Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59
(2007)– [tijdschrift] Over Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| ||||||||
Judit Gera
| ||||||||
1. ‘Preliminary data’1.1 De Bartos-vertaling (1924)De eerste vertalingGa naar eind1. is verschenen bij uitgeverij Népszava-Könyvkereskedés (Boekhandel Het woord van het volk). Op de titelpagina staat de naam Multatuli vermeld evenals de titel en de ondertitel. Merkwaardig is daarbij dat het woord ‘handelmaatschappij’ in het meervoud is vertaald. Uit dit feit veronderstel ik dat de vertaler niet precies wist wat voor institutie de Nederlandse handelmaatschappij in werkelijkheid was. Onder de titel staat de genreaanduiding: roman. Dit wordt gevolgd door: ‘Vertaald door: Zoltán Barros. De inleidende studie geschreven door: József Migray. Budapest, 1924. Uitgegeven door Népszava-könyvkereskedés. vii, Erzsébet-körút 35.’ Dit laatste betreft het adres van de uitgeverij in Budapest. In de uitgave wordt nergens aangegeven uit welke taal en op grond van welke (al dan niet) oorspronkelijke uitgave de vertaling gemaakt is. Na het voorwoord van zes bladzijden komt weer de titel en het eerste hoofdstuk. Het voorwerk: de opdracht aan Tine, de tekst van Henry de Péne en het Toneelfragment zijn niet opgenomen. Deze elementen staan in alle Nederlandstalige edities. De Engelse vertaling van het boek door Nahuys | ||||||||
[pagina 52]
| ||||||||
(Edinburgh 1868) bevat wel alle drie de teksten. De weglating was zeer waarschijnlijk een bewuste keuze van de vertaler, de redacteur of van de uitgever. Evenmin is het nawoord van Multatuli en het uitgebreide notenapparaat aan het eind van het boek opgenomen. Van de vertaler Zoltán Bartos (1890-1981) weet men dat hij vooral uit het Engels vertaalde. Schrijvers als Jack London, Jerome K. Jerome, Rudyard Kipling heeft hij in het Hongaars vertaald. Werk van de Indiase dichter Rabindranath Tagore is ook dankzij Bartos in het Hongaars te lezen. Mijn hypothese dat de vertaling niet uit het oorspronkelijke Nederlands is gemaakt, wordt naast het vertaaloeuvre van de vertaler ondersteund door de afwezige bronvermelding, door een aantal verraderlijke fouten in de vertaling (‘Schrift’ wordt niet als de Bijbel herkend en wordt dus in een verkeerde betekenis vertaald) en het onvertaalde en oneigenlijke gebruik van het Engelse woord ‘shawl’ in Hongaarse samenstellingen en afgeleide woorden voor Sjaalman. Ondanks de afwezigheid van de systematische noten van het oorspronkelijke werk is wel gepoogd om de dubbel-vreemde tekst voor de Hongaarse lezer duidelijker te maken. Ik noem dit werk dubbel-vreemd omdat de Nederlandse cultuur noch die van Nederlands-Indië voor de Hongaren al te goed bekend waren.Ga naar eind2. De vertaler heeft noten in de tekst tussen haakjes gebruikt en voetnoten toegevoegd. Zo wordt na het gecursiveerde woord Artis tussen haakjes vermeld: ‘(onze dierentuin)’. (Multatuli 1:4) Woorden die onvertaald zijn gebleven en die met Nederlands-lndië te maken hebben worden in voetnoten uitgelegd. De vertaler heeft er waarschijnlijk bewust naar gestreefd zowel de Nederlandse als de Indische ‘kleuren’ van het boek te handhaven door zoveel mogelijke woorden onvertaald te laten en ze op één van de bovenvermelde manieren uit te leggen. Zo blijven in hoofdstuk zes de woorden op een uithangbord: ‘de rokende jonge koopman’ (vw i:84) gehandhaafd, maar wel foutief gespeld als ‘de rookende junge koopmann’. (Multatuli 1:58) Deze fouten worden echter niet achter in het boek vermeld waar wel een korte, verre van