Over Multatuli. Jaargang 30. Delen 60-61
(2008)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| ||||||
Lo van Driel
| ||||||
Herman CornelisHermanus Willem Cornelis werd geboren in 1864 in Breskens als zoon van Christiaan Johannes Cornelis (1836-1904) en Maria H.F. Post (1840-1898), die in 1860 in het huwelijk waren getreden. Hermans vader was in Breskens arts en gedurende enkele jaren burgemeester (van de zomer van 1870 tot ongeveer 15 november 1872). Daarna is het gezin naar Rotterdam verhuisd waar de vader een artsenpraktijk begon. Het gezin vestigde zich (volgens het Rotterdamse adresboekje van 1875) aan de Eendragtsweg, op nummer 51. Over de levensloop van Cornelis is weinig bekend. Meertens heeft herhaaldelijk gevraagd naar biografisch materiaal, maar waarschijnlijk heeft hij nauwelijks iets gekregen. Onder zijn papieren bevindt zich de volgende notitie: H.W. Cornelis was in 1889 werkzaam in een boekhandel te Leipzig om het bedrijf te leren. Hij ging in 1891 over tot vege- | ||||||
[pagina 32]
| ||||||
tarisme. In 1914, op zijn 50ste jaar, kreeg hij een aanstelling bij de Hypotheekbank te Utrecht, waar hij tot 1929 werkzaam bleef. Uit de brieven van Cornelis komt hoe dan ook een bizar beeld van naar voren, hij zag zichzelf kennelijk als volstrekt mislukt. Op zijn jeugd ziet hij terug als een aaneenschakeling van vernederingen, met name van de kant van zijn moeder. Om zich te kunnen handhaven heeft hij zich zwijgend en deemoedig alles laten welgevallen. Na zijn pensionering leidde Cornelis een zeer teruggetrokken leven. Ongehuwd, woonde hij bij zijn broer en schoonzuster in Doorn, Emmalaan 1. De materiële omstandigheden waren zeer pover. Ook een ongetrouwde zuster woonde in huis: het oudste kind, Maria W.G. Cornelis (1861-1942), die ook wel, zij het zeer moeizaam, met Meertens contact onderhield. Ze komt in de correspondentie voor als depressief, indolent en meer dan zwijgzaam. In het najaar van 1938 verlaat Cornelis na een conflict met zijn schoonzuster het huis van zijn broer. Hij vindt een kosthuis bij de familie Terken, Berkenlaan 31 in Zeist, later (15 augustus 1942) verhuist hij met de familie mee naar de Pauw van Wieldrechtlaan 23, Zeist. P.J. Meertens
Het is onduidelijk hoe Meertens met Cornelis in aanraking is gekomen. De eerste brief betreft enkele geleende boeken, en uitlatingen over de Vegetarische | ||||||
[pagina 33]
| ||||||
Bond. Interessanter zijn echter de meer filosofische brieven. Cornelis maakt wijsgerige notities, veelal naar aanleiding van gelezen boeken of jeugdherinneringen, waarvan hij dikwijls iets met de brieven meestuurt. Vaak zijn het christendom, de Kerk, het geloof onderwerp van de correspondentie. Meertens was onder de indruk van Cornelis' aantekeningen. Hij was van plan over hem te publiceren, wat voor zover bekend niet is gebeurd. Cornelis heeft zich daar ook tegen verzet. Wel had Cornelis eerder (in 1897) een boek over grafologie, Handschrift en karakter, gepubliceerd. In 1925 verscheen daarvan zelfs een herziene uitgave. Het hoofddeel van dit boek is tamelijk technisch, in die zin dat behalve de geschiedenis van de grafologie, aan de hand van voorbeelden, de handschriftkunde wordt uiteengezet. Aan het slot komt Cornelis tot de betekenis van de grafologie voor de menselijke samenleving: Zoo gaarne noemt men den mensch een raadselachtig wezen en er zijn zelfs schrijvers, die dit raadselachtige op den voorgrond stellen om daarmede zeker effect te bereiken. Misschien wordt het ons eenmaal bang te moede bij het besef van te midden van zoo raadselachtige wezens ons leven te moeten slijten. Laten wij behoorlijk onze aandacht aan karakter en