Hartstocht, nieuwsgierigheid en toewijding
De onlangs overleden Poolse reisschrijver Ryszard Kapuściński somde in één van zijn essays de voorwaarden van een goed reisverhaal op: allereerst een goede voorbereiding, verder is het noodzakelijk dat de mensen die de schrijver onderweg ontmoet centraal staan en ten slotte dient hij een zorgvuldig waarnemer te zijn. Ook noemde hij enkele voorbeelden, zoals Herodotus (aan wie zijn laatste boek gewijd was), Claude Lévi-Strauss (Tristes Tropiques, dat in het Nederlands onder de titel Het trieste der tropen verscheen) en Truman Capote, Norman Mailer en Gabriel Garcia Márquez, vertegenwoordigers van het New Journalism en Nuevo Periodismo. Egon Erwin Kisch, bekend door zijn reportages uit het begin van de vorige eeuw en minder om zijn naïeve politieke houding (‘Stalin denkt voor ons!’) dacht er niet veel anders over: hartstocht, nieuwsgierigheid naar de wereld en de mensen, zorgvuldigheid, toewijding en dorst naar kennis waren volgens hem de belangrijkste eigenschappen van een goede reisschrijver. Hedendaagse Nederlandse schrijvers als Cees Nooteboom en Carolijn Visser voldoen aan die omschrijving, waarbij de eerste een literaire reisschrijver is die zijn eruditie altijd meeneemt en de laatste een klassieke auteur van reportages is die onzichtbaar blijft. Arnon Grunberg ten slotte lijkt met zijn reportages in de voetsporen van Norman Mailer te treden maar zijn werk is nog te wisselvallig om hem in die traditie te plaatsen.
En vroeger? Er zijn heel veel reisberichten, maar Van der Velde heeft gelijk dat er nooit veel aandacht voor is geweest. Dat komt ook doordat het een merkwaardig genre is: in de zeventiende en achttiende eeuw was het aan systematische regels gebonden en werden achtereenvolgens onder meer de geografie, economie en regeringsvorm van een vreemd land beschreven. Die structuur is nog in veel verslagen terug te vinden, zoals in de werken van Engelbert Kaempfer (1651-1716) die over Perzië en Japan schreef. Die oude reisberichten zijn bovendien vaak verslagen van diplomatieke missies, handelsreizigers of missionarissen. De vele berichten van mensen die in dienst zijn geweest van de voc, hebben vaak als nadeel dat ze alleen de havensteden en de kustregio's beschrijven. Dat et maar weinig individualisten onder de reizigers naar Azië waren, heeft er mee te maken dat het veel te onbekend en gevaarlijk was. Alleen in grote delen van Europa waren individuele reizigers op vertrouwd terrein. Daarbuiten kreeg iedere reis het karakter van een wetenschappelijke expeditie.
De verslagen van reizigers van de voc hebben in Nederland weinig lezers en de mensen die in dienst van de voc waren, zijn grotendeels onbekend en vergeten. Dat geldt bijvoorbeeld voor Hendrik Doeff, die negentien jaar gedwongen in Japan (Deshima) heeft doorgebracht en daar een Japans-Nederlands woordenboek heeft samengesteld. Niemand kent hem nog en zijn Herinneringen uit Japan (1833) zijn vergeten, stelt Rudy Kousbroek in In de tijdmachine door Japan. De hofreis van het jaar 2000 mismoedig vast: ‘Doeff had er [voor het woordenboek] een standbeeld voor moeten krijgen; er had een leerstoel naar hem kunnen worden genoemd, of een studiebeurs, een jaarlijkse lezing, een literaire prijs [...]’ (p. 62).