volledige, lijst met drukfouten staat. Als mijn hypothese klopt dat deze vertaling uit het Engels gemaakt werd, dan zouden deze ‘oorspronkelijk Nederlandse’ woorden ook in de Engelse vertaling gehandhaafd en ook nog op deze manier gespeld zijn. Een andere mogelijkheid is dat de vertaler de woorden automatisch - onbewust ‘geprogrammeerd’ door de Duitstalige cultuur die toen in Hongarije overheersend was - deze woorden ‘Duits-achtig’ gespeld heeft. In alle komende vertalingen zijn deze woorden in het Hongaars vertaald waardoor deze vertalingen steeds meet doeltaalgericht worden. In deze eerste uitgave zijn sommige moeilijk geachte tekstdelen en gedichten zelfs weggelaten zoals het lange gedicht aan het eind van hoofdstuk drie dat door Frits gereciteerd wordt op het kransje van de Rosemeyers. Frits heet trouwens in deze vertaling Fred. Dat de vertaler evenmin goed thuis was in de Nederlandse cultuur bewijst een aantal inhoudelijke fouten. Zo staat in hoofdstuk één een indirect citaat van Van Alphens gedicht ‘Kinderliefde’; in plaats van ‘(dat) myn vader myn beste vrind | ||||||||
[pagina 53]
| ||||||||
was’ (vw i:16) ‘(dat) mijn vader zijn beste vriend was’. (Multatuli 1 1924:4) Interessant genoeg wordt deze inhoudelijke fout in de lijst van drukfouten achterin het boek wel vermeld en rechtgezet. Een andere ‘verrader’ is te vinden in hoofdstuk vier waar het gaat om de woning van Sjaalman. In het onderhuis ziet Droogstoppel portretten van Van Speyk. (vw i:50) De vertaler zal gedacht hebben dat Van Speyk de schilder van deze schilderijen was: hij vertaalt dat in het onderhuis schilderijen door Van Speyk te koop waren. (Multatuli 1:29) | ||||||||
1.2 De anonieme vertaling (1950)De tweede vertaling en de uitgave ervan is de meest ‘geheimzinnige’ van de vier. Hij werd door uitgeverij Szikra (Vonk) te Budapest uitgegeven. In tegenstelling tot de eerste uitgave wordt hier de titel van het oorspronkelijke werk aangegeven. Er staat (in het Hongaars dan): ‘Oorspronkelijke titel: Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche handelmaatsche’ (sic!). Er vallen drie eigenaardigheden op:
Dit is de enige uitgave van de vier die met een geïllustreerde kaft is verschenen: de gekleurde, schematische tekening toont inheemse mensen die koffie aan het oogsten zijn. De afbeelding is van de hand van Vera Csillag, een in Hongarije toen bekende boekillustrator. In de colofon wordt de oplage vermeld: 12.000. Merkwaardig is verder dat de naam van de vertaler niet wordt vermeld. Er staat wel een voorwoord in maar daar wordt de auteur evenmin genoemd. Terwijl het voorwoord van de eerste uitgave wel een auteur vermeldt en zes dichtbedrukte bladzijden telt, is de omvang van dit voorwoord slechts anderhalve bladzijde. Mijn veronderstelling is dat deze tweede uitgave door dezelfde vertaler is vertaald als de eerste, of door iemand die grondig gebruik heeft gemaakt van de eerste vertaling. Zijn naam wordt in deze tweede uitgave dus niet vermeld of omdat hij om een of andere reden voor de politiek niet aanvaardbaar was of om de overeenkomst met de vertaler van de vorige edirie te verzwijgen. Deze vertaling - die in bijna elke zin slechts een heel klein beetje andets is dan de vorige - toont niet alleen dezelfde fouten op het niveau van de woordenschat, maar ook dezelfde oplossingen op het niveau van de syntaxis en de semantiek. Het is onmogelijk dat een tekst voor honderd procent op dezelfde manier wordt misverstaan wat | ||||||||
[pagina 54]
| ||||||||
