| |
| |
| |
Jaap Grave
Tine is de ware Multatuli
Multatuli en Tine als personages in Conrad Busken Huets roman Lidewyde
Lidewyde, de roman van Conrad Busken Huet, verscheen in 1868 en wordt in de secundaire literatuur ook als sleutelroman beschouwd. Toch is het tot dusver iedereen ontgaan dat Sarah, één van de personages in die roman, grote overeenkomsten met Tine vertoont en de gegevens over Sarahs echtgenoot parallellen met Multatuli's leven hebben. Om duidelijk te maken welke gegevens uit hun leven Huet in de roman heeft verwerkt, zal ik eerst een overzicht geven van de gebeurtenissen uit de jaren tussen 1866 en 1868 toen Huet en Multatuli met elkaar correspondeerden en Huet aan Lidewyde werkte.
| |
De jaren 1866-1868
De vriendschap tussen Multatuli en Huet was kort en intensief. Ze begon met een brief van 3 juli 1866 van Multatuli aan Huet en in de zomer van 1868, twee jaar later, werd ze beëindigd. Multatuli verbleef in deze periode met Mimi in Duitsland, waar hij onder meer in Frankfurt zijn geluk in het casino beproefde. Tine verhuisde in 1866 van Brussel naar Amsterdam. Ze was er slecht aan toe en was van plan vandaar met de kinderen naar Nederlands-Indië te gaan en er werk te zoeken. Ze had zelfs al een advertentie in het Handelsblad geplaatst. Uiteindelijk ging ze in juli van dat jaar naar Stéphanie Omboni in Milaan. Ze kon nauwelijks rondkomen en werkte kort als dame de compagnie maar ‘men wilde liever iemand hebben, die geen klein meisje bij zich had [...]’. Vervolgens was ze vanaf begin november 1866 ‘institutrice’ op het ‘collegio femminile’, een kostschool in Milaan. Zoals uit een brief van 8 november 1866 aan Potgieter blijkt, moest ze daar hard werken: ‘Vanaf 7 uur smorgens tot 10 uur s'avonds moet ik me altijd met de meisjes bezig houden eens in de maand heb ik de vrijheid eenige uren uit te gaan [...]’. Op initiatief van Johannes van Vloten en met steun van Potgieter en Huet ging er een circulaire rond waarin werd opgeroepen een fonds voor haar te stichten waaruit ze regelmatig een bijdrage zou ontvangen. Multatuli beschouwde dat als een aanval op zijn integriteit, op zijn zelfbeeld als man die zijn gezin moest onderhouden en schreef in een brief van 24 juni 1866 aan Tine: ‘Ik heb den laatsten tyd vreesselyk gesjouwd en geleden. Dat ook jy in Holland ellendige dagen had, begryp ik zeer goed, maar ik blyf er by dat jou verblyf daar my zeer veel kwaad heeft gedaan. [...] ik blyf er by dat dat infame stuk my den nekslag heeft gegeven.’ Het is een brief vol zelfbeklag. In Tines brieven is daarentegen geen enkel negatief
woord over Multatuli te vinden.
De jaren tussen 1866 en 1868 waren voor Huet en Multatuli belangrijk: Huet was werkzaam voor de Opregte Haarlemsche Courant en zorgde ervoor dat Multatuli correspondent in Duitsland werd. Huet kreeg het aanbod redacteur van de Java- | |
| |
Bode te worden. In ruil voor een vrije overtocht van de regering verplichtte hij zich daar te onderzoeken op welke wijze de liberale pers in toom kon worden gehouden. Multatuli, die net als Huet een tegenstander van de liberale koloniale politiek was, hoopte in deze jaren een belangrijke rol in het conservatieve kabinet te kunnen spelen. Daarover voerde hij zelfs gesprekken in Den Haag. Zijn eisen bleken te hoog te zijn en de val van het conservatieve kabinet maakte een eind aan zijn verwachtingen. De liberalen maakten vervolgens de overeenkomst openbaar die Huet met de conservatieven had gesloten. Multatuli was verontwaardigd en wilde niets meer met Huet te maken hebben. Huet had geen begrip voor Multatuli's boosheid. Dat lag, zoals Olf Praamstra in zijn biografie over Busken Huet en Dik van der Meulen in zijn biografie over Multatuli duidelijk maken, aan hun verschillende temperamenten.
