Over Multatuli. Jaargang 30. Delen 60-61
(2008)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Hans Smelik
| |
[pagina 69]
| |
Albertus Jacob Duymaer van Twist H.A. de Bloeme, olieverf op paneel, 1861 Particuliere collectie
Maria Joanna Duymaer van Twist-Beck H.A. de Bloeme, olieverf op paneel, 1861 Particuliere collectie
Het begon zo'n drie jaar geleden, toen ik tijdens een bezoek aan de Athenaeumbibliotheek in Deventer in een vitrine een viertal albums met prachtige, in Kanton vervaardigde Chinese schilderingen op pithpapierGa naar eind5 zag liggen. Ik spitste mijn oren toen ik als antwoord op mijn vraag aan de bibliothecaris, waar die albums vandaan kwamen, te horen kreeg dat ze deel uitmaakten van de Indische bibliotheek van Duymaer van Twist, die door zijn weduwe in 1896 aan de gemeente Deventer was nagelaten. De Indische boekerij bleek omvangrijk, het tijdperk van de stichting van de Vereenigde Oostindische Compagnie in 1602 tot aan zijn overlijden in 1887 beslaand. Een collectie die van een grote eruditie van de samensteller blijk geeft en niet minder van diens veelzijdige belangstelling. De in 1898 samengestelde catalogus is een opsomming van meer dan vijfhonderd nummers, geschriften, boeken, kaarten en afbeeldingen met betrekking tot de geschiedenis, land-en volkenkunde, onderwijs, godsdienst en zending, taal- en letterkunde, natuurwetenschappen, geneeskunde, Nederlands-Indische wetten en reglementen, koloniaal beheer, cultures en cultuurstelsel, handel, scheepvaart en spoorwegen, geldmiddelen en varia. Inclusief een eerste druk van de vijfdelige Valentijn,Ga naar eind6, de trots ook van Multatuli en nu in het Multatuli Museum. Toen na een tweede bezoek aan het depot ook de kluis open ging en er een zeldzaam handschrift over de Javaanse oorlog van 1825-1830,Ga naar eind7, een geschenk van de Regent van Bagelen in 1851, tevoorschijn kwam, leerde ik Van Twist van een andere kant kennen dan uit de geschriften van Multatuli, namelijk die van verzamelaar en mecenas. Uit de brieven van mevrouw Van Twist maakte ik vervolgens op dat haar echtgenoot veel van de hem in zijn Indische periode aangeboden geschenken, die geacht werden staatseigendom te zijn, tegen taxatiewaarde | |
[pagina 70]
| |
had overgenomen. Hierin was hij redelijk uniek, want alleen Baud voor en Loudon na hem deden dat. Deze van de Nederlandse staat gekochte kostbaarheden en rariteiten tijdens reizen aangeschaft, bracht hij in 1856 op de terugreis op het Fregat De Rotterdam van de firma Hoboken mee naar Nederland. Ze vonden een plaats in zijn in 1856 door Zocher gebouwde landhuis Nieuw Rande in Diepenveen bij Deventer. In 1884, drie jaar voor zijn overlijden, maakte Van Twist de balans op en schonk de belangrijkste aankopen uit zijn Indische periode aan het net opgerichte Museum van Artis in Amsterdam, het Volkenkundig Museum en het Museum van Oudheden in Leiden. De door zijn vrouw beschreven krissen, die hij in 1852 in Soerakarta en Djokjakarta van de sultans ten geschenke kreeg, behoren nu tot de mooiste in ons land en zijn opgenomen in de vaste collectie van het Tropenmuseum. Bovendien wees het testament van mevrouw Van Twist uit dat de beide echtelieden, die zelf kinderloos waren gebleven, hun trouwe personeel en vele goede doelen ruim hadden bedacht. | |
Het archief Van TwistAangemoedigd door deze ontdekkingen zette ik mijn onderzoek in het Nationaal Archief voort. Ik doorvorste de mappen met de brieven en documenten die door hem zelf in 1880 daar werden gedeponeerd, nog aangevuld door zijn echtgenote Maria Joanna Duymaer van Twist-Beck na zijn overlijden.Ga naar eind8 Ik vond daarin de brieven die mij op het spoor zetten van een aantal rariteiten uit Van Twists bezit, die ik graag wilde tentoonstellen. Daar waren bijvoorbeeld enkele brieven van het toenmalige opperhoofd van Deshima,Ga naar eind9 Donker Curtius,Ga naar eind10 waarin deze een aantal door hem voor Van Twist aangeschafte Japanse zeldzaamheden beschrijft, zoals een negentiende-eeuwse Japanse klok, die zich nu in de collectie van het Museum van Land- en Volkenkunde in Leiden bevindt. Daarnaast waren er de curieuze brieven van Baron van Fridagh, die Van Twist van alle roddels aan de Europese hoven op de hoogte hield, brieven van zijn al even reislustige en in de natuurwetenschappen geïnteresseerde collega in Hongkong John Bowring, en een brief van zijn vriend Thorbecke waarin deze Van Twist