de woordkeuze betreft. In de zin ‘Ik dacht dikwijls als kind: “man ik wilde u graag eens ontmoeten, en als ge my de marmerknikkers weigerde [...] dan houd ik u voor een leugenaar”’ (vw i:16] staat in beide vertalingen in plaats van marmerknikkers ‘lekvár’ wat in het Hongaars jam of marmelade betekent. Ook lijkt het onwaarschijnlijk dat twee verschillende vertalers dezelfde vertaling geven voor het tweeregelige versje dat Droogstoppel als voorbeeld noemt voor de leugenachtigheid van de poëzie: ‘De lucht is guur en 't is vier uur’, (uw i:17) Het lange gedicht aan het eind van hoofdstuk drie ontbreekt hier ook. Zo zijn er nog vele andere voorbeelden te vinden zowel voor identieke fouten oftewel identieke oplossingen. De schilderijen door Van Speyk worden echter Van Speyk-schilderijen. (Multatuli 2:34) Een interessante verandering is verder dat het Engelse woord ‘shawl’ door het Hongaarse ‘sal’ wordt vervangen en Fred wordt hier Frits. Er zijn geen voet- of eindnoten, zeer zelden wordt er iets in de tekst uitgelegd, wel bijvoorbeeld het woord baboe aan het eind van hoofdstuk zes (het woord wordt op zijn Hongaars gespeld - ‘babu’ - en tussen gedachtestreepjes wordt de volgende uitleg gegeven: ‘men zou haar in Europa nurse noemen’); Indische woorden worden waar mogelijk verhongaarst. Sommige tekstdelen zoals de meeste items waaruit het pak van Sjaalman bestaat, worden weggelaten. Het is een typisch doelcultuur gerichte vertaling. | ||||||||
1.3 De Faludy-vertaling (1955)In deze uitgave worden de naam Multatuli en de titel Max Havelaar vermeld, ondertitel, opdracht, tekst van De Péne en toneelstuk-ftagment blijven echter weer achterwege. Deze keer vernemen we wel wie de vertaler is: György Faludy. Ook wordt iets vermeld over de bron: ‘De vertaling werd op grond van de Nederlandstalige Amsterdamse uitgave uit 1950 gemaakt. In het Hongaars verschenen in 1950 in de uitgave van Szikra onder de titel “Java gazdag és éhezik” (Java is rijk en lijdt honger - J.G.)’. Een heel slim bericht want er wordt van uitgegaan dat niemand de genoemde vorige Hongaarse uitgave nog in handen heeft en dus ook niemand de pijnlijke spelfout in de ondertitel aldaar ontdekt die meteen verraadt dat ook de vorige uitgave niet uit het Nederlands vertaald werd. De uitgever is deze keer Új Magyar Könyvkiadó (Nieuwe Hongaarse Uitgeverij). Ook deze uitgave werd van een voorwoord voorzien. Deze keer is die afkomstig van een in Hongarije beroemde en erkende literatuurwetenschapper en cultuurhistoricus, Géza Hegedüs (1912-1999). Een opvallend facet van deze editie is de opname van de ‘Aanteekeningen, opheldetingen en noten van den schryver by de eerste door hem herziene uitgaaf van 1875, nog gewijzigd en aangevuld in 1881.’ Het inleidende gedeelte van de ‘Aanteekeningen...’ werd integraal vertaald, uit de noten werd duidelijk een keuze gemaakt. Zelfs zo zijn er 92 noten opgenomen plus de aanvulling die de tweede vrouw van Multatuli bij de noten gevoegd heeft. Het gaat om een brief- | ||||||||
[pagina 55]
| ||||||||
fragment van Multatuli aan Vosmaer. Het gedicht aan het eind van hoofdstuk drie dat in de vorige uitgaven ontbrak, pronkt er nu wel in de prachtige en zeer professionele vertaling van de Hongaarse dichter-vertaler, Faludy. | ||||||||
