en keek hoe Dirk de witte schoenendoos, met lichtblauw vloeipapier afgedekt, van het jongetje aannam. Hij bracht de doos naar zijn oog en begon te gniffelen. Dirk gaf de doos aan Julia. De bodem was bedekt met watten, daarboven zweefden engeltjes van papier in het blauwe licht.
‘t Is de hemel’, fluisterde het jongetje terwijl hij overeind kwam.
Dirk nam de doos uit Julia's handen en zette hem op straat. In éen
| |
| |
beweging sprong hij met beide voeten bovenop de doos. Daarna rende hij weg. Julia zag hoe het jongetje verbouwereerd zijn platgetrapte doos oppakte. Nog even en hij zou beginnen te huilen, te krijsen, te schreeuwen, maar Julia was al weggerend, achter Dirk aan, de straat uit, het licht tegemoet. Toen ze zijn huis bereikten, begon Dirk te huilen. Julia probeerde hem te troosten. ‘Ik ben heel trots op je’, zei ze zacht. Ze streek hem over zijn rug, snoof zijn geur diep in.
Mijnheer en mevrouw Dobbelaer omarmden en kusten elkaar veel.
Julia kon haar ogen niet van hen afhouden. Mevrouw had een dikke buik. Volgens Maria zat daar een babytje in. Julia vroeg aan Dirk in zijn slaapkamer hoe dat kwam. Hij wilde het alleen vertellen als hij haar een kusje mocht geven en zijn hand onder haar rokje mocht houden. Julia gedoogde.
‘Mijn moeder en vader zijn naar de dokter gegaan. Hij heeft ze geblinddoekt en aan elkaar vastgebonden.’
Julia vroeg of Dirk zijn ogen dertig tellen wilde dichtknijpen. Als beloning zou hij weer even zijn hand onder haar rokje mogen houden. Ze pakte een sjaal en bond die over zijn ogen. Ze ging tegen hem aan staan en wikkelde de ceintuur van de badjas die op zijn bed lag om hun middels. Dirk begon te giechelen. Julia vond het heerlijk zijn lichaam tegen dat van haar te voelen. Nooit meer wilde ze los van hem zijn.
Oma riep haar kleindochter bij zich. Ze lag zuchtend op bed onder een levensgroot houten kruis. Julia vouwde devoot haar handen, ze dacht dat oma spoedig zou sterven. Haar laatste uur was nog niet geslagen.
Oma moest in haar korset geholpen worden. Haar norse hondekop staarde woest naar het plafond. De schaduwen in de vouwen van haar gezicht staken hard af tegen haar witgepoederde huid.
Maria en Julia stonden ieder aan een zijde van het bed en trokken met veel moeite het beige korset om haar marmeren lichaam. Julia dacht twee dingen: waarom is dat kruis nooit als een laatste zegen bovenop haar gedonderd, en: ik wil nooit zo zwaar worden.
‘Is het echt waar dat je geblinddoekt moet worden als je een kind wilt?’ vroeg Julia.
Maria begon te blozen en keek naar oma.
‘Waarom vraag je dat nu op dit moment?’
‘Dirk heeft me dat verteld.’
Oma kwam woedend overeind. ‘Wat heeft hij je nog meer verteld?’ blafte ze.
Julia hield haar mond. Oma verbood haar iedere omgang met Dirk Dobbelaer.
Dirk haalde achteloos zijn schouders op. ‘Als jouw oma niet wil dat jij mij ziet, dan hoef ik jou ook niet meer te zien.’
‘Waarom niet?’
‘Jullie zijn allemaal gestoord’, zei hij, draaide zich om en rende weg.
| |
| |
Julia's aanwezigheid werd oma te veel. Ze dreigde met mattekloppers als ze Julia in haar kasten zag snuffelen, de lege dozen die ze zorgvuldig gespaard had open zag maken, of als ze wild door het huis rende, de puzzelstukjes en Perzische tapijten verschoof en de porseleinen bordjes aan de muren deed rammelen. ‘Het kind lijkt wel een olifant’, hoorde ze haar grootmoeder tegen Maria mopperen. ‘Laat haar maar,’ fluisterde Maria, ‘misschien heeft ze koorts.’ Later werden de dreigementen aangevuld met nog huiveringwekkendere: strenge kostscholen.
Aan het einde van het schooljaar kreeg Dirk een zusje. Hij kwam nauwelijks nog op straat. De dag van haar vertrek zag Julia hem vanachter het gele venster een grote glanzende kinderwagen voortduwen. Zijn armen hield hij gestrekt omhoog. Zijn gezicht straalde. Schuin achter haar stond oma met een koffer in haar hand. Julia moest opschieten. Ze zou weggebracht worden naar een internaat in de buurt van Brugge. Een zusje van oma, tante Nonneke, ofwel tante Na, ofwel tante Anna, gaf daar les.