karakterontwikkeling wijden; wil men ook dan de menschelijke ziel een raadsel blijven noemen, dan zal dit een bewuste erkenning van hare samengesteldheid en niet langer een phrase zijn, waarachter onkunde en verwarde begrippen verborgen liggen. (189) In deze passage vinden we een wezenlijke karaktertrek van Cornelis terug: een allesdoordringende behoefte zichzelf, zijn omgeving, de samenleving en haar instituties te analyseren om zodoende zijn onrust en onzekerheid te rationaliseren en te beheersen. Er is in dit verband nog een andere publicatie te noemen, die hij zelf als zijn hoofdwerk beschouwde, namelijk Schaakspel en Samenleving dat in 1931 door Van Stockum werd uitgegeven. Van dit nauwelijks verkochte werkje is het moeilijk een karakteristiek te geven. In wezen is het een analyse van de menselijke samenleving waarbij het schaakspel het metaforisch uitgangspunt is. | ||||||
Multatuli in de correspondentieCornelis schrijft tussen 16 en 21 november 1935 een brief aan Meertens waarin voor het eerst Multatuli in de briefwisseling opduikt: Daar met je te spreken valt ook over geheel anders denkenden, wil ik je even in herinnering brengen, dat ik op 9-jarigen leeftijd Multatuli gesproken heb en dat ik vele jaren later deze ontmoeting op papier bracht. Daar Multatuli 10 November 1886 stierf, wordt het tijd om dit wereldkundig te maken.Ga naar eind2 | ||||||
[pagina 34]
| ||||||
Vervolgens legt Cornelis uit dat hij er met een geleerde stadgenoot over sprak die een bepaald tijdschrift suggereerde, waarna hij de brief aan Meertens vervolgt: ‘Kun je het stuk zelf gebruiken, dan zend ik het gratis. Niet om zoo iets weg te gooien, maar omdat een weinig bekend schrijver nog wel eens een proefballonnetje loslaat, terwijl een tijdschrift als De Gids een nieuweling wel zal weigeren. Sloof je maar niet uit.’ Meertens beantwoordt deze brief niet, waarop Cornelis 16 december 1935 het volgende schrijft: Waarde Meertens, | ||||||
[pagina 35]
| ||||||
Meertens antwoordt o.m. het volgende (17 januari 1936): Waarde Heer Cornelis, Enkele dagen later (19 januari 1936) begint Cornelis hierop zorgvuldig een antwoord te formuleren: Multatuli. Ik sta hier wat passief tegenover en meen het best te doen je wat vrijheid te laten. Bleek ik er ten slotte geen gebruik voor te hebben, dan gaf ik het misschien weg aan de Indische Mercuur (als deze nog bestaat), bij de firma de Bussy, waar ik 8 jaar werkzaam geweest ben, te meer daar in Indië altijd nog wel belangstelling voor M. bestaat. Komt er niets van, dan trek ik er | ||||||
[pagina 36]
| ||||||
mij niet veel van aan, ik weet toch niet veel weg met mijn liefhebberijwerk, dat maar geen handelsvorm wil aannemen, terwijl reclame voor mijn persoon op het oogenblik wel niet nodig is en mijn schaakboekje wel nauwelijks meer zal doen lezen. Enkele maanden latei blijkt dat Cornelis hoop heeft gekoesterd dat zijn boekje Schaakspel en Samenleving in uitgebreide vorm heruitgegeven zou worden. Helaas moet hij vaststellen dat het niet doorgaat.Ga naar eind3 Daardoor verliest hij alle belangstelling voor de publicatie van zijn Multatuli-herinnering: ‘Het heeft op het oogenblik ook geen zin eenige reclame voor mij te maken. Het stukje over Multatuli behoud ik dan ook even gaarne als ik het prijs geef’ (14 maart 1936). Als hij tot het besef komt dat hij met de sterfdatum van Multatuli fout was, schrijft hij Meertens (31 maart 1936): ‘Multatuli blijkt 19 Februari 1887 gestorven te zijn. Of hij 10 November 1886 (toen ik zijn overlijden vernam) en daarna schijndood geweest is, zal ik wel nooit kunnen uitmaken.’ Ondertussen heeft Cornelis een korte tekst geschreven onder de titel ‘Hooggehouden beginselen’, die hij als een belangrijke bijdrage aan een betere wereld beschouwt en daarom graag publiek wil maken. Maar ook dat mislukt. Als ook uiteindelijk het Jaarboekje van de Nederlandschen Bond van Probleemvrienden (een soort vereniging van mensen die schaakproblemen opstellen en oplossen) deze tekst weigert, vraagt hij Meertens (21 oktober 1936) publicatie van zijn Multatuli-herinnering ook maar achterwege te laten: ‘In verband daarmede | ||||||