1.4. De Balabán-vertaling (198l)De uitgeverij van deze laatste vertaling is Európa, nazaat van Új Magyar Könyvkiadó. Deze uitgeverij had een zeer prestigieuze reeks, Hoogtepunten van de wereldliteratuur. In deze gerenommeerde reeks is de Max Havelaar verschenen, nu wel met de juiste ondertitel. Als bron wordt vermeld: de kritische uitgave van Dr. G. Stuiveling, G.A. van Oorschot, Amsterdam. Het jaat ontbreekt, maar het is zeer waarschijnlijk dat het hier om de uitgave van de Volledige werken uit 1950 gaat. De vertaler is Péter Balabán, die ook geen Nederlands kende. Hij vertaalde vooral uit het Engels, misschien ook uit het Frans. Wel werd de vertaling voor de uitgave met de oorspronkelijke tekst vergeleken door Béla Szondi, een filoloog die als autodidact de Nederlandse taal leerde en in 1990 de Martinus Nijhoffprijs heeft gekregen voor zijn Kapellekensbaan-vertaling van L.P. Boon. Dit is dan ook de eerste Hongaarse uitgave waar de opdracht aan Tine, de tekst van Henry de Péne en het stukje uit het Onuitgegeven Toneelspel opgenomen zijn. De redacteut van het boek, Ilona Róna, heeft het nawoord geschreven. In deze editie werd een ingekorte versie van de inleiding van Multatuli bij de uitgave van 1875 in vertaling opgenomen. De hoofdstukken worden met cijfers aangegeven. Eindnoten ontbreken, voetnoten zijn schaars, heel soms zijn ze de vertalingen van de oorspronkelijke noten. Veel cultuurgebonden informatie wordt in de tekst aangegeven. Zo staat er bijvoorbeeld bij het noemen van Van Alphen nog de in het oorspronkelijke werk niet aanwezige informatie: ‘de dichter van kinderversjes uit de achttiende eeuw’. (Multatuli 4:9) De gedichten die van Multatuli zelf afkomstig zijn, zoals het gedicht aan het eind van hoofdstuk drie, werden niet in de congeniale vertaling van Faludy uit de vorige uitgave overgenomen maar in letterlijke vertalingen gepubliceerd. De vertaalster van de gedichten is Zsuzsa Kiss die geen Nederlands kent. | ||||||||
2. Systemische context2.1 De Bartos-vertalingUitgeverij Népszava-könyvkereskedés was verbonden aan de Hongaarse Sociaaldemocratische Partij. In het begin gaf ze vooral bellettrie en werken op het gebied van techniek uit, maar later ook boeken over sociale wetenschappen, vooral die van de vertegenwoordigers van de verschillende socialistische richtingen zoals Lassalle, Kautsky, Bernstein en Max Adler. De uitgeverij is in 1938 opgehouden te bestaan. Merkwaardig is de inleidende studie van József Migray. József Migray (1882-1938) was dichter en journalist. Hij begon als metselaar, en werkte later als letaar | ||||||||
[pagina 56]
| ||||||||
in Budapest en Arad. Daarna werd hij journalist en corrector bij drukkerij Atheneum in Budapest. Hij schreef in communistische bladen en hij nam actief deel aan de burgerlijke democratische revolutie (1918) en daarna aan de communistische Radenrepubliek (1919). Na de val van de Radenrepubliek werd hij gevangengezet. Na zijn bevrijding werd hij medewerker van Népszava, het sociaaldemocratische dagblad dat ook een uitgeverij had, de uitgeverij van onder anderen Multatuli. In 1928 stapte hij uit de redactie en werd hij vanwege persoonlijke conflicten uit de Hongaarse Sociaaldemocratische Partij gezet. Hij is in politiek opzicht steeds meer naar rechts opgeschoven en uiteindelijk kwam hij in contact met de Hongaarse nazipartij, de Pijlkruisers. Zijn inleiding van de Max Havelaar dateert uit zijn communistische periode. Hij begint met een in het Hongaars vertaald maar niet gemarkeerd citaat uit Vorstenschool (1872): Aki nem ád többet, mint amennyit Onder het citaat staat alleen de naam Multatuli, de bron wordt niet vermeld. Migray stelt vast dat Nederland zijn rijkdom vooral aan zijn handel op zee en aan de kolonies in de Oost heeft te danken. De Nederlandse havens ontvangen nog steeds - we schrijven 1924! - schepen volgepropt met koloniale waren. Uit deze omstandigheid trekt Migray