Als Multatuli, luidt het uitgangspunt van dit artikel, Huets roman Lidewyde nauwkeuriger had gelezen, had de publicatie van die roman ook een aanleiding voor de breuk kunnen zijn. Voor ik daar nader op inga, volgt eerst een kort overzicht van de roman en de rol die hij in de correspondentie tussen Multatuli en Huet speelt.
| |
Een ‘anatoom’ gaat ‘koekbakken’
Huet wilde met Lidewyde ‘het kader onzer roman-litteratuur wat [...] verbreden’. Hij stond vóór de publicatie van Lidewyde bekend als een scherp criticus van de Nederlandse literatuur en was van mening dat het peil van de Nederlandse letterkunde (maar ook dat van de politiek, kunst en wetenschap) in vergelijking met omringende landen laag was en legde Europese maatstaven aan. Daardoor viel zijn oordeel in de meeste gevallen scherp uit en dat werd hem niet in dank afgenomen. Als een volk geen eigen literatuur heeft, concludeerde hij vervolgens, heeft het geen bestaansrecht en doet het er goed aan aansluiting te zoeken bij een van de andere grote taalgebieden. Lidewyde is een wapen in Huets strijd tegen het lage peil van de Nederlandse literatuur.
Lidewyde is mede zo negatief ontvangen doordat het tussen de stromingen viel. Het is een uitstekend voorbeeld van een literair werk dat kenmerken heeft van het idealistische proza uit de eerste helft van de negentiende eeuw en van stromingen die in het laatste kwart van de negentiende eeuw dominant zouden zijn, zoals het naturalisme en decadentisme. Die overeenkomsten met die laatste twee stromingen liggen niet op het gebied van de taal, de stijl of de rol van de verteller (al is Huets verteller terughoudend met zijn moralisme) maar wel op dat van de intrige (simpel), de held (een gewone jonge man) en de motieven, zoals erfelijkheid en opvattingen over de evolutieleer die Ruardi, een van de personages in de roman, aanhangt. Naar het naturalisme verwijst het experiment dat oom Timmermans met zijn neef André Kortenaer uitvoert. Wat de erfelijke eigenschappen betreft, benadrukt de verteller dat het adellijke geslacht Kortenaer in de loop der tijden sterk is verzwakt en met André en zijn broer, die voor diefstallen is veroordeeld en naar Amerika is gegaan, een dieptepunt heeft bereikt.
| |
| |
Huet begint in augustus 1866 met Lidewyde en een jaar later, in een brief van 20 september 1867, reageert Multatuli verbaasd dat de criticus zich aan fictie gaat wijden: ‘'t is of ik hoor dat een anatoom zich bezighoudt met koekbakken. [...] In godsnaam, een novelle! Een novelle met knoop, schildering, spanning, oom uit Amerika en slot. Ha!’ Nog geen week later schrijft hij dat hij twijfelt of ‘ge kunsten maken kunt’. Hij heeft er ‘een slecht idee van’, vervolgt hij op 19 november van dat jaar: ‘Hoe kunt ge iets verzinnen? 't Is waar, het kan de reproductie zyn van iets dat gy beleefd hebt - En dan begryp ik 't zeer goed - of gedroomd.’
Nadat Huets vrije overtocht bekend was geworden, brak Multatuli met Huet door niet meer op diens brieven te reageren, dus ook niet op de vraag in een brief van 18 december 1868: ‘A propos, wat zegt gij van Lidewijde?’ Het boek werd slecht ontvangen en dat ligt niet alleen aan de kwaliteit van het boek maar ook en vooral aan het feit dat de scherpste criticus van de Nederlandse literatuur een roman had geschreven die - want dat moet je daaruit concluderen - duidelijk moest maken hoe het wel moest. Dat de recensenten en de auteurs de roman niet onbevangen beoordeelden ligt voor de hand. Men vond de roman onzedelijk, bekritiseerde het verregaande realisme en vond de zelfmoord van het belangrijkste personage André onwaarschijnlijk. De meeste recensenten waren daarentegen wel positief over Huets stijl. Simon Gorter schrijft bijvoorbeeld dat Huets stijl ‘beurtelings scherp, koud, streng en sceptisch met de verhaalde gebeurtenissen als samengegroeid schijnt te zijn’.