[pagina 37]
| ||||||
wilde ik je verzoeken mijn opstel over Multatuli evenmin als iets anders van mij af te laten drukken.’ Meertens beantwoordt de brief op 15 januari 1937: links omslag Schaakspel en samenleving,
rechts H.W. Cornelis
Uw ‘Herinnering aan Multatuli’ mag dus voorlopig niet gepubliceerd worden? Het stukje van Cornelis is verder vergeten in een van Meertens' stofmappen blijven liggen. Meertens zelf publiceerde nog wel over de contacten en de lezingen van Multatuli in Zeeland. | ||||||
Introductie bij Cornelis' herinneringDe tekst van Cornelis bevat niet veel meer dan een herinnering aan een vermoedelijk bezoek van Multatuli aan zijn ouders. Bij die gelegenheid legt Multatuli hem een rekenkundig vraagstuk voor, namelijk hoeveel twee keer anderhalf derde pannenkoek is. De jonge Cornelis ziet niet in dat het antwoord een hele pannenkoek is en blijft het antwoord schuldig. Cornelis situeert zijn ontmoeting met Multatuli ‘omtrent het jaar 1873’. Dit moet onjuist zijn. Multatuli is dat jaar niet buiten Wiesbaden geweest.Ga naar eind5 Pas op 9 februari 1875 reisde Multatuli vanuit Wiesbaden naar Nederland om de repetities en de opvoering van zijn Vorstenschool, met in de hoofdrol Mina Krüseman, | ||||||
[pagina 38]
| ||||||
bij te wonen.Ga naar eind6 Op 14 mei 1875 schrijft Mimi vanuit Wiesbaden aan uitgever Funke over gezonden portretten en vermeldt dat Multatuli naar huis komt: ‘Dek is zooals ge zeker weet op dit oogenblik op weg naar huis. althans hij schreef me dat hij vrijdag dacht te gaan, maar gedeeltelijk of misschien geheel met de boot zoodat ik nog niet weet wanneer hij tehuis zal zijn. Ik verlang er naar, ook voor hem.’Ga naar eind7 Het is natuurlijk mogelijk dat Multatuli voor 1872 bij de familie Cornelis in Rotterdam is geweest. Hij verbleef met uitzondering van enkele reizen naar Duitsland (Keulen, Koblenz, Ems) veelal in Den Haag.Ga naar eind8 Hij heeft enkele lezingen en voordrachten gegeven, bijvoorbeeld in 1868 en 1869, en heeft in dat laatste jaar met Tine en de kinderen en Mimi in een gewoon huis in Den Haag gewoond. In het najaar van 1870 gaat Multatuli met Mimi in Wiesbaden wonen. In die late jaren zestig zou de ‘herinneting’ ook gesitueerd kunnen worden, maar lezingen of bezoeken aan Rotterdam zijn uit die periode niet bekend en bovendien was Cornelis een knaapje van een jaar of zes, wie men een lastige rekenopgave toch moeilijk voor kan leggen.Ga naar eind9 Het ligt dan ook voor de hand om te veronderstellen dat Herman Cornelis zich vergist heeft in het jaar waarin en de leeftijd waarop hij Multatuli bij zijn oudets heeft ontmoet: het zal wellicht gedurende de drie maanden zijn geweest in 1875 dat Multatuli aanwezig was bij de repetities en de eerste opvoeringen van Vorstenschool. Welke connectie er tussen zijn ouders en Multatuli bestond en hoe ze met elkaar in contact zijn gekomen, is onbekend. In zijn autobiografische aantekeningen typeert Cornelis zijn moeder ook als betrekkelijk modieus en als iemand die contact zocht met ‘grote mannen’. Misschien heeft zij zich in theaterkringen begeven.Ga naar eind10 | ||||||