*
Woensdag rond middernacht vielen duizenden sterren. Het was nota bene Veerle die haar had opgebeld om te vertellen dat ze zouden gaan vallen. Julia stond op haar blote voeten in het gras. In stilte deed ze de ene na de andere wens, hoewel ze diep in haar hart wist dat ze die alleen zelf kon vervullen. Het was bijzonder nuttig en aangenaam haar eigen wensen eens te formuleren. Er viel tot haar verbazing nog heel wat te wensen.
‘Mijn moeder vertelde altijd dat de indianen van Argentinië dachten dat de vallende sterren uitwerpselen waren van de sterren’, zei Maurice.
‘Wat weet zij ervan?’
‘Ze heeft ooit een spreekbeurt over hen gehouden.’
Julia dacht: zo kan ik toch niet wensen. Ten eerste niet met dat gepraat tussendoor want ik moet me voor mijn wensen namelijk concentreren, ik neem ze namelijk serieus, het zijn bepaald geen losse flodders die ik naar boven afschiet voor het plezier van het schieten bij voorbeeld of voor het plezier van de knal die het geeft, ten tweede vind ik uitwerpselen hoe dan ook een verkeerd beeld, ons soort mensen heeft geen uitwerpselen, praat er niet over, leeft er niet mee. En waarom moeten die prachtige maagdelijke vallende sterren verward worden met die stinkende uitwerpselen van Maurice. Hoe zou ik ooit een wens kunnen doen aan een drol?
De hemel veranderde in haar beleving in een grote omgekeerde wc-pot die jarenlang niet doorgetrokken was en nu viel alles op hen neer, zoals het pek over het boze stiefzusje in Vrouw Holle waar ze gouden dukaten verwacht had. Maar dat boze stiefzusje had die dukaten niet verdiend, want zij had de rijpe appels niet op tijd geplukt, de broden niet uit de oven gehaald toen ze zongen dat ze gaar waren en ze had de dekbedjes van Vrouw Holle niet goed uitgeklopt waardoor het op aarde
| |
| |
niet meer zo mooi sneeuwde. Misschien had Julia deze maagdelijke sterrenregen ook wel niet verdiend, omdat ze slecht was, van niemand hield, de sterren niet eens serieus had genomen.
En ze zei tegen Maurice: doe liever een wens. Maar ze wist dat haar kracht om van iemand te houden sterker was dan het vermogen van de sterren om de wens van Maurice - dat ze van hem hield en altijd bij hem zou blijven - te beantwoorden.
De val begon met enkele sterren, kort daarop leek het of duizenden pijlen werden afgeschoten vanuit hetzelfde punt. Het schouwspel duurde een paar uur. Julia voelde een tragische spanning tussen die sterren, Maurice en haar. Ze hoorde hem schuin achter haar in het gras wensen en ze zag hoe krachteloos de sterren waren omdat ze nu eenmaal niet meer te stoppen, te veranderen was. Het was alsof ze de sterren aan een koordje vasthield en die verveeld éen voor éen naar beneden trok om Maurice die met een leiband aan haar voeten lag een plezier te doen, om hem een vals voorwendsel te geven om vertrouwen te hebben in hun toekomst.
*
Marcello kocht voor Julia in een Casa de Umbanda een klein zilvergeschilderd bootje, met een metalen zeil en een vlaggetje erop. Op de keukentafel zette hij het glanzende voorwerp voor haar neer. ‘Wat een lief kadootje’, riep Julia blij uit en kuste Marcello op zijn mond.
‘Het is niet voor jou Julia.’
‘Voor wie dan? Voor mijn zoon die je nog nooit hebt gezien misschien?’
‘Het is voor Iemanja.’
‘Voor Iemanja?’
‘Je moet er kadootjes in stoppen.’
‘En dan?’
‘We brengen het bootje daarna naar zee.’
Julia begreep wat er moest gebeuren. Ze liep door het appartement, plukte witte bloemetjes uit een boeket dat Gabriela voor Vladimir had meegenomen, uit de badkamer haalde ze haar flesje parfum, een zeepje, een poederdoos, en een lippenstift. Samen met Marcello stopte ze de kadootjes in het ruim van het scheepje. Uit haar portefeuille haalde ze tien dollar voor Iemanja en twintig voor Marcello.
Marcello vouwde het geld dat ze hem toestak onmiddellijk op en stopte het in zijn zwembroek.
‘Kom hier’, zei ze tegen Marcello en ging op haar knieën zitten.