vraagt zijn zoon die onderweg is naar Indië op te vangen bij aankomst. Ook vond ik tussen de afschriften die Van Twist van zijn brieven had gemaakt een kopie van zijn pittige en vooral kritische antwoord uit 1873 op een brief van C.P. Hofstede de Groot van het Zendelingengenootschap. Deze had Van Twist gevraagd een brief te mogen citeren in een zogenaamd vliegend blaadje, waarin deze zich had uitgesproken over het goede werk van de zendelingen met betrekking rot het onderwijs aan de Alfoeren. Kennelijk vond Van Twist die tekst te eenzijdig en schreef dat de tekst dan wel in overeenstemming gebracht zou moeten worden met uitspraken die hij op andere momenten daarover had gedaan. De eigenlijke zending was, zo schreef hij, geen gouvernementszaak maar een particuliere en de werkzaamheid van de zendelingen was zeker niet volmaakt en voor verbetering vatbaar: | |
[pagina 71]
| |
Wat dit laatste punt betreft, zou ik wensen dat de zendelingen (en ook veel predikanten) meer het voorbeeld volgen van den grooten meester. Zijn methode (indien ik het zo mag noemen) om de scharen te winnen voor de godsdienst die hij predikt, verschilde heel wat van die, welke meestal door zijne discipelen worden gevolgd.... En over Multatuli? Niets maar dan ook niets, hetgeen al even bevreemdend is als het ontbreken van enig boek van zijn hand in Van Twists bibliotheek, behalve de anonieme brochure Waarheen uit 1860, waarin het genie Multatuli weliswaar als schrijver wordt geroemd, maar de inhoud van de Max Havelaar absoluut als opruiend en onterecht wordt afgedaan.Ga naar eind11 Het lijkt wel of het kinderloze echtpaar, en ik heb de indruk vooral mevrouw, die haar man acht jaar overleefde, alles in het werk heeft gesteld om negatieve sporen zorgvuldig uit te wissen. Hierdoor vallen vanuit die bronnen alleen de positieve kanten van de gouverneur-generaal te belichten en lijkt Multatuli's typering van Van Twist als de rijkgeworden braafheid te worden bewaarheid. Overigens moet ik schrijven: rijker, want de basis van zijn kapitaal was reeds aanwezig voordat hij zich betaald zag met het enorme bedrag van 150.000 gulden 's jaars voor zijn landvoogdij.Ga naar eind12
Noch bij de nazaten van zijn broer, de Deventer hoogleraar Jan Duymaer van Twist, en van zijn zuster Marie Kronenberg, noch bij de aangetrouwde nazaten Cost Budde bleken egodocumenten aanwezig of werden ze mij ter hand gesteld die Mutatuli's typering zouden kunnen weerleggen. Mijn laatste hoop was gevestigd op de nazaten van hun op zesjarige leeftijd in 1856 mee naar Nederland genomen pleegdochter, het baronesje Anna van Heerdt, die in 1872 met Wilhelmus Leemans huwde, maar ook daar haalde ik in dat opzicht bakzeil. Recentelijk deed ik nog een poging in het archief van Van Twists vriend Cost Jordens in de Athenaeum Bibliotheek, opnieuw zonder resultaat. | |
De brieven van mevrouwDe enige tot nu bekende egodocumenten zijn de al eerder door mij genoemde brieven van mevrouw Van Twist, of liever excerpten ervan, die op enig moment zijn overgeschreven door een familielid Cost Budde, die ze daarbij, zo gaat het verhaal, van onbelangrijke en mogelijk ook wel al te intieme mededelingen ontdeed. Die brieven zijn gericht aan haar zuster Cecilia Cost Budde-Beck in | |
[pagina 72]
| |
Diepenveen en beslaan de periode van 1851 tot 1856. Ze zijn levendig geschreven en van cultuurhistorisch belang omdat ze een beeld geven van de levensomstandigheden en ervaringen van mensen in hun positie in Indië in het midden van de negentiende eeuw. Gezien het feit dat ze aan een zuster gericht zijn, moeten we ervan uitgaan dat ze een eerlijk en ongeveinsd verslag van de werkelijkheid geven. Het leuke ervan is ook dat er passages in voorkomen, die beslist niet voor de openbaarheid bestemd waren. Ik citeer uit een brief van 2 augustus 1854 uit Padang waarin mevrouw het eerste deel van de tocht van Batavia via Bantam naar Sumatra's westkust beschrijft, ruim anderhalf jaar voordat zich het drama van Lebak zich voltrok. De weg naar Bantam is gansch niet fraai, zij gaat grootendeels door de Bataviasche Ommelanden, die meestal het eigendom van particulieren zijn, vroeger van rijke Hollanders, tegenwoordig voor het grootste deel van rijke Chineezen. Die woonen meestal te Tangerang; ook wel te Batavia, maar ik heb er nooit zooveel bij elkander gezien als te Tangerang... Onze weg daarheen was aan beide zijden met offertafeltjes bezet, waar de