Over Multatuli. Jaargang 32. Delen 64-65
(2010)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||
Max Havelaar in Indonesië: constanten en variabelen
| ||||||
[pagina 36]
| ||||||
in de strijd van de boeren in Noord-Sumatra. Daarnaast zijn er nog twee andere toneelbewerkingen van het verhaal geweest, maar voor zover bekend zijn die niet in boekvorm verschenen.Ga naar eind5 In 1948, in de tijd van de zogenaamde politionele acties, zond een radiostation in Solo een radiohoorspel uit over Saïdjah en Adinda door Urip Tjitrosuwarno, evenals een declamatie van ‘Hari Achir Olanda’, de opzwepende ‘Vloekzang’ over ‘De laatste dag van de Hollanders op Java’, door Multatuli in een noot geciteerd maar geschreven door zijn vriend Sikko Roorda van Eysinga (1825-1887). Ongetwijfeld gaat het hier om de vertaling in de jagende zinnen van Chairil Anwar (1922-1949) - jonggestorven dichter van de Indonesische Revolutie.Ga naar eind6 Het revolutionair elan van Multatuli en Roorda werd ingezet voor de nationale strijd. Jaren later, in 1956, publiceerde Rivai Apin (1927-1995) een aanzet tot een filmscenario naar Saïdjah en Adinda, maar daar bleef het bij.Ga naar eind7 Interessant is de fraai geïllustreerde Soendanese vertaling van het verhaal, gemaakt door de voormalige regent R.T.A. Sunarja.Ga naar eind8 Met deze in 1951 verschenen uitgave bereikte het tragische verhaal van de twee geliefden ook de desa, zoals Multatuli het ook zou hebben gewenst. In 1975 ten slotte verschijnt het verhaal van Saïdjah en Adinda als apart boekje, gepresenteerd door de javanoloog Kamajaya.Ga naar eind9 Hij heeft de tekst gesneden uit de vertaling van Max Havelaar door Hans Bague Jassin (1917-2000), die in 1972 was verschenen, maar hij heeft er hier en daar toelichtingen aan toegevoegd en weggelaten wat hem niet relevant leek voor het verhaal. De kaft bevat een romantische afbeelding van twee jongvolwassenen, Saïdjah als rijzige jongeling met een ransel. In zijn voorwoord zegt Kamajaya dat in 1973 het verhaal van de twee geliefden met succes is opgevoerd door jongeren in Jakarta. | ||||||
Heftige fragmentenNaast deze min of meer volledige vertalingen zijn er ook herhaaldelijk fragmenten uit het verhaal van Saïdjah en Adinda vertaald, vooral het lied ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’.Ga naar eind10 Sommige vertalers vertellen dat zij in hun jeugd reeds de fascinatie | ||||||
[pagina 37]
| ||||||
van dit verhaal hebben ondergaan. Een van hen is de ook in Nederland bekende Sitor Situmorang (geboren 1924). Hij schrijft dat hij in de eerste klassen van de middelbare school, rond 1941, ‘voor het eerst werd betoverd door het lied van Saïdjah en Adinda’. En hij, die later alleen in het Indonesisch zou schrijven, heeft het toen vertaald in het Bataks.Ga naar eind11 In 1987 zegt de dichter G.J. Resink (1911-1997) dat Multatuli zijn roem in Indonesië te danken heeft aan die ene episode die gevaarlijk werd geacht: Saïdjah en Adinda.Ga naar eind12 De grote symbolische waarde die het verhaal van de twee geliefden heeft, als aanklacht tegen iedere onmenselijke behandeling van het arme volk, komt op speelse wijze naar voren in een anoniem artikel uit 1968, gepubliceerd in het degelijke dagblad Kompas. De auteur schrijft: Elke keer als we een kijkje op het platteland hebben genomen of wanneer we van anderen een verslag krijgen over de situatie op het platteland, moeten we aan Multatuli denken. En dan stellen we ons elke keer weer de vraag: wanneer zullen onze schrijvers afdalen naar de desa, naar het platteland. Niet om daar te gaan wonen, maar om het lijden van het arme volk van dichtbij te zien en aan den lijve te ondervinden. Misschien worden ze dan geïnspireerd om ook als Multatuli te schrijven. Want Saïdjahs zijn er nog steeds, ook al zijn we nu een eeuw verder. Ook al is de situatie gewijzigd en ook al zijn wij nu onafhankelijk. Waarom zijn er nog steeds Saïdjahs? Omdat onze mentaliteit over het algemeen nog dezelfde is. Dezelfde als in het midden van de negentiende eeuw, toen Multatuli's werken werden geschreven. [...] Ook nu nog leeft in de desa's en het binnenland de visie dat leiders rijk moeten zijn. Hun privéwoning moet groot en luxueus zijn. [...] Maar uiteraard kunnen alleen schrijvers die zelf niet feodaal zijn, die antifeodaal zijn en democraat, een werk als Saïdjah en Adinda schrijven, en trachten die feodale mentaliteit te veranderen. Bestaan die wel, Indonesische schrijvers, die naar de desa willen afdalen en die een antifeodale inborst hebben?Ga naar eind13 Deze oproep, gedaan in 1968, toen de zogenaamde Nieuwe Orde van Soeharto - drie jaar na de hetze tegen alles wat links was en de daaruit voortvloeiende moorden en arrestaties - zich begon te stabiliseren, is een impliciet protest tegen de gelijkschakeling. Pramoedya Ananta Toer (1925-2006), de belangrijkste prozaïst van de Generatie van' 45 en groot bewonderaar van Multatuli, was in zijn verhalen uit de jaren vijftig, gesitueerd in de Midden-Javaanse streek Blora, wel degelijk naar de desa afgedaald, maar in 1968 zat hij al enkele jaren in een strafkamp op Boeroe. We moeten wachten tot de jaren tachtig tot et weer sociaal bewogen Indonesische schrijvers opstaan zoals Ahmad Tohari (geboren 1948), die hun romans laten spelen in de desa, maar daarmee komen zij nog niet toe aan de narratieve complexiteit van Multatuli's Max Havelaar.Ga naar eind14 | ||||||
[pagina 38]
| ||||||
Het is de Indonesische lezer primair te doen om de inhoud, niet om de vorm. Daarmee beantwoorden zij in elk geval aan de verwachting van Multatuli zelf. Bepaalde stukken uit Max Havelaar die ook qua vorm bijzonder zijn, hebben op Indonesische lezers indruk gemaakt om hun inhoud. Behalve het verhaal van Saïdjah en Adinda zijn dit de toespraak tot de hoofden van Lebak, verder het slot van de roman waar Multatuli zelf de pen opneemt en zich rechtstreeks richt tot Koning Willem iii, en ten slotte het verhaaltje dat voorafgaat aan het eerste hoofdstuk, van Barbertje die ondanks haar onschuld toch hangen moet. Deze fragmenten zijn dan ook verscheidene malen vertaald. | ||||||
Max Havelaar compleetDe eerste Indonesische vertaling van Max Havelaar die in boekvorm verscheen was die van Jassin, wiens prestatie werd gehonoreerd met de Martinus Nijhoff vertaalprijs. Het boek verscheen op 21 juli 1972 bij uitgeverij Djambatan in een oplage van 5000 exemplaren. Omdat de Nederlandse overheid f 13500,- subsidie had gegeven, kon de eerste druk tegen een lage prijs worden aangeboden. De oplage was binnen drie maanden uitverkocht.Ga naar eind15 Nu was Jassins vertaling niet de eerste die van de roman was gemaakt, want de schrijver Haksan Wirasutisna (geboren 1915) was hem voorgegaan. In de jaren zestig leverde deze zijn voltooide manuscript in bij de staatsuitgeverij Balai Pustaka, maar nadat het hoofd van de uitgeverij het hem had teruggegeven met suggesties voor correctie, is de uitgave op de lange baan geschoven, kennelijk door gebrek aan fondsen.Ga naar eind16 Jassin had wat dat betreft de tijd mee. Dankzij het op 7 juli 1968 gesloten Cultureel Akkoord tussen Nederland en Indonesië kon er een beroep worden gedaan op overheidssteun. Aangemoedigd door het enthousiasme van mensen als Gerard Termorshuizen, lector aan de pas opgerichte vakgroep Nederlands van de Universitas Indonesia, ging hij al in oktober 1970 aan de slag. In zijn dankwoord bij de uitreiking van de Martinus Nijhoffprijs maakt Jassin enkele aardige opmerkingen over de vertaalproblematiek. Hij zegt onder meer: In het begin had ik de neiging de zogenaamd door Droogstoppel geschreven gedeelten te verbeteren, maar ik zag tijdig in dat zowel de taal- en stijlfouten als ook de foutieve redeneringen door de schrijver bedoeld zijn geweest om Droogstoppels onontwikkeldheid en zijn slordigheid van denken te illustreren; ook had ik eerst de soms lange zinnen van Max Havelaar in stukjes willen hakken, maar toen overwoog ik dat deze stijl behoorde tot zijn status als gouvernementsambtenaar. Ik heb me zo dicht mogelijk bij de tekst gehouden en zoveel mogelijk ekwivalente Indonesische woorden voor de oorspronkelijke in de plaats gezet, maar steeds et voor gezorgd dat geen inbreuk werd gemaakt op het | ||||||
[pagina 39]
| ||||||
Indonesische taalgevoel en taalidioom. Want ik ben van mening dat grote schrijvers hun taal weloverwogen gebruiken, bewust en intuïtief en daaraan mag een vertaler niet tornen door zichzelf op te dringen. Of de vertaler moet creatief beter zijn dan de te vertalen schrijver en dat ben ik niet.Ga naar eind17 Kees Snoek Max Havelaar in Indonesië: constanten en variabelen
De laatste zin tekent Jassins bescheidenheid, evenals zijn verklaring: ‘Men is bij het vertalen als iemand die in het oerwoud loopt, men kan zich nu en dan wel eens vergissen als men vermoeid is. Vooral waar twee betekenissen dicht bij elkaar staan, kan men onbewust juist de verkeerde nemen.’ Gelukkig zijn er kritische nalezers, zegt hij dan. Verder meent hij dat ‘vertalen, mits serieus gedaan, niets dan goeds kan voortbrengen, vooral voor landen met een tot nu toe gesloten gemeenschap. Deuren en ramen moeten worden opengegooid om frisse lucht van ideeën binnen te laten.’ Daarbij maakt hij de opmerking dat de Indonesische taal, ‘die zich pas sinds het begin van deze eeuw ontwikkelde [...] betrekkelijk jong [is] als voertuig voor moderne ideeën en moderne wetenschappen’.Ga naar eind18 Maar de roman Max Havelaar, deze experimentele gelaagde roman, moest volgens degenen die daarover gingen toch in hapklare brokken worden opgediend om aantrekkelijk te zijn voor Indonesische lezers. Zo verscheen de derde druk van Max Havelaar in Jassins vertaling in een aanzienlijk verkorte edisi peladjar, een edi- | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
tie voor leerlingen, en ook de vierde en vijfde editie waren enigszins ingekort.Ga naar eind19 De zesde druk, uit 1985, bevatte weer de volledige tekst. Op het omslag van die druk prijkt een foto van Saïdjah en Adinda als kinderen, uit de film Max Havelaar, en in een hoekje van het omslag staat in een opvallend kadertje: ‘Verfraaid met de episode Saïdjah en Adinda’. Het boek moest immers verkopen! In 1991 verscheen de zevende druk van Jassins vertaling en in 2000 de achtste druk. Van alle edities tot en met 1985 werden telkens 5000 exemplaren gedrukt, en vermoedelijk ook van de laatste twee drukken. Uitgeverij Djambatan, ooit begonnen als Uitgeverij Djambatan/De brug, ging echter ter ziele na het overlijden van haar directrice Ita Pamoentjak. Inmiddels waren er toch maar zo'n 40000 exemplaren van de roman verspreid, wat in een land zonder een gevestigde leescultuur aanmerkelijk mag heten. Het kwam als een grote verrassing, toen er in 2008 een nieuwe vertaling van Max Havelaar verscheen, bij een uitgeverij in Yogyakarta, Penerbit Narasi. Op het omslag ditmaal geen verwijzing naar Saïdjah en Adinda, maar de foto die César Mitkiewicz eind 1864 van Douwes Dekker maakte, en daaronder de tekst: ‘Het eerste boek dat de ogen van de wereld opende voor de verrotting van het kolonialisme in Nederlands-Indië en dat het Indonesische volk inspireerde tot zijn onafhankelijkheid’. De vertaling is van de hand van een zekere Andi Tenri Wahyu, maar bij nadere beschouwing blijkt die te zijn gebaseerd op de Engelse editie van vertaler Roy Edwards in de reeks Penguin Classics. De bron van de vertaling wordt niet vermeld, maar valt af te leiden uit diverse secundaire gegevens.Ga naar eind20 Gegevens over oplagecijfers en receptie van deze nieuwe vertaling ontbreken tot dusverre, maar ik hoop daar bij een volgende gelegenheid meer over te kunnen zeggen. De prijs van het boek is 68000 Roepiah, omgerekend iets minder dan 5 euro. | ||||||
Indonesische receptieOver de Indonesische receptie van Max Havelaar of delen daarvan is veel te zeggen. Feit is dat Indonesische intellectuelen in de koloniale tijd, die door hun Ne- | ||||||
[pagina 41]
| ||||||
derlandse opleiding toegerust waren om de originele versie te lezen, de roman hebben geïnterpreteerd in overeenstemming met hun nationalistische aspiraties. Maar ook in de postkoloniale periode is de roman of zijn stukken eruit, in het origineel of in vertaling, zodanig gerecipieerd dat de besprekers er hun eigen preoccupaties aan konden verbinden. Liesbeth Dolk heeft enkele fasen onderscheiden in de Indonesische visie op Max Havelaar: toen Indonesië nog Nederlandsch-Indië heette, zagen Indonesische nationalisten Multatuli als antikoloniaal en Max Havelaar als een antikoloniaal boek. Na de Tweede Wereldoorlog werd Multatuli door communisten en andere links georiënteerden gezien als ‘anti-imperialist’ en ‘proletarisch humanist’. Hij bond immers de strijd aan ‘tegen sociaal onrecht, tegen onderdrukking van het volk en tegen machtsmisbruik’.Ga naar eind21 Een mooi voorbeeld van een commentaar uit deze periode vinden we in een redevoering die Pramoedya Ananta Toer op 2 maart 1960 heeft gehouden bij de herdenking van Multatuli's honderdveertigste geboortedag.Ga naar eind22 Pramoedya zei toen: ‘Menselijkheid zonder strijd is slechts een illusie. [...] Hij [Multatuli] streed tegen een koloniaal stelsel, tegen de verdedigers en profiteurs daarvan, namelijk mensen als Droogstoppel [...] die als we het juist willen stellen geen woeker bedreven met koffie, tabak, suiker, indigo of andere producten, maar met het bloed, het zweet en de weeklachten van het Indonesische volk.’ De grootste hausse aan commentaar kwam los in 1987 en 1988, in reacties op de pas in november 1987 vrijgegeven film Max Havelaar. Daarin kwamen ook minder positieve geluiden naar voren: Multatuli's aanval op de regent van Lebak was volgens sommigen onheus, omdat hij geheel voorbijging aan diens gewaardeerde positie in de samenleving en aan de betekenis van het gewoonterecht, de adat. Dit soort commentaren vond mede steun in de publicatie Hikayat Lebak (1977) van Rob Nieuwenhuys, de Indonesische vertaling van een voorloper van zijn essay De mythe van Lebak (1987). Het vrijgeven van de film gaf overigens vele Indonesische intellectuelen een prima excuus om in hun kritieken heikele thema's aan te snijden die taboe waren onder het sinds 1965 aan de macht zijnde regime. De parallellen tussen hedendaagse toestanden enerzijds en het feodalisme, de corruptie en het nepotisme in de tijd van Max Havelaar anderzijds lagen voor het oprapen.Ga naar eind23 En opnieuw bleek hoe explosief de erfenis van Saïdjah en Adinda kon werken: toen de bekende protestdichter Rendra (1935-2009) in 1991 zijn parlando gedichten wilde voordragen waarin hij stem gaf aan hedendaagse Saïdjahs en Adinda's, aan bewoners van Rangkasbitung en aan Multatuli zelf, legden de autoriteiten hem een verbod op.Ga naar eind24 Bij de telkens verschuivende interpretatie van Multatuli en zijn Max Havelaar bestaat de kans dat beiden worden gereduceerd tot merknaam of icoon. Liesbeth Dolk schrijft, dat Multatuli ‘multi-inzetbaar [is], en hij is poly-interpretabel’.Ga naar eind25 | ||||||
[pagina 42]
| ||||||
Dat is waar, maar het feit dat zijn roman sinds 1972 in het Indonesisch kan worden gelezen heeft toch ook geleid tot een groter aantal commentaren die zich duidelijker baseren op de tekst zelf dan op vage noties en vooroordelen, zoals de misvatting dat Multatuli zich in zijn roman mede zou hebben gekeerd tegen het Cultuurstelsel. Langzamerhand is duidelijk geworden dat Multatuli niet per se antikoloniaal was, maar eerder een strijder voor algemeen menselijke waarden en mensenrechten. En misschien komt er ooit meer aandacht voor de literaire aspecten van het boek, nu ook de Indonesische literatuur romans kent waarin geëxperimenteerd wordt met de vorm en de desa plaats van handeling is, zoals in de roman Saman (1998) van Ayu Utami.Ga naar eind26 Er zou een boek te schrijven zijn over de receptie van Multatuli en zijn Max Havelaar in Indonesië. Zo stelt Boejoeng SalehGa naar eind27 in 1956, dat Multatuli niet alleen het Nederlandse volk toebehoort, maar ook het Indonesische volk en zelfs de mensheid als geheel. En, zo verzekert hij de lezer, ‘de wederzijdse beïnvloeding tussen Multatuli en Indonesië is voor beiden bepalend geweest’.Ga naar eind28 Daar heeft hij gelijk in, maar hiermee komen we op een ander onderwerp, dat de grenzen van dit colloquium te buiten gaat.
N.B. Ik heb me voor dit artikel gebaseerd op materiaal uit het Pusat Dokumentasi Sastra Indonesia H.B. Jassin (Documentatiecentrum H.B. Jassin voor Indonesische Literatuur), uit de Perpustakaan Nasional (Nationale Bibliotheek), op artikelen die ik zelf heb verzameld in 1987 en 1988 en op waardevol aanvullend materiaal uit de collectie van Liesbeth Dolk, voor het gebruik waarvan ik haar zeer erkentelijk ben. | ||||||
[pagina 45]
| ||||||
Literatuur
Kees Snoek is hoogleraar Nederlandse letterkunde en cultuurgeschiedenis aan de Sorbonne. Hij publiceerde onder meer Adinda! Duizend vuurvliegjes tooien je loshangend haar. Multatuli in Indonesië (met Gerard Termorshuizen, 1991), Nederland leren kennen (1996), de biografie E. du Perron. Het leven van een smalle mens (2005) en de bloemlezing O God, er is geen God! Multatuli over geloof en godsdienst (met August Hans den Boef, 2008). In Nederlandse en Vlaamse tijdschriften verschijnen geregeld bijdragen van zijn hand over Indische letterkunde en geschiedenis, de schrijvers van het interbellum en moderne poëzie. Hij werkt aan een uitgave van de brieven van Soetan Sjahrir (1909-1966) aan Maria Duchâteau (1932-1940). |
|