Marcello ging wijdbeens voor haar staan, wierp zijn hoofd naar achter, wreef over zijn kruis.
Julia dacht aan wat Mae had gezegd. ‘We moeten misschien wachten’, zei ze en stond teleurgesteld op.
Marcello stopte in het bootje nog een paar sigaretten en zijn metalen kam. Julia snoerde de kadootjes vast met blauwe en witte satijnen
| |
| |
linten.
Aan het eind van de avond nadat Marcello en Julia nog een paar lijntjes hadden gesnoven, liepen ze naar het strand. Julia droeg het bootje plechtig voor zich uit. Marcello's arm lag over haar schouder.
Julia herhaalde wat Marcello haar opdroeg te zeggen.
Para que me deiz paz e prosperidade
Opdat u mij vrede en welvaart geeft
En mijn ideaal verwezenlijkt
Op het strand tekende Marcello met zijn hiel het cirkelvormige diagram van Iemanja. Julia liep een stukje de zee in en duwde het bootje in de golven. Ze stond tot haar navel in het water. De eerste golf slokte het bootje helemaal op en deed hem verdwijnen. Marcello sprong achter haar in de lucht. Hun wens zou vervuld worden. Hij gaf Julia een kus, trok haar uitgelaten mee in de richting van de rotsen van de Arpeador. Voordat Julia haar wens had uitgesproken keek ze achterom en zag hoe het bootje teruggesmeten werd op het strand. Ze durfde niets te zeggen tegen Marcello.
Marcello en Julia klommen op de glibberige rotsen. Links schitterden de lichtjes van Copacabana, rechts die van Ipanema. Julia kon niet ophouden te denken aan het bootje dat Iemanja van zich had afgesmeten en aan de waarschuwing van Mae. Ze lagen hier op dit moment ten overstaan van het hele Afrikaanse godenrijk de onreinheid van Marcello te bewerkstelligen die vanavond zuiver moest blijven. ‘Zullen we ophouden?’ probeerde Julia, maar het was zo'n zwak verlangen om op te houden. Ze wilde zich vermengen met dit lichaam tot elke prijs, dit zou de laatste avond uit haar bestaan mogen zijn, dit was waar het in het leven om draaide en niets anders, met deze herinnering, dit gevoel op haar huid, dit beeld op haar netvlies, zou ze voor eeuwig willen inslapen. Zijn ogen waren zo prachtig glanzend, zijn lichaam zo jong, zacht en sterk, ze wilde schreeuwen, huilen, een zacht kusje deed pijn, het moest harder, dieper, en daarna weer even zacht om te laten zien dat ze echt van hem hield, dat ze ook lief kon zijn, het was alsof hij de eerste liefde van haar leven was, ze was nog nooit zo dicht bij zichzelf geweest, ze was deel van het grote levensmysterie en niet langer gevangen in een net van bekrompenheden en angsten die haar het zicht op de hemel en de oceaan hadden afgenomen.
| |
| |
Marcello wiegde Julia in zijn armen en liefkoosde haar golvende lichaam.
‘Waarom ben je bedroefd, Julia?’ fluisterde hij.
‘Ik weet het niet.’
‘Ik wil niet dat je zo doet.’
‘Het spijt me.’
‘Onze goden zijn toch goed gestemd? Laten we dit vieren.’
Marcello streelde haar gezicht, kuste haar lichaam. In zijn ogen glinsterde de maan, de oceaan, de lichtjes van de boulevard, zijn ogen weerspiegelden alle schoonheid op de wereld. Julia wilde door die weerspiegeling heenbreken, ze hoefde niets over hem te weten, alle verhalen zouden alleen maar afstand scheppen, ze zou in zijn lichaam willen stappen, haar benen in zijn benen, haar armen in zijn armen, haar hoofd in zijn hoofd, haar oren in zijn oren om hetzelfde te horen, haar neus in zijn neus om hetzelfde te ruiken, haar ogen achter zijn ogen om samen te zijn in zijn turende blik.
‘Ik ben bang’, zei Julia.
‘Heb je geen vertrouwen?’
‘Ik heb het nooit gehad.’
‘Dat leer ik je wel.’ Marcello lachte vertederd en kneep haar in haar wangen.
Julia kwam overeind en sloeg haar armen om hem heen. De zee schommelde somber heen en weer. De maan overgoot Julia met goud. Marcello's huid glansde brons. Hij tikte met zijn nagels tegen elkaar boven haar hoofd totdat ze tegen zijn borst in slaap viel.
*
(...) ik duwde me omhoog in zijn lijf, zoals een zwemmer die de bodem heeft geraakt naar de oppervlakte schiet om te kunnen ademen, zo schoot ik omhoog en ademde door zijn mond, daarna stopte ik mijn linkerarm in zijn linkerarm en mijn rechterarm in zijn rechterarm, maar ik voelde me nog niet met hem samengesmolten, ik voelde me zo onvolmaakt, mijn benen bewogen naakt buiten op het bed, ik voelde de koude slaapkamerlucht langs mijn enkels, tussen mijn tenen, heel voorzichtig trok ik mijn linkerknie op en stapte in zijn linkerbeen en daarna stapte ik voorzichtig in zijn rechterbeen, ik was bijna in hem maar niets zat nog lekker, ik schudde met mijn hoofd totdat mijn neus perfect in zijn neus zat en mijn oren in zijn oren en mijn ogen achter zijn ogen, ik schudde met mijn handen en voeten totdat alle vingers en tenen op de goede plaats zaten, ik voelde me heerlijk met hem verenigd, als ik sprong was hij het die sprong, als ik hurkte was hij het die hurkte, waar ik ook keek, hij was het die keek, als ik me in de spiegel aanschouwde zag ik recht in zijn ogen, ik dacht dat ik zo verenigd met hem gelukkig was, maar na een tijdje begon ik me eenzaam te voelen, had ik behoefte aan een ander om mee te vervloeien,
| |
| |
ik ontmoette een nieuwe man, op een dag stopte hij zijn vinger in mij, het voelde zacht en warm, vertrouwd en mysterieus, het voelde als het heerlijkste wat er bestond, hij stopte twee vingers erin, daarna vier, hij probeerde ze alle vijf, hij maakte zijn hand zo smal mogelijk en gleed moeiteloos naar binnen in mijn opening die zijn hand leek op te zuigen, hij wilde verder, hij moest verder ook al zou hij mij daarmee pijnigen, zijn ogen keken me aan, ook zij leken door mij opgezogen te willen worden, zijn hand, zijn pols, zijn onderarm zoog ik naar binnen, ik wilde dat hij steeds dieper in mij verdween, hij stopte zijn hoofd in mij, ik kreunde van de pijn, maar het ging, ik maakte mij zo wijd mogelijk, bij zijn schouders werd het even moeilijk, ik zoog hem op in mijn lijf, zoals een zwemmer naar de oppervlakte schiet om te kunnen ademen, zo schoot hij omhoog in mij en ademde door mijn mond, daarna stopte hij zijn linkerarm in mijn linkerarm en zijn rechterarm in mijn rechterarm, maar ik voelde me nog niet met hem samengesmolten, ik voelde me zo onvolmaakt, zijn benen bewogen buiten op het bed, mijn onderlichaam voelde leeg en verlaten, hij trok heel voorzichtig zijn linkerknie op en stapte in mijn linkerbeen en daarna stapte hij voorzichtig in mijn rechterbeen, hij was bijna in mij maar niets zat nog lekker, hij schudde met zijn hoofd totdat zijn neus perfect in mijn neus zat en zijn oren in mijn oren en zijn ogen achter mijn ogen, hij schudde met zijn handen en zijn voeten totdat alle vingers en tenen op de goede plaats zaten, ik voelde me heerlijk met hem verenigd, als ik sprong was hij het die sprong, als ik hurkte was hij het die hurkte, waar ik ook keek, het was hij die keek, als ik me in de spiegel aanschouwde, zag ik recht in zijn ogen, ik dacht dat ik zo verenigd met hem gelukkig was maar na een tijdje begon ik me eenzaam te voelen, had ik behoefte aan een ander om mee te vervloeien,
ik ontmoette een nieuwe man, op een dag stopte ik mijn vinger in hem, het voelde zacht en warm, vertrouwd en mysterieus, het voelde als het heerlijkste wat er bestond: ik stopte twee vingers erin, daarna vier, ik probeerde ze alle vijf, ik maakte mijn hand zo smal mogelijk en gleed moeiteloos naar binnen in zijn opening die mijn hand leek op te zuigen, ik wilde verder, ik moest verder ook al zou ik hem daarmee pijnigen, ik keek in zijn ogen, ze protesteerden niet, ook zij leken mij in zich op te willen zuigen, mijn hand, mijn pols, mijn onderarm werden naar binnen gezogen, ik wilde steeds verder, dieper, in hem verdwijnen. Ik stopte twee handen in hem, daarna mijn onderarmen, het leek allemaal moeiteloos te kunnen, te passen, ik stopte mijn hoofd in hem, ik hoorde hem kreunen, maar het ging, ik maakte me zo smal mogelijk, bij mijn schouders werd het even moeilijk, ik duwde me omhoog in zijn lijf, zoals een zwemmer die de bodem heeft geraakt naar de oppervlakte schiet om te kunnen ademen (...)
|
|