de conclusie dat de volksgeest van Nederland sterk bepaald is door de handel. Vooral de klassen waarvan de levensvoorwaarde door handel en nijverheid bepaald wordt, dragen deze handelsgeest. Daarna geeft Migray een beknopte samenvatting van de domineespoëzie. Hij stelt vast dat de literatuur aan het begin van de negentiende eeuw in Nederland aan de eisen van de verzadigde en luie burgers beantwoordde. De beschrijving is niet zonder spot en ironie waardoor het kritisch aandoet. Migray had deze domineespoëzie in principe zelf kunnen lezen omdat eind negentiende eeuw een groep Hongaarse theologen - bijvoorbeeld Zsigmond NagyGa naar eind4. en Károly Szalay - die in Nederland ging studeren heel veel van deze verzen heeft vertaald.Ga naar eind5. Vaststaat dat Migray zelfs naar het gedicht van Hendrik Tollens verwijst en wel in het Hongaars: ‘Op de eersten tand van mijn jongst geboren zoontje.’Ga naar eind6 De in 1907 tot stand gekomen Hongaarstalige Nederlandse literatuurgeschiedenis van de bovengenoemde Zsigmond Nagy zou hij gelezen kunnen hebben, het stramien daarvan heeft hij zeker niet overgenomen. Nagy schrijft als leerling van Beets, met de grootste eerbied en in volle ernst over Tollens en de domineedichters en besteedt slechts een korte alinea aan Multatuli en dat ook niet zonder kritiek. Migray daarentegen plaatst Multatuli en zijn Max Havelaar in scherp contrast tot de bewegingloze, sentimentele ‘stilte’ van de domineespoëzie. Multatuli wordt afgebeeld als de heroïsche strijder tegen de Hollandse bourgeoisie en als iemand die buiten en boven de groep dichters staat die uit pro- | ||||||||
[pagina 57]
| ||||||||
testantse theologische families afkomstig zijn. Multatuli deelde het lot dat alle ‘grote geesten’ van de wereld moesten ondergaan: vernedering, achtervolging, armoede en martelaarschap. Zijn strijd was die van tussen het individu en de maatschappij. In de kapitalistische maatschappij is doelmatigheid (of nuttigheid] identiek aan zedelijkheid. Volgens Migray is dit niets anders dan het oude horde-principe: de belangen van de horde worden vóór alles geplaatst zodat degene die tegen deze belangen schijnt in te gaan, wordt verguisd. Hij noemt maar liefst voorbeelden als Socrates en Jezus. Evenals zij heeft Multatuli ook het principe van de algemene moraal van de mensheid verdedigd tegenover het nuttigheidsprincipe van de christelijk-kapitalistische maatschappij, aldus Migray. Hierna geeft Migray een levensbeschrijving van Multatuli. Zijn eerlijkheid en correctheid werden hem volgens Migray niet in dank afgenomen: hoe hoger hij klom op de maatschappelijke ladder, hoe lastiger hem zijn eigen voorstel werd gemaakt. Hij streed voor de inheemse arbeiders tegen de uitbuiting van zowel de plaatselijke aristocratie als die van de Nederlandse ambtenaren. Hij heeft deze strijd verloren. Om zijn hogere morele wereldorde te laten triomferen heeft hij zijn roman geschreven. Migray vindt dat alle ware en grote geschriften autobiografisch van aard zijn. Zo ziet hij ook de Max Havelaar. Dat Multatuli Tine met hun eerste kind en zwanger van hun tweede in Nederlands-Indië achtergelaten heeft, wordt beschreven als een onontkoombaar noodlot: door omstandigheden moesten vrouw en kind daar achterblijven en armoede lijden terwijl de familie van Tine alles deed om haar ervan te overtuigen dat zij van Douwes Dekker moest scheiden. Zo werkt het principe van het kapitalisme ten opzichte van het huwelijk. Tine gaf haat man echter niet op. De invloed van het boek bij de eerste publicatie in Nederland wordt