| |
| |
| |
Jos van Waterschoot
‘Waarde De Witt Hamer’
Multatuli Museum verwerft onbekende brief Multatuli
Het Multatuli Museum heeft een tot nu toe onbekende brief van Multatuli verworven. De brief is gedateerd 30 november 1886 en is gericht aan Jacques de Witt Hamer. Multatuli gaat er, behalve op persoonlijke zaken, onder andere uitgebreid in op de veroordeling van Ferdinand Domela Nieuwenhuis voor majesteitsschennis, die op dat moment speelde. De brief was de laatste in een reeks van drie aan De Witt Hamer waarin Multatuli over de rechtszaak tegen Domela Nieuwenhuis schreef.
De Witt Hamer was de advocaat in de zaak van Domela's veroordeling voor majesteitsschennis. In diens tijdschrift Recht voor Allen was een artikel gepubliceerd met de titel ‘De koning komt’ ondertekend door ‘W.J.’. Het artikel was gepubliceerd in de aflevering van 24 april 1886 en deed verslag van het bezoek van koning Willem iii aan Amsterdam. Het volk morde en het praatje ging dat de koning was gekomen ‘om zijn traktement te halen’. In de burgerlijke pers schreef men echter over de liefde van het volk voor de koning, en dat was volgens W.J. schromelijk overdreven, want waarom zou men sympathie koesteren ‘voor iemand die zo weinig van zijn baantje maakt’. Die zinsnede schoot in het verkeerde keelgat van de minister van justitie, baron Du Tour van Bellinchave. Hij liet Domela aanklagen ‘wegens boosaardig en openbaar smaden, honen en lasteren van de persoon des konings’.
Maar goed beschouwd was het stukje dus eigenlijk meer gericht tegen de dagbladpers die ogenschijnlijk zo aan de leiband liep van het koningshuis. Die dagbladpers stookte het vuurtje na de aanklacht dan op zijn beurt graag op en in de desbetreffende kranten schreef men replieken in de trant van: belediging van de koning is belediging van het volk.
Hoe het zij, de zaak kwam op 10 juni te Den Haag voor. Domela gaf toe dat hij het stuk geschreven had en hoorde twee jaar eenzame opsluiting tegen zich eisen. Vrienden en bekende advocaten drongen er bij Domela op aan een advocaat te nemen, maar die weigerde dat vooralsnog en cijferde zichzelf als persoon weg. Hij hoopte op een showproces, waarmee hij de klassenjustitie aan de kaak kon stellen. Op 24 juni volgde de uitsptaak: een jaar eenzame opsluiting wegens majesteitsschennis. De uitspraak lokte in het hele land protesten uit. Op bijeenkomsten in de grote steden sprak Domela zelf en daarbij prees hij zich gelukkig, omdat zijn veroordeling een teken zou zijn van de angst voor de socialisten en meer specifiek, angst voor hem, Domela. Waarom anders zo draconisch gestraft?
Desondanks besloot hij in hoger beroep te gaan en nu volgde hij toch het advies op om een advocaat te nemen. Hij koos voor Jacques de Witt Hamer,
| |
| |
| |
| |
advocaat te Middelburg. Op 16 september diende het hoger beroep. De zitting verliep sensationeel, want Domela trok, geheel tegen de verwachting in, zijn bekentenis van drie maanden eerder in. Na de veroordeling in juni had namelijk de daadwerkelijke auteur zich bekend gemaakt. Het was niet ‘W. Jansen uit Amsterdam’, zoals hij zich aanvankelijk had voorgesteld, maar Adriaan Boelens. Deze voormalige bankbediende uit Zwolle had een slechte reputatie. Behalve kwalijke stukken schrijven werd hij ook verdacht van seksuele contacten met meisjes èn jongens. Boelens had zich na Domela's veroordeling gemeld. Hij had niet verwacht dat er een dergelijke straf geëist zou worden voor het stuk. Na de veroordeling wilde hij daarom zelf de verantwoordelijkheid op zich nemen. De rechtbank weigerde echter zijn bekentenis serieus te nemen. De straf voor Domela werd gehandhaafd, wat de indruk versterkte dat het vooral om Domela te doen was en niet zozeer om het artikel.
Had men in een eerdere fase al een reactie van Multatuli in de pers verwacht, nu justitie duidelijk liet blijken eerder de man en niet zozeer zijn daad te veroordelen kon die reactie niet uitblijven.
Over Multatuli's verhouding met Domela is het een en ander bekend. Ze correspondeerden met elkaar en Domela bezocht Multatuli diverse malen in Duitsland. Ze konden het op het persoonlijk vlak goed met elkaar vinden en ze bewonderden elkaar. Maar Multatuli had het niet zo op met de socialistische ideeën van Domela. Sterker nog: de beroemde advertentie van Multatuli waarin hij nadrukkelijk verklaarde het in hoofdzaak met de ideeën van het socialisme oneens te zijn, plaatste hij net in de periode dat de rechtzaak tegen Domela liep, namelijk op 12 november 1886. Dat werd hem door de socialisten niet in dank afgenomen en evenmin door Domela die in een tegenadvertentie in Recht voor Allen van 1 december 1886 de advertentie van Multatuli persifleerde (vw xxiii, p. 746). Desondanks had in de zomer van 1886 een bezoek plaatsgehad van Domela aan Multatuli, die de socialistische voorman allerhartelijkst ontving. De verhouding tussen de twee was kortom nogal ingewikkeld.
Over de rechtzaak correspondeerde Multatuli met De Witt Hamer met wie hij sinds 1878 bevriend was en bij wie hij wel eens gelogeerd had. In die brieven spreekt hij zich wél uit over de veroordeling. In een brief van 26 augustus 1886 (vw xxiii, p. 685 e.v.), net na het bezoek van Domela in Ingelheim, schrijft hij:
Domela N. is hier geweest. M'n vrouw en ik zyn vervuld van de zaak die hem boven 't hoofd hangt. Ja, ze bezwaart ons. Onzer beider indruk is: ‘oeh, dat we wat voor hem konden doen!’ Dit nu zie ik niet in. Wat zou 't kunnen zyn?
Schryvery? Dât vooral niet. Zeer velen zyn tegen hem gestemd, en als ik openlyk blyk gaf aan z'n zy te staan, zou ik slechts de impopulariteit die hem drukt, verhoogen met den afkeer dien
| |
| |
ik de eer heb inteboezemen en meer nog. Socialist ben ik niet. Ik beweer dat D.N. op 'n dwaalspoor is. By al m'n hartelyke sympathie voor z'n persoon, zou ik wel genoodzaakt wezen, zeer uitdrukkelyk lucht te geven aan m'n afkeer van z'n staatkundig program. (Zegge: program in zake: staatkunde, want ik vind het ônstaatkundig.) -
Toen ik uit de couranten vernam dat hy veroordeeld was tot een jaar celstraf, had ik geen byzonder groot medelyden met hem. Dit vloeide uit onnadenkendheid voort. Ik meende dat de celgevangene - of liever in casu 'n man als D.N. - zich mocht bezig houden naar verkiezing, en ik voelde iets als jalouzie. Reeds 25 jaar geleden (in de Minnebr.) had ik heimwee naar de rust in 'n cellulaire gevangenis. Wat 'n schoone gelegenheid, dacht ik, tot studeeren, tot denken! Maar nu hoor ik dat wel de schoenmaker 't schoenenvak mag uitoefenen, de mandenmaker 't zyne enz. ‘ieder dier naer synen aerdt’ doch dat die vryheid niet gegund wordt aan beoefenaars van sommige andere vakken, als daar zyn: aeronauten, leidekkers, matrozen, commis-voyageurs, straatventers, boeren, jagers, visschers en denkers of mannen van studie.
De oorzaak waarom men zich niet kreunt aan de vakliefde van al die andere lui kan ik met 'n beetje inspanning in een myner heldere oogenblikken wel begrypen, maar dat 'n man van ontwikkeling en studie als D.N. te-werk zal worden gezet als 'n handwerksman komt me onrechtvaardig, ja, tyranniek en wreed voor. [...]
Of't u zal gelukken D.N. vry te krygen, weet ik niet. Ik gis neen. Het geincrimineerd stuk heb ik niet gelezen. ‘Op grond van wàt, gis je dan?’ vraagt ge. Wel, de geest der fatsoenlyke lui [neem ik aan] is tegen hem, en ongetwyfeld zyn z'n rechters fatsoenlyke menschen. En ik begryp die antipathie, al vind ik ze onverdiend. D.N. behoort evenmin - neen minder! - dan zyzelf by straatvolk en palingtrekkers. De meer of min directe aanraking met lieden van dat soort is 't minste offer niet dat hy aan z'n overtuiging brengt. En dan nog geminacht te worden, juist om iets dat hemzelf zoo pynlyk aandoet, is onrechtvaardig. -
Wat wil je toch met je geschryf, vraagt ge? Wees er niet boos om, maar de hartelykheid van m'n gevoel voor Nieuwenhuis dringt me, 'n paar dingen onder uw aandacht te brengen. Al hebt gy dan m'n opmerkingen niet noodig, ik voel behoefte die te uiten. En misschien kan ik u wyzen op een zaak die wellicht uw aandacht zou ontsnapt zyn. Die zal ik 't laatst noemen.
| |
| |
Nog-eens: ik geloof niet dat D.N. zal worden vrygesproken, zelfs niet dat het u gelukt z'n straf verminderd te krygen. Wat ik U hoofdzakelyk wenschte onder de aandacht te brengen betreft z'n proces niet. Maar vergun me zoolang dat proces nog hangende is, ook dââr over 'n paar woorden.
Nieuwenhuis heeft het bewuste artikel niet geschreven. Dit zegt hy, en ik geloof hem. ‘Maar dan is de zaak uit, zou men denken, hy behoeft dit slechts te zeggen en te bewyzen. De werkelyke schryver moet aangewezen en overtuigd worden (liefst geve hy zichzelf aan!) en alles is voor D.N. afgeloopen.’
Zoo komt het iemand voor - ook my - die buiten de zaak staat. Ik laat aan N. zelf over, U de gronden helder te maken waarom dit de loop niet wezen kan, en vóór de eerste veroordeeling niet geweest is?
Op 23 september werd het vonnis ook in hoger beroep gehandhaafd, zelfs nadat Boelens zichzelf als dader aangegeven had. Multatuli reageerde wederom in een brief aan De Witt Hamer (vw xxiii, p. 742-743):
[...] zyt ge overtuigd dat die Boelens schryver is van 't stuk waarvoor D.N. veroordeeld is? Zoo neen, gelooft ge het in-gemoede? Wat my betreft, ik twyfel er aan!
Dat ik zoo vry ben, u deze vraag te doen, is omdat ik - voor ik iets voor D.N. doe of tracht te doen, - zekerheid hebben wil dat hy in die zaak geen onwaarheid heeft gesproken. Herhaaldelyk drong ik by hem zelf aan op 't leveren van bewyzen dat niet hy maar B. de auteur is van dat artikeltje. Dat die bewyzen niet te vinden zyn, komt my onwaarschynlyk voor, doch onmogelyk is 't niet. Maar dan had ik toch gewenscht dat hy 't beproefde of blyk gaf het te willen. En dit doet hy niet. Hy bepaalt zich by de verzekering ‘dat het niet helpen zou, want dat men hem zoekt.’ Dit kan waar zyn, maar als hy - met behulp van Boelens zelf immers, die zich als schryver heeft aangegeven - die bewyzen levert, kan men hem ditmaal niet vinden, dunkt me.
Die onwil komt me, ronduit gezegd, verdacht voor. En de verdenking ligt voor de hand dat B. 'n betaalde strooman is. Is 't leelyk van me zoo-iets te denken, waarom helpt me dan N. niet aan wat grond tot minder leelyke suppositie? De verhouding is allerzonderlingst. Ik wenschte iets voor hem te doen, en zie 'n beetje kans dat het me lukt. Wie werkt me nu daarin tegen? Hyzelf!
Afgescheiden van andere onderzoekingen, wend ik me nu ook tot U. Zeg my asjeblieft wat ge van de zaak denkt?
| |
| |
Of De Witt Hamer op deze brief gereageerd heeft is niet bekend, er is geen antwoord overgeleverd, al is dat er hoogstwaarschijnlijk wel geweest. Dat blijkt uit de ‘laatste’ brief van Multatuli over de zaak, die nu boven water is gekomen. Hij schrijft wederom harde woorden over Domela, maar gaat ook in op de ptivésituatie van De Witt Hamer die hij uit de eerste hand gehad moet hebben. Een diplomatisch afschrift van de brief vindt u hieronder, en een (gedeeltelijke) afbeelding. De brief wordt door enkele aantekeningen voorafgegaan, conform de Volledige werken.
De brief is aan het Multatuli Museum geschonken door Marieke van Maaren, een achterkleindochter van De Witt Hamer.
N. Ingelheim 30 novb 86
Waarde De Witt HamerGa naar eind1., Van harte geluk met Uw kleine meid die reeds terstond 'n doorslaand blijk heeft gegeven van intelligentie en goeden smaak door Spinoza's geboortedagGa naar eind2. te kiezen voor haar entrée in de wereld. Dit belooft wat.
Wilt ge mij s.v.p. al is 't dan maar op 'n pk.Ga naar eind3. meedeelen
hoe Uwe vrouw en de kleine 't maken?
War mij betreft, ik voel me zeer gedeprimeerd. Alles valt me zwaar.
Och, men moest niet ouder worden dan 40, 50 jaar. Wat daar boven gaat is uit den lamlendige.
En zooveel loopt me tegen. Daar heb je nu ook weer die zaak met D.N.Ga naar eind4. Uw meening dat die BoelensGa naar eind5. de auteur van dat stukje is, geldt veel bij mij, en toch, toch, de zaak is me niet helder. Generositeit is iets ongewoons. Hoe komt die B. aan 't ongewone? //
Hoe komt het dat D.N. hem niet kende? Vanwaar de laauwheid omtrent z'n getuigenis?
Gister alzoo heeft de H. Raad (lees niet: Heilige R) zitting gehouden.
't Komt mij voor dat er aanleiding tot cassatie kan gevonden worden in 't ongemotiveerd op zij zetten van 'n getuigenis, en dat er dus grond is om de raad naar 'n ander Hof te verwijzen. Maar ik vrees er voor,
| |
| |
omdat de stemming nu eenmaal tegen N. is. Ikzelf erken dat z'n houding in deze heele zaak me niet bevalt, maar dit is geen reden iemand in de cel te zetten voor 'n overtreding die hij niet begaan heeft, d.i.
als er blijkt, deugdelijk blijkt dat 'n ander de verheven dichter is van 't geincrimineerd stuk.
Doch neen, dit behoeft niet //
te blijken. 't Zou voldoende zijnGa naar eind6. indien 't publ.
Min.Ga naar eind7. niet bewijzen kon dat D.N. wèl de schrijver is.
Dat hij vroeger of later toch in de gevangenis dwaalt, weet ik wel.
Maar ik vind het minder passend voor hem dat-i zich heeft blootgesteld aan 'n veroordeling voor zoo'n onnoozel stukje. Dat staat niet voor 'n Volksleider.
Ik wensch Uw vrouw sterkte en de kleine meid veel levenslust!. Och, och, wat al oorlogen en vechtpartijen zal ze beleven! Ze heeft 'n roerige periode gekozen.
Dag beste kerel, hartelijk gegroet
tt
DD
| |
Literatuur
Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland. Deel 8. Amsterdam 2000. |
K. ter Laan's Multatuli encyclopedie. Den Haag 1995. |
Jan Meyers, Domela, een hemel op aarde. Leven en streven van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Amsterdam 1993. |
Multatuli, Volledige werken. xxiii. Amsterdam 1993. |
|
-
eind1.
- De Witt Hamer: Michiel Jacobus (Jacques) de Witt Hamer (1843-1925), sociaal liberaal hervormer en advocaat (Bron: bwsa).
-
eind4.
- D.N. = Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846-1919), politicus en anarchist.
-
eind5.
- Boelens = Adriaan Boelens die onder het pseudoniem ‘W. Jansen te Amsterdam’ het stuk schreef dat tot zoveel ophef aanleiding gaf.
-
eind6.
- Namelijk voor vrijspraak.
-
eind7.
- Publiek Ministerie = Openbaar Ministerie
|