Parnassus, dat is den Blijen-bergh
(1623)–Anoniem Parnassus, dat is den Blijen-bergh– AuteursrechtvrijOp de wijse: O salich heylich Betlehem.Ierusalem ghy schoone stadt
Hoe staet ghy bruyt in mijn behaghen?
Mijn ooghen maeckt ghy dick soo nat,
Mijn hert doet ghy naer u jaghen.
Want boven alle schoonheydt schoon
Zijt ghy van buyten en van binnen,
Soo dat tot uwen lof idoon
Noch menschen zijn, noch Seraphinnen.
O gulde Sonn’, o silver Maen,
O sterr’kens blinckend’ als Robijnen!
Maer die daer binnen eens mocht gaen,
Duyst Sonnen soud’ hy vinden schijnen.
Schoon Vader-landt, schoon Vader-landt
Godts aller triumphandtsten throone:
In u is rijckdom abondant,
O salich die u krijcht ten loone!
V muren zijn van goude fijn,
Bestroeydt met peerlen zijn u straten,
In u en is gheen Sonne-schijn,
Want ghy schijnt selver boven maten.
| |
[pagina 156]
| |
Hoe schoon blinckt daer den diamant,
Hoe soetkens lacchen de Saphieren!
Oock den Karbonckel triumphant
Gheeft licht in duysentich manieren.
Tapijtsery en isser niet,
Dit zijn Hierusalems tapijten:
De motten doense gheen verdriet,
Den tijt en kanse oock niet slijten.
Och schoon Sion mijn liefste lief!
Ghy hebt berooft alle mijn sinnen;
Maer desen roof doet my gherief,
Nu sal ick u alleen beminnen.
Dus roept mijn siel’, o Heer wanneer,
O wanneer sal ick van hier scheyden?
Naer u soo haeck ick even seer,
Al wilt het vleesch my neerwaerts leyden.
Ick ben hierin het tranen dal,
Den hooghen Thabor is daer boven:
Och laet my met u vrienden al
V Majesteyt eens salich loven.
|
|