Multatuli's kritiek op Lidewyde wijkt nauwelijks af van die van zijn tijdgenoten. Hij noemde de roman ‘zoo leelyk dat het jammer is van de goeie bladzyden’ en ‘een affreus boek met mooie bladzyden’. Een uitgebreide reactie volgt in een brief van 4 juni 1872 aan Frederik Feringa. Hij vond de roman onzedelijk en betoogt dat het duidelijk is dat Huet een Frans voorbeeld heeft genomen en dat heeft overgezet de op Nederlandse situatie. Voor de stijl - ‘janklaassige houterigheid’ - heeft hij geen goed woord over. Bovendien is de roman geen gestructureerd geheel maar een toonbeeld van wanorde, zoals de metafoor met de inktvlek en de tekening in het volgende citaat duidelijk maakt. Met de zin ‘Lieve heeren Hollanders, 't is zoo makkelijk niet, iets andets te zyn dan 'n Hollander’ zet Multatuli Huet op zijn plaats: hij is een Nederlander die zijn beperkingen moet kennen:
Ik heb nooit iets begrepen van wat men over Lidewyde geschreven heeft. 't Komt my voor, dat zelfs zy die 't meest tegen dat ding te-velde trokken, het te veel eer bewezen. Ze hebben 'n inktvlek voor 'n teekening aangezien. Het komt my zeer karakteristiek voor, dat niemand de genesis van dat boek geanalyseerd heeft, 't is een mismaakt uitwas van fatsoenlyk ingehouden wellust, op frasen gezet. Ik zie kans, de psychologische wording van 't boek, vry nauwkeurig te beschryven. de ware
| |
| |
titel is: ‘Deftig uitstapje naar 'n naakte vrouw, of zwynery zonder toebehooren.’ ‘Zonder toebehooren.’ Ja, want de heele inkleeding is onwaar, slecht geteekend, onbekwaam. Er is iets jongensachtig in Huet's dévergondage. Men kan 't hem aanzien, dat hy geen model had, noch buiten zich, noch in zich. Hy spreekt van... hooren-zeggen. ‘Die franschen maken zulke aardige boeken met wellust... kom, ik zal ook eens 'n aardig boek maken met wellust!’ net andersöm als de brave Hollandsche critici, geef ik aan Huët een testimonium van prudhommie! [...] De Lidewyde stinkt van burgerlyke, onärtistieke, janklaassige houterigheid. De lezer komt op 'n naakte vrouw terecht, nu ja, dat was afgesproken tussen Huet en auteur, maar hoe?
Lieve heeren Hollanders, 't is zoo makkelijk niet, iets anders te zyn dan 'n Hollander.
Toch erken ik dat het boek minder leelyk is dan de recensies. -
Zijn negatieve reactie was nog scherper geweest en zijn woede op Huet nog groter als hij de roman beter had gelezen.
| |
Lidewyde als sleutelroman
Olf Praamstra maakt in ‘Een Haarlemse roman’ duidelijk dat Lidewyde in die tijd ook als sleutelroman werd gelezen. In dat opzicht is het een voorloper van Willem Paaps Vincent Haman en recentere werken als Geerten Meijsings De grachtengordel en J.J. Voskuils cyclus Het Bureau. Hij citeert in zijn artikel een uitspraak van J.W. Enschedé die suggereerde dat er een verband was tussen Huets vertrek naar Nederlands-Indië en de verschijning van de roman. De setting van Lidewyde, betoogt Praamstra, is op Bloemendaal en Haarlem gebaseerd, André Kortenaer op H.P.G. Quack en het personage Lefebvre op de politicus Koorders. Huet, schrijft Praamstra, ‘putte [...] voor de aankleding van zijn verhaal uitgebreid uit herinneringen aan bestaande - meestal Haarlemse - personen en toestanden. [...] Voor veel van zijn tijdgenoten was het een roman vol verwijzingen, suggesties en verdachtmakingen’.
Eén van de meest raadselachtige personages in de roman is Sarah. Zij is de kamenierster van Lidewyde, de 25 jaar oude exotische schoonheid die André verleidt en verantwoordelijk is voor zijn ondergang. In de receptie wordt haar sceptische visie op het leven als het thema van de roman beschouwd. Na Andrés zelfmoord ziet Sarah vanachter het raam de stoet van Soekabrenti, waar Lidewyde met haar man woont, naar het kerkhof gaan. Ook Timmermans, Andrés oom die hem bewust met Lidewyde in contact heeft gebracht om zijn trouw aan Emma op de proef te stellen, maakt er deel van uit. Sarah denkt bij zichzelf: ‘Zou hij zich verwijten, André op den verkeerden weg te hebben gebragt? [...] Wordt, al naar de uitkomst, dezelfde handeling niet beurtelings boosaardig en welda- | |
| |
dig genoemd? Geloof mij, mijnheer Timmermans [...] indien gij meer ondervonden hadt, zoudt gij kalmer toezien!’ Praamstra concludeert daaruit dat de hoofdgedachte van de roman erop neerkomt dat ‘niemand [...] de consequenties van zijn daden kan overzien; of het goed of kwaad bedoeld is, over de uitkomst van zijn handelen blijft men tot op zekere hoogte altijd in het ongewisse’. Bovendien wordt de mens door driften beheerst en hebben godsdienst en ethiek daar maar weinig invloed op.
| |
Tine is de ware Multatuli
Maar ook Multatuli en Tine hebben een plaats in de roman gekregen. Huet was uitstekend op de hoogte van hun problemen: hij correspondeerde met Multatuli, was via Potgieter vermoedelijk heel goed bekend met de inhoud van de brieven die Tine aan zijn vriend stuurde en ondertekende de circulaire waarin tot steun aan Tine werd opgeroepen.
De overeenkomsten tussen Sarahs biografie en die van Tine zijn zo groot dat er nauwelijks sprake kan zijn van toeval. In de volgende dialoog tussen Emma, André Kortenaers verloofde, en freule Bertha, een orthodox christelijke vrouw, vraagt Emma naar Sarahs achtergrond. Hoewel Sarah de werkzaamheden van een dienstbode verricht, heeft Emma onmiddellijk gezien dat ze eigenlijk een ‘dame’ is:
‘En wie is,’ vroeg zij, ‘die zekere Sarah, welke Lidewyde schijnt te volgen als hare schaduw? Zij ontving ons in het voorhuis, en dat moest beteekenen, dat zij eene dienstbode was; maar indien zij mij minder spoedig behulpzaam was geweest in het afdoen van mijn hoed en doek, zou ik eene onderdanige dienaresse voor haar gemaakt hebben. Hoe komt Lidewyde aan zulk eene dame tot kamenier?’
Net als Tine, baronesse van Wijnbergen, in Italië laat Huet een dame van voorname afkomst werkzaamheden verrichten die niet bij haar vroegere positie of status passen. Dat maakt nieuwsgierig naar de oorzaak van haar val. Freule Bertha maakt duidelijk dat die te wijten is aan haar man. Huet verandert, zoals duidelijk zal worden, de Nederlander Multatuli in een Engelsman met wie Sarah naar Brits-Indië is gegaan. Andere gegevens zijn direct afkomstig uit de biografie van Multatuli en Tine: net als Sarah heeft Tine haar man op Java leren kennen, is er in het verleden veel ophef over Multatuli in de pers geweest (de publicatie van Max Havelaar) en had hij voor- en tegenstanders. Hij werd beschuldigd van oneerlijkheid (het kastekort in Natal) en na zijn ontslag (Multatuli nam zelf ontslag) hebben Tine en hij door Europa gezworven en heeft hij zijn bezittingen verspeeld:
| |
| |
- ‘Wie Sarah is, kan ik u niet zeggen, en weet Lidewyde-zelve niet regt, geloof ik; doch zij geeft zich uit voor de weduwe van een Engelschman, die haar op Java heeft leeren kennen en haar medegenomen heeft naar Britsch-Indie, waar hij eene aanzienlijke betrekking bekleed heeft. Dit alles schijnt waar te zijn, en de geschiedenis van dien man moet vele jaren geleden het onderwerp hebben uitgemaakt van een levendigen strijd in de engelsche couranten. Hij had warme vrienden, maar ook onverbiddelijke vijanden. Er werd aan zijne eerlijkheid getwijfeld, en men beschuldigde hem een oproermaker te zijn. Na van zijnen post te zijn ontzet, heeft hij geruimen tijd met zijne vrouw door Europa gezworven, van de eene badplaats naar de andere verhuizend en al zijne bezittingen verspelend. Ook aan de waarheid daarvan schijnt niet getwijfeld te kunnen worden. Alleen geloof ik niet dat hij dood is, gelijk Sarah beweert. Hier in de stad althans worden personen gevonden, die zeker meenen te weten, dat zij hem nog dezen zomer in het buitenland ontmoet hebben. Zoo veel te erger voor die arme vrouw. Men behoeft haar slechts aan te zien, om te bemerken, dat zij veel geleden heeft, en hare tegenwoordige dienstbaarheid, hoe hard die haar ook vallen moet, niet eenmaal hare zwaarste beproeving is. Zij heeft zich sterk aan Lidewyde gehecht, en Lidewyde houdt ook hierom veel van haar, omdat zij gelooft dat Sarah op Java haren vader gekend heeft. Lidewyde is eene natuurlijke dochter, zoo als gij weet.’
Verder blijft Huet dicht bij Multatuli's biografie door te schrijven dat Sarah geen schuld aan de moeilijkheden heeft, haar echtgenoot in het buitenland verblijft (Multatuli verbleef vanaf begin 1866 in Duitsland) en hij niet gelovig was. Nieuw is het element dat er mensen waren die dachten dat Multatuli overleden was. Met de opmerking ‘dat zij [Sarah] veel geleden heeft, kiest Huet partij: de echte martelaar is niet Multatuli, maar Tine. Zij heeft recht op het pseudoniem.
In de secundaire literatuur heb ik tot dusver geen artikelen gevonden waarin naar de relatie Tine en Sarah wordt verwezen. Dat Multatuli er niet over heeft geschreven kan betekenen dat hij het niet heeft opgemerkt of dat hij het wel heeft gezien maar besloot et maar liever over te zwijgen. Anders was hij de eerste geweest die de voor hem pijnlijke onthulling had gedaan.
| |
| |
| |
Literatuur
Cd. Busken Huet, Lidewyde. Ingeleid en van aantekeningen voorzien door Dr. Margaretha H. Schenkeveld in samenwerking met de werkgroep Lidewyde van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Den Haag 1981 (= Nijhoffs Nederlandse Klassieken). |
Simon Gorter, ‘Van Huis, Anna Rooze, Lidewyde’. In: De Gids, dl. 1, 1869, p. 275-344. |
Dik van der Meulen, Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Amsterdam 2002. |
Olf Praamstra, Gezond verstand en goede smaak. Amsterdam 1991. |
Olf Praamstra, ‘Een Haarlemse roman’. In: W. van den Berg, H. Eijssens & T. van Kalmthout (red.), Haarlemse kringen, vijftien verkenningen naar het literair-culturele leven in een negentiende-eeuwse stad. Hilversum 1993, p. 153-161. |
Olf Praamstra, Busken Huet. Een biografie. Amsterdam 2007. |
Olf Praamstra, ‘Van “solide bondgenoot” tot “gemeen sujet”. De relatie tussen Multatuli en Conrad Busken Huet’. In: Over Multatuli, jg. 29, nr. 58, 2007, p. 38-55. |
|
|