voornaamsten in groot pontificaal thee, vruchten en wierook aan hunne Goden offerden om eene voorspoedige reis voor ons af te smeken; misschien ook wel om het hart van den tegenwoordigen Gouvern. Gener. te verzachten of te veranderen, want die heeft zeer de arme Inlanders in zijne protectie genomen tegen de rijke Chineezen, die voornamentlijk rijk worden door het uitzuigen van de Inlander. Het is die arme mensen aan te zien, niet alleen in hunne kleding maar in hunne geheele persoonen, dat zij minder welvaart genieten dan in andere streken, hetgeen alleen is toe te schrijven aan de afpersingen en knevelarijen der Chineezen. Om die nu zoveel mogelijk tegen te gaan, heeft mijn man nog onlangs krachtige maatregelen genomen tot betere surveilliance. De Heren Chineezen weten zeer wel dat daardoor hunne rijkdommen zullen verminderen, maar zij hebben ons met alle onderdanigheid en de meeste eerbetuigingen ontvangen. Het is een laf en kruipend volk, dat door een sterken arm geregeerd moet worden. Maar zij hebben ook weer hunne deugden. In werkzaamheid b.v. overtreffen zij ver den Inlander... In deze passage doelt mevrouw op de wijzigingen die haar man aanbracht in de Opiumwet. Van Twist had namelijk besloten de Chinese pachters de vrijheid te geven, boven de hoeveelheid die zij verplicht waren van het gouvernement te kopen, tegen een lage prijs zoveel te kopen als ze nodig hadden om aan de werkelijke vraag te voldoen. Hij schakelde hiermee het smokkelcircuit uit, dat tot | |
[pagina 73]
| |
uitbuiting van de inlander had geleid en bewerkstelligde dat er inzicht werd verkregen in het daadwerkelijk gebruik.
Even verderop in de brief vertelt zij over een receptie in Serang, waarop maar twee dames waren verschenen. De anderen bleken thuis te zijn gebleven omdat ze niet met de vrouw van de toenmalige resident Wiggers overweg konden. Zij vervolgt: Enfin, ik kon mij er in troosten, zelden is hun gezelschap zeer interessant. Onder die zoogenaamde Europeesche dames zijn er veelen die Europa nooit gezien hebben, het zijn dikwijls zoogenaamde Inlandsche kinderen. Hier zegt men liplappen, maar dat is een scheldnaam, het wil zeggen kinderen van Europeanen bij inlandsche vrouwen.... Ook aan Rankas Betoeng, waar zij een nacht doorbrachten, wijdt ze enkele zinnen: Den derden dag gingen wij naar Rangkas Betoeng, de nieuwe hoofdplaats van de afdeeling Lebak. Een mooie weg, heuvelachtig, welvarend en goed bebouwd. Het plaatsje legt aan eene vrij breede rivier. Daar woont geen Europeaan dan de assistent-resident Bekking met zijne familie, waar wij de nacht passeerden. | |
Van student tot gouverneur-generaalTwee andere bronnen, ik heb ze al eerder even genoemd, waren voor mij bij de beschrijving van de Indische jaren van Van Twist en voor mijn medeauteurs Hogenstijn en Janssen voor het gedeelte dat zich in Nederland afspeelt onontbeerlijk: het uit 1891 daterende levensbericht van mr. A.J. Duymaer van Twist door P.A. van der Lith en het proefschrift over de historisch-liberale staatsman uit 1939 door Jan Zwart. Albertus Jacob Duymaer van Twist werd in 1809 in Deventer geboren. De beide ouders, Albertus Jacob sr. en Judith van Lochem stamden uit oude Deventer geslachten die tot de hogere burgerij behoorden. Het gezin woonde ten tijde van de geboorte van Koos in Groningen, waar de vader als hoogleraar rechten aan de universiteit verbonden was, maar de moeder ijlde tegen de tijd dat er een kind geboren moest worden altijd naar haar geliefde Deventer. Toen | |
[pagina 74]
| |
haar man plotseling op 46-jarige leeftijd overleed, keerde zij met haar kinderen terug naar Deventer en nam haar intrek in het huis van haar ouders aan de Brink. Koos, de latere gouverneur-generaal, bezocht in Deventer de Latijnse school en het Athenaeum Illustre, waar zijn broer Jan toen reeds hoogleraar theologie was. De kinderen werden vermoedelijk uit praktische overwegingen in de lijn van de vader Hervormd grootgebracht. Aanhangers van de Nederlands hervormde Kerk hadden nu eenmaal betere toekomstmogelijkheden dan doopsgezinden. Maar dat de kinderen in het grootouderlijk huis de Doperse vrijzinnigheid met de paplepel werd ingegeven, lijdt geen twijfel, want zowel de moeder als haar ouders behoorden tot de Doopsgezinde gemeente. Dat Van Twist zich later bij de liberalen aansloot, dat hij door dik en dun de scheiding van kerk en staat voorstond, niet gediend was van de protestants-christelijke politiek van Groen van Prinsterer en zich tolerant opstelde ten aanzien van andere gelovigen, laat zich tegen de Doopsgezinde achtergrond goed verklaren. De in Indië door hem genomen maatregel om de pasjesregeling af te schaffen voor mohammedanen die Mekka wilden bezoeken, is daarvan een voorbeeld. In 1829 ging hij in Leiden rechten studeren. Een studie die hij in 1832 met een prachtig proefschrift glansrijk afsloot. De Leidse periode werd nog kort onderbroken voor een deelname als Leidsch jager aan de beruchte Tiendaagse Veldtocht in 1831. Zijn heldenmoed en trouw aan Oranje werd niet alleen beloond met een metalen kruis en een zilveren medaille, maar twintig jaar later ook nog met een benoeming tot gouverneur-generaal. Hij vestigde zich in 1832 als zelfstandig advocaat in Deventer. Door zijn huwelijk met Maria Joanna Beck in 1837, een meisje van goede komaf, geparenteerd aan bekende invloedrijke Overijsselse geslachten, wist hij het netwerk op te bouwen dat hem in Den Haag zou brengen. Als liberaal Kamerlid, behorend tot de belangrijke groep van de gematigden, ontpopte hij zich als specialist op financieel terrein, speelde een niet onbelangrijke rol als intermediair bij de totstandkoming van de grondwet van 1848 en werd in 1850 met een grote meerderheid tot voorzitter van de Tweede Kamer gekozen. Een ministerspost op justitie in het kabinet Thorbecke sloeg hij af, nota bene uit vrees dat hij bij de andere leden van het kabinet niet voldoende steun zou vinden om tegenwicht te kunnen bieden tegen de autoritaire Thorbecke.Ga naar eind13 In 1851 werd hij op voordracht van Thorbecke door koning Willem iii benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië als opvolger van Rochussen. Opdat de koning geen bezwaar zou maken tegen deze benoeming had Thorbecke heel slim Van Twists loyaliteit met het Oranjehuis in 1831 aangevoerd. Aanvankelijk had Van Twist een weinig tegengesputterd. Opnieuw was hij onzeker of hij die taak wel kon vervullen. Hij was immers nooit in Indië geweest en bovendien had hij het inkomen dat aan deze hoge functie verbonden was, helemaal niet nodig. Uiteindelijk werd hij door Baud, die een van de voorvechters van het Cultuurstelsel was en grote belangen in de Nederlandsche Handel- | |
[pagina 75]
| |
Maatschappij had, overgehaald. Deze sluwe en oude rot in het vak bood hem zelfs aan mee te gaan naar Indië om het Cultuurstelsel te helpen hervormen, waarop in die jaren zowel in als buiten de Kamer steeds meer kritiek was gekomen. Bauds aanbod stond de onzekere Van Twist aanvankelijk wel aan, maar Thorbecke, die niets van Bauds plannetjes moest weten, was het er absoluut mee oneens en oordeelde: ‘Gij gaat alleen, of Gij gaat niet.’Ga naar eind14 Van Twist zwichtte, mogelijk gelokt door de status die de hoge positie hem in zijn verdere leven zou opleveren en de enorme verdiensten die hem na terugkeer in staat zouden stellen een landgoed in zijn geliefde Overijssel te bezitten. Waren daarover al plannen voor zijn vertrek naar Indië gemaakt? Mogelijk wel, maar die zijn dan wel tot juli 1853 geheim gebleven. Tijdens het bezoek in dat jaar aan het eiland Madoera bereikte het echtpaar Van Twist te Pamakassan het heugelijke nieuws over de aankoop van het landgoed Smets Rande in Diepenveen door de gevolmachtigde broer Jan. Van Twist liet (na zijn terugkeer, maar mogelijk al ervoor) het bestaande landhuis afbreken om er het landhuis Nieuw Rande op te laten verrijzen. Het ontwerp werd vermoedelijk door de (tuin)architecten Zocher gemaakt. Omdat hierover geen correspondentie is teruggevonden en het archief van de Zochers bij een brand werd vernietigd, berust de toeschrijving aan de Zochers op vergelijkingen met andere door deze tuinarchitecten gebouwde landhuizen. Het feit dat de tuinaanleg wel hun werk is geweest, maakt deze hypothese wel zeer aannemelijk.Ga naar eind15
Op 15 maart 1851 vertrokken Van Twist en zijn echtgenote uit Deventer. Zij reisden via de zogenaamde overlandroute door Egypte naar Nederlands-Indië om er twee maanden later, zoals mevrouw in haar brieven schrijft, koninklijk te Batavia te worden ingehaald. Overigens verraadt de manier waarop zij over hun hoge status schrijft hun beider provinciale achtergrond. Het moet dan ook wel een hele ervaring geweest zijn voor het echtpaar, dat nooit een voet verder dan de Nederland omringende landen had gezet, om ineens in het verre Indië een bijna koninklijke status te bezitten en in een volledig andere cultuur te moeten leven. | |
De schipperende Van TwistEen belangrijk deel van de brieven van mevrouw is gewijd aan de inspectiereizen die Van Twist maakte: in 1852 door de Preanger en Midden-Java, in 1853 door Midden- en Oost-Java en Madoera, en in 1854 naar Bantam en Sumatra's westkust. Daarnaast bezocht hij in 1855 de Minahassa en de Molukken, waarmee hij na Van der Capellen de eerste landvoogd was die de moeite nam deze buitengewesten te bezoeken, ver van het comfortabele Java. De perfectionistische Van Twist vond deze reizen noodzakelijk om zijn kennis over Indië te vergroten. Door zich van de toestand ter plaatse op de hoogte te stellen en zich te laten informeren wilde hij zich een eigen mening vormen. Hem | |
[pagina 76]
| |
ontbrak immers alle ervaring met Indië, omdat hij er voordien nooit geweest was. De kennis, die hij al had, was opgedaan uit boeken en staatsstukken. Daarnaast waren er de informatie, voorschriften en aanwijzingen die hij van de oud-gouverneur-generaal Baud en de minister van Koloniën Pahud had meegekregen. De inhoud van die gesprekken, waarvan hij zorgvuldig aantekeningen had gemaakt, waren voor hem een richtlijn, maar dan wel een conservatieve. Pahud had hem op het hart gedrukt heel voorzichtig met het inheemse bestuur om te springen en dit onder alle omstandigheden intact te laten. De rechtlijnige, individualistisch ingestelde Van Twist kwam hierdoor met zichzelf in conflict. Als gouverneur-generaal kon hij niet meer, zoals dat vroeger in de functie van Kamerlid het geval was geweest, zijn eigen gang gaan. Hij was nu in de meeste zaken verantwoording verschuldigd aan de minister van Koloniën. Hij moet zich hierdoor bijzonder belemmerd hebben gevoeld, want, anders dan voor Baud en Pahud, gold voor hem dat Indië geen wingewest kon zijn. Wat in Indië verdiend werd, moest daar ook worden uitgegeven. Wat er overbleef mocht ten goede komen van het moederland. Het was een mooie stelling, maar in de praktijk bleek hij toch een te voorzichtig en onzeker mens om in een snel tempo die grote veranderingen in Indië te kunnen bewerkstelligen, die daarvoor noodzakelijk waren. Toch nam Van Twist wel degelijk enkele belangrijke maatregelen tijdens zijn landvoogdij: hij verminderde de herendiensten, gaf opdracht de uitbetaling van het plantloon niet langer aan de hoofden te doen maar aan de planters zelf, schafte de passar- of marktrechten op Java en Madoera af, maakte van de havens in de Molukken vrijhavens en zorgde ervoor dat ambtenaren niet meer op basis van anciënniteit maar op geschiktheid werden benoemd. Uit alle overgebleven documenten blijkt dat Van Twist elke zaak serieus en van alle kanten bekeek voordat hij tot een besluit kwam. De wet, die strikt moest worden nageleefd, kwam daarbij voor hem altijd op de eerste plaats. Kwam de wet echter in het geding dan moest die eerst worden aangepast. Door zijn eeuwige zoeken naar compromissen, waarbij hij als goed liberaal weliswaar het algemeen belang zwaar liet wegen, heeft hij echter veel zaken vertraagd. Uit zijn redevoeringen en nota's valt op te maken dat hij een neiging tot schipperen had, wat te maken had met het feit dat hij het zichzelf nooit gemakkelijk maakte en omdat hij bang was om een verkeerde beslissing te nemen. Waarschijnlijk heeft hij daarom de hem voor zijn vertrek naar Indië aangeboden ministersposten afgewezen en het is heel goed mogelijk dat hij zich ook ooit wel eens zal hebben afgevraagd of hij ook niet beter nee had kunnen zeggen toen hem de positie van gouverneur-generaal in Nederlands-Indië werd aangeboden. De gevoelige Van Twist bleek tevens slecht tegen teleurstellingen opgewassen. Zo overwoog hij vervroegd ontslag aan te vragen toen men in Nederland kritiek had geuit op de door hem voor een bedrag van drie miljoen uitgeschreven promessen tegen een jaarrente van zes procent. Van Twist voelde zich in het nauw gedreven en kon niet anders, omdat Pahud de geldkraan voor Indië had dichtgedraaid. | |
[pagina 77]
| |
Ook na zijn terugkeer in Nederland nam hij plaats in de Tweede en later in de Eerste Kamer en wees hij een ministerspost op Koloniën en later het voorzitterschap van de Eerste Kamer af. Hij is de geschiedenis ingegaan als een staatsman van het tweede plan, maar wel iemand met grote invloed achter de schermen. Als Kamerlid en Minister van Staat heeft hij in vele kwesties een belangrijke stem gehad.
Mevrouw maakte zich, waarschijnlijk door de herhaaldelijk optredende ongesteldheden van haar man, niet ten onrechte zorgen over zijn gezondheid. De fysiek van haar niet al te sterke echtgenoot had onder het klimaat en het harde werken behoorlijk te lijden, zoals dat bij vele Nederlanders het geval was. Van Twist was genoodzaakt acht à negen uur per dag per dag te werken om zich door de enorme hoeveelheden stukken heen te worstelen. Het is bekend dat hij zich nauwgezet van die plicht kweet en niet zoals zijn voorganger Rochussen de zaken zich liet opstapelen. Het ontbreken aan duidelijke richtlijnen voor Indië, door de juist in die jaren in en buiten de Kamer gevoerde discussies waarbij de aandacht voor de bescherming van de inlander centraal stond en de tegenwerking die hij van de minister van Koloniën Pahud vooral op financieel terrein ondervond na de val van het kabinet Thorbecke,Ga naar eind16 maakten zijn taak er niet gemakkelijker op. Dit alles samen met het feit dat sinds juli 1853 het landgoed in Overijssel in de verte gloorde, en het vetlangen naar het weerzien met familie en bekenden, hebben er ongetwijfeld toe geleid dat Van Twist een jaar eerder dan gepland ontslag vroeg en aan Thorbeckes verzoek om nog vijf jaren aan te blijven geen gevolg gaf.
Uit de brieven van mevrouw blijkt steeds de goede verstandhouding tussen de beide echtelieden en hun vermogen om het nuttige met het aangename te verenigen. Uiteindelijk had niet alleen de gouverneur-generaal maar ook diens echtgenote officiële taken te vervullen zoals de opwachtingen bij sultans en regenten, de recepties en diners, de bezoeken aan de plaatselijke bevolking, cultures, kerken, scholen. Daartegenover stonden de genietingen die hun de prachtige natuur en cultuur in Insulinde boden. Mevrouw Van Twist kweet zich voortreffelijk van haar taak en stond altijd zonder mankeren achter haar echtgenoot. Uit haar uitgebreide reisverslagen valt aan de hand van de plaatsvermeldingen precies op te maken welke trajecten ze volgden, hoe lang ze erover deden en welke moeilijkheden overwonnen moesten worden. En dat waren er vele, zeker in die dagen voor een vrouw die toch werd gehinderd door de kleding die ze geacht werd te dragen. Over de reis naar de Minahassa en de Molukken in 1855 is haar verslag summier. Waarschijnlijk omdat dr. Pieter Bleeker, die met de gouverneur-generaal meereisde, een zeshonderdvijftig pagina's tellend verslag schreef, dat in 1856 in Batavia werd gedrukt. Deze arts en ichtyoloog belichtte daarin niet alleen zijn eigen belangstelling voor de natuur en natuurwetenschappen, maar ook die van | |
[pagina 78]
| |
Van Twist. Bleeker noemde Van Twist, natuurlijk geheel comme il faut, een minzaam man en mevrouw een voortreffelijke dame, die, zo voegde hij daaraan toe, ‘met hun beiden de reis niet weinig veraangenaamden’. Ook in de opdracht in het boek verwoordde Bleeker zijn waardering voor Van Twist met de volgende woorden: ‘als eene hulde wegens de steun en bescherming, welke beschaving, kennis en wetenschap gedurende zijn vijfjarig bestuur van Nederlandsch-Indië voortdurend van hem hebben moogen ondervinden’. Zelfs noemde Bleeker uit sympathie en achting enkele tot dan op Ambon door hem gevonden onbekende vissen naar Van Twist. Bleeker doelde in de opdracht op de actieve deelname van Van Twist als beschermheer aan het in 1778 opgerichte Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, waarvan hij zelf eerst secretaris en later voorzitter was. Dit elitaire genootschap had tot doel het bevorderen van kunsten en wetenschappen, een Indische navolging van de in 1752 in Haarlem opgerichte Koninklijk Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Dat de leden zich niet alleen met de wetenschap maar ook met de verbetering van de maatschappij bezig hielden, blijkt uit de vraagstukken die ze behandelden zoals: ‘Hoe kan men met vrucht iets ondernemen om het zedelijk karakter der Javanen te verbeteren, zoodat ze voor henzelven gelukkiger en voor de algemene samenleving nuttiger worden?’ Bleeker handhaafde zijn positieve mening over Van Twist ook na het drama van Lebak. Mogelijk had dat te maken met zijn profetische uitspraak uit 1842 over zijn vriend Douwes Dekker in een brief aan hun beider vriend Kruseman naar aanleiding van hun ontmoeting in Batavia: De gelukkigste dag die ik tot nog toe hier beleefd heb, was wel de derde na mijne aankomst, toen onze Eduard, uit de Courant mijn arrivément vernomen hebbende, naar mij kwam toegevlogen en wij weder herleefden in de herinneringen onzer vroegere vriendschap. Sedert zien wij elkander, zo te zeggen dagelijks. Hij is nog de oude Eduard; hetzelfde vurige, wilde onbuigzame, onbedwingbare karakter. Maar een karakter niet geschikt voor Indië.Ga naar eind17 Als Bleeker hierover tijdens de reis naar de Molukken had gesproken met Van Twist, dan zou deze Douwes Dekker vermoedelijk geen aanstelling in Lebak hebben bezorgd! | |
De ‘bijkaart’ van de tegenpartijOver de eerste ontmoeting van Duymaer van Twist met Eduard Douwes Dekker, en vooral wat er tijdens die en latere ontmoetingen in het paleis in Buitenzorg besproken werd, bestaat alleen de verklaring die Duymaer van Twist in 1882 daarover gaf in een brief aan zijn neef Hendrik Kronenberg, de zoon van zijn zuster Marie, die burgemeester van Vollenhove was. | |
[pagina 79]
| |
Er wordt door multatulianen vaak getwijfeld aan de oprechtheid van die woorden. Toch kwam de uitspraak niet helemaal uit de lucht vallen en past in het beeld dat Van Twist vanaf 1875 regelingen begon te treffen voor als hij er niet meer zou zijn. In 1875 maakten hij en zijn echtgenote een gelijkluidend holografisch (d.w.z. eigenhandig geschreven) testament, in 1880 deponeerde hij ###een groot deel van zijn archief in Den Haag, en in 1884 ging hij tot de schenkingen van zijn curiositeiten aan musea over. Opnieuw aan zijn rivaal herinnerd door het huldeblijk in 1882, komt dit ‘testament’ met betrekking tot Multatuli niet uit de lucht vallen. Dat hij daarover met Hendrik Kronenberg correspondeerde lag voor de hand, want deze was zijn belangrijkste erfgenaam en tevens zijn executeur-testamentair. Overigens lijken er weinig verhalen of brieven, Van Twist betreffende, in die familie bewaard te zijn gebleven, die in dit kader nog van belang zouden kunnen zijn. Aan mijn coschrijver Hogenstijn deelde een van de nazaten Kronenberg, mr. A.J. (ja, Albertus Jacob) Kronenberg, in 1985 mondeling mee dat Van Twist het gezin Douwes Dekker later financieel zou hebben geholpen. Hieraan werd toegevoegd dat dit zeer tegen de zin van mevrouw was geweest. Ook over het door Jan Douwes Dekker geënsceneerde bezoek van Van Twist aan Douwes Dekker in april 1858 zijn weinig details bekend, behalve het feit van Van Twists royale donatie van vijftig gulden. Het is heel goed mogelijk dat er ooit nog eens materiaal zal opduiken dat in dit kader van belang zou kunnen zijn.
Willem Frederik Hermans heeft zich als Age Bijkaart op kostelijke wijze beziggehouden met de eerste ontmoeting tussen Van Twist en Douwes Dekket. In diens voetspoor, want ook de bijkaartGa naar eind18 van de tegenpartij telt mee, zou het scenario ook als volgt geweest kunnen zijn: De assistent-resident Douwes Dekker en zijn echtgenote maken hun opwachting in het paleis te Buitenzorg en worden aan het echtpaar Van Twist voorgesteld. Duymaer van Twists nieuwsgierigheid is hevig geprikkeld door alle verhalen die hij in de wandelgangen over deze ambtenaar heeft gehoord en stapt tijdens de receptie op het paar af. Hij raakt gecharmeerd door de bevalligheid en eenvoud van de adellijke telg uit het geslacht Wijnbergen. Douwes Dekker toont zich van zijn beste kant, want hij is gekomen om uit de ontmoeting met Van Twist een benoeming slepen. Lebak is vacant en hij stuurt het gesprek handig in die richting. Van Twist vertelt hem over zijn recent gemaakte bezoek aan Lebak en vertelt hem hoe mooi en rustig het er wel was geweest. En dat hem nu ineens zoveel zorgwekkende verhalen waren verteld over machtsmisbruik en uitbuiting van de plaatselijke bevolking. De slimme Douwes Dekker laat niet na de gouverneur-generaal te prijzen om de maatregelen die hij de afgelopen jaren al heeft genomen om de positie van de inlander te verbeteren. ‘En weet u excellentie, weet u, dat ook ik net als u zo begaan ben met de inlander! Wat jeuken mijn handen om daar orde op zaken te gaan stellen!’ Als de charmante Dekker dan na het diner op het punt staat een partijtje whist van hem te winnen en de | |
[pagina 80]
| |
woorden uitspreekt: ‘zoveel moyens en dat op wachtgeld’, neemt Van Twist de beslissing hem de volgende dag tot assistent-resident van Lebak te benoemen.Ga naar eind19 Wat er verder in Lebak en daarna gebeurde, en wat voor moois en lelijks eruit voortvloeide is u allen welbekend. U zult waarschijnlijk dan ook niet van mij verlangen, dat ik in een breed betoog hieromtrent zal treden. Ik zou weinig nieuws weten te zeggen en in herhalingen vervallen van hetgeen daaromtrent sedert lang, zoo voor als tegen, is gesproken en geschreven.Ga naar eind20 Deze toepasselijke woorden zijn van Van Twist zelf uit een brief over de uitgifte van woeste gronden in 1851 aan Pahud. Het was diens karakteristieke manier van zeggen, die hij ook bezigde in de Tweede Kamer toen het liberale kamerlid Baron van Hoëvell het boek dat een rilling door ons land deed gaan, ter sprake bracht: ... over dat boek, dat hier ter sprake is gebracht zal ik niet spreken. Ik geloof dat de Kamer dit van mij ook niet zou verlangen. Ik meen uit hetgeen de schrijver van dat boek gelieft te zeggen voor mij geen verplichting tot verantwoording kan ontstaan. En ik meen verder, dat hetgeen ik over de schrijver zou kunnen zeggen, de schijn van partijdigheid niet zou kunnen ontgaan.Ga naar eind21 Van Twist lijkt zich overigens op deze aanval van tevoren goed te hebben voorbereid. Hij gaf een antwoord, waar juridisch gezien geen speld tussen te krijgen was. Had Van Hoëvell hem van tevoren ingelicht over die vraag? De zaak was in ieder geval daarmee voor Van Twist en voor de Kamer afgedaan. Opvallend is ook dat de meeste recensenten, zelfs die het meest op de hand van Multatuli waren en het gedrag van Van Twist ronduit afkeurden zoals Veth, toen niet geloofden dat deze zich willens en wetens onrechtvaardig had gedragen of met de woorden van Multatuli dat de gouverneur-generaal een gewetenloze schurk was.Ga naar eind22 Aanvankelijk kan het beschadigend effect voor Van Twist door de Max Havelaar, die slechts in een kleine oplage was verschenen, niet erg groot zijn geweest. Dat effect zou echter steeds groter worden, omdat steeds meer Nederlanders het onaanvaardbaar vonden dat de arme inlander in Indië werd uitgebuit en uitgezogen, en de Max Havelaar vele herdrukken beleefde. Duymaer van Twist heeft mogelijk nooit kunnen toegeven of willen begrijpen dat hij moreel tegenover Douwes Dekker gefaald had. De woorden aan zijn neef in 1882 in dezelfde brief illustreren dat: ‘Hij is door mij met meer dan gewone welwillendheid behandeld.’Ga naar eind23 Verre verwanten meldden me onlangs dat Van Twist zijn tegenstander destijds zwaar onderschat had. Multatuli had hem in zekere zin schaakmat gezet en er restte hem niets dan zwijgen, omdat elke | |
[pagina 81]
| |
reactie van zijn kant alleen maar een nog fellere reactie van Multatuli zou kunnen opleveren. Zwijggedrag wordt in dit soort gevallen in de psychologie in eerste instantie uitgelegd als het uit de weg gaan van een confrontatie uit angst, meestal voortkomend uit schuldbesef. Deze uitleg moet wel koren op de molen zijn van fervente multatulianen. Een andere mogelijkheid is dat Van Twist zich boven de hele kwestie verheven voelde, waardoor hij het allesbehalve nodig vond om een mond open te doen. Ik denk dat het een combinatie van beide is geweest. De man die altijd gezwegen had en vond dat hij zich als een gentleman had gedragen en de man die veel geleden en geschreven had en ervan overtuigd was dat de ander een gewetenloze schurk was, stierven beiden in 1887. Het valt te betreuren, dat deze mannen die ieder op hun manier de inlander een warm hart toedroegen, niet in staat zijn geweest om hun ktachten tijdens hun leven te bundelen. |
|