Een herinnering aan MultatuliHet was omtrent het jaar 1873, in een tijd dat Multatuli lezingen hield, lezingen vermoedelijk meer van persoonlijke aantrekkingskracht dan van werkelijk vruchtbaren aard. Maakte hij aldus hier en daar wellicht kennis met hen die hem gelezen en verwerkt hadden, inderdaad zal het hem aanhoorend publiek meer hebben bestaan uit een trage massa die verwerkt wilde worden en ‘meer’ of ‘iets nieuws’ of ‘iets verklaard’ wilde hebben. Hoe dit ook zij, op feiten steunen deze vermoedens niet. Misschien was alles ook wat geleerder of deftiger, voor ons kinderen bleef het al even vreemd en onbegrijpelijk. Wat konden wij voelen voor iemand die te eenen male boven ons begrip ging! Hadden die inlanders leed en moest hij dat lijden nog eens overdoen? Genoot hij hun vertrouwen of was hij hun een even groot raadsel als ons? En zou hij de wereld kunnen veranderen door het publiek in een zaal bijeen te trommelen? Dat kon zelfs een goochelaar immers niet, voor wien ik overigens vol bewondering was. Maar toch, wij hadden het dien spreker van harte toever- | ||||||
[pagina 39]
| ||||||
trouwd en alleen het hoofdschudden van volwassenen kon ons doen twijfelen, of wij met zulk een aanstelling voorgoed geborgen waren. Overigens bleef vereering of hoon ons vreemd; de volwassenen van die dagen bestuurden de wereld en die zouden de zaken zeker wel in orde brengen ook.
Tot onze oude herinneringen, die somtijds weder boven komen, behoort ook een enkel bezoek van Multatuli. Wijzelf telden daarbij niet veel, maar gedreven door zekere nieuwsgierigheid, kwamen wij den gast toch onwillekeurig nader. Een ‘kattepul’, een stuk lievelingsspeelgoed van mijn oudsten broer, brak het ijs. Wij kregen een kleine vermaning van Multatuli, dat het woord moest zijn ‘catapult’ en niet ‘kattepul’ en dat wie weet welke oude volken er zich al van bediend hadden. Alles goed en wel, wij jongens schoten alleen met steentjes en konden het best met het woord kattepul doen, dat begrijpelijk genoeg werd doordat men er altijd nog mede op katten kon mikken, al waren deze dan ook geen edel wild. Belangrijker scheen ons de vraag, of hij wel gezien had, dat het de mooiste kattepul was, die men ergens ter wereld kon krijgen en dat was van meer belang dan naam of afkomst. Maar met groote menschen valt immers niet te redeneeren! Mijn eigen rol tegenover Multatuli is niet roemrijk geweest. Toen ik mij wat dichtbij waagde, werd mijn lof als rekenmeester verkondigd, maar ik bracht het er slecht af. Nauwelijks heeft hij mij opgenomen of als een donderslag klinkt de vraag mij in de ooren ‘Hoeveel is dan tweemaal anderhalf derde pannekoek?’ Tweemaal anderhalf derde..., tweemaal anderhalf derde pannekoek! Wie hoorde ooit van zulk een som en wie mishandelde ooit zoo'n pannekoek! Ik had wel verschrikkelijker getallen gezien, maar die bestonden ten minste uit duidelijke cijfers; en nu onder de oogen van iemand, aan wiens overwicht niet meer te twijfelen viel, die woorden in cijfers omzetten en dan te zien wat die cijfers nog van den pannekoek overlieten, dat ging op dat oogenblik niet. Waarom moest het nu ook juist een pannekoek zijn? Die leek mij lang niet zoo parlementair als een appel en gaf meer te denken dan de geheele som. Kortom, ik kwam te sterk onder den indruk en was zelfs nog niet op weg, toen Multatuli, als wilde hij mijn verlegenheid opheffen en als overtuigd van mijn instemming, mij met een bemoedigend gebaar toeriep: ‘Wel, immers een heele pannekoek!’
Ik besefte mijn nederlaag en droop af. Maar jaren later vond ik in een zijner werken de onnoozele vraag: ‘Waar blijven die knappe kinderen?’Ga naar eind11 Daar wist ik meer van.
H.W. Cornelis | ||||||
[pagina 40]
| ||||||
Literatuur
|
|