ook gedetailleerd beschreven. Migray citeert Van Hövell die als lid van de Tweede Kamer in 1860 verklaarde dat Max Havelaar een rilling door het land deed gaan. Iedereen wist wie zich achter het pseudoniem Multatuli verborg. Zijn satire had tweeërlei karakter: aan de ene kant was het dodelijk voor de miljoenen behept met de corrupte kruideniersgeest, anderzijds was het een bron van frisse lentelucht van de vrijheid en geestelijke zuiverheid voor degenen die naar een nieuwe wereld streefden. Migray gaat eveneens kort in op de geschiedenis van de eerste twee Nederlandse uitgaven. De eerste editie was snel uitverkocht, maar de nieuwe liet tien jaar op zich wachten aangezien de uitgever het boek ‘vanuit een hoger moreel en vaderlands belang’ niet meer wilde publiceren. Pas in 1870, toen de zoon van de uitgever het werk aan de auteur ter beschikking stelde, kwam het tot een tweede uitgave. De financiële armoede heeft het gezinsleven van Multatuli vernietigd: terug in Europa werd Tine door deze armoede van hem weggejaagd; ze zocht werk in Italië, waar ze later ook overleed. Dekker zou door haar dood helemaal verpletterd zijn geweest. Hij had het geluk dat een oude vriendin, Mimi, hem in alle moeilijkheden bijstond. Met haar sloot hij zijn tweede huwelijk. Dankzij een | ||||||||
[pagina 58]
| ||||||||
rijke bewonderaar werd Dekker aan het eind van zijn leven van materiële zorgen bevrijd. De inleiding wordt afgerond met het noemen van ander werk van Multatuli: de Minnebrieven, Millioenenstudiën, Vorstenschool en de als zijn hoofdwerk beschouwde Ideeën. Migray stelt tevteden vast dat Multatuli in Nederland alle roem en eer geniet die hij verdient. Ook heeft Multatuli volgens Migray aan het citaat bij het begin van de inleiding voldaan: zijn geboorte en zijn leven waren niet overbodig aangezien hij meer gaf dan ontving. Met nog twee niet gemarkeerde Hongaarstalige citaten van Multatuli over de aard van de kunst sluit Migray zijn inleiding af.
Wat was het politieke en culturele klimaat in de jaren twintig in Hongarije? In de Eerste Wereldoorlog stond Hongarije aan de kant van de verliezers. In 1918 viel de dubbelmonarchie uiteen. Er brak nog in hetzelfde jaar een burgerlijke revolutie uit. Deze had onder andere het beëindigen van de oorlog als doel, onafhankelijkheid, een democratische staatsinrichting en verzoening van de vele etnische minderheden die op Hongaars grondgebied woonden. De burgerlijke regering kwam echter om verschillende redenen in een crisissituatie terecht, redenen die te maken hadden met zowel de binnenlandse als de buitenlandse politiek. Van deze crisis werd door de sociaaldemocraten en communisten gebruik gemaakt: zij riepen in 1919 een nieuwe staatsvorm uit, de Radenrepubliek. Er werd geprobeerd een staat in te richten naar het voorbeeld van de Sovjet-Unie. De Radenrepubliek werd echter na enkele maanden ten val gebracht. In 1920 werd Miklós Horthy (1868-1957) een rechtse, conservatieve politicus, gouverneur van het land. Tijdens zijn regering werden de eerste antijoodse wetten in Hongarije - eerder dus dan in Duitsland zelf - aangenomen. Eveneens in 1920 werd overeenkomstig het Verdrag van Trianon twee derde van het Hongaarse grondgebied afgesneden en bij de omringende landen gevoegd. Dit gebeurde bij wijze van straf voor de rol die Hongarije in de Eerste Wereldoorlog speelde. De Hongaarse bevolking heeft deze beslissing als een zware onrechtvaardigheid beleefd. Ondanks de vele politieke conflicten of misschien juist daardoor heeft de Hongaarse cultuur en daarbinnen de literatