stoppel ontving van zijn klasgenoot Sjaalman. Daartegenover staat het altijd weer ‘brommige’ commentaar van Sterns baas Droogstoppel, die alles - hoe Nederlands - alleen kan beschouwen vanuit de winstmarges van de koffiehandelaar. Ten slotte leveren de beschrijvingen van Indië, vol met ook in het huidige Indonesië nog heel herkenbare situaties en landschappen, een bijdrage aan de leesbaarheid. In mijn ogen is een hertaling dan ook overbodig. Maar het boek blijft vooral leesbaar door het verhaal zelf: de naïviteit van de koloniale ambtenaar Max Havelaar, die tot op het laatst blijft vechten voor een eerlijke behandeling door zijn superieuren, terwijl hij zelf probeert rechtvaardig om te gaan met de mensen die aan hem, als assistentresident van Lebak, ondergeschikt zijn: de inlandse prins, die namens het Nederlandse gezag optreedt als regent van zijn district, maar ook de van de regent afhankelijke inlanders.
Dit rechtvaardigheidsgevoel van Havelaar tegenover de inlanders was kennelijk ongebruikelijk in de kringen waar de uitgever van de oorspronkelijke versie van de Koffiveilingen, Jacob van Lennep, deel van uitmaakte. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat Van Lennep pogingen deed de uitgave van de Havelaar te verhinderen en evenmin dat Dekker in zijn noten herhaaldelijk de vloer aanveegt met zijn eerdere uitgever. De oorsprong van Havelaars idee van gelijkwaardigheid van kolonisator en gekoloniseerde wordt niet duidelijk uit de tekst van het boek. Maar het lijkt me niet onmogelijk, dat Dekker op de hoogte was van het feit dat Marx in 1848 zijn Communistisch Manifest geschreven had. Aan de andere kant verscheen Darwins On the Origin of Species pas in 1859, het jaar waarin Dekker zijn manuscript afrondde, zodat het onwaarschijnlijk is dat de laatste daar op dat moment kennis van genomen had. Pas uit het latere werk van Multatuli blijkt, dat het gedachtegoed van de evolutionist niet onopgemerkt aan Dekker voorbij ging, gezien de uitspraak van Stoffel Pieterse: ‘Juffrouw Laps, je bent een zoogdier.’
Ik vond de voorspelling van het lot dat het Nederlandse bewind in Indië bij ongewijzigd beleid zal ondergaan en de waarschuwingen aan het adres van de Koning hierover treffend. Toch verwerpt Dekker het koloniale systeem niet. Hij lijkt overtuigd van de noodzaak de ‘inlanders’ op een rechtvaardige manier te behandelen en daardoor de mogelijkheid open te houden voor een goede relatie tussen de Nederlanders en de autochtone bewoners van Nederlands Oost-Indië. Dat blijkt, met de kennis van nu, een gevecht tegen windmolens te zijn geweest. Hierbij blijft het een vraag of het überhaupt mogelijk geweest zou zijn een werkbare relatie te handhaven in het licht van de dekolonisatiegolf na de Tweede Wereldoorlog.
In dit verband is de huidige onderlinge verhouding tussen Indonesiërs en Nederlanders opmerkelijk: waar Nederlanders, daartoe aangezet door eigen ervaringen of die van familieleden, nog met heimweegevoelens terug kunnen denken aan ‘hun’ tijd in Indië lijken de Indonesiërs de speciale relatie met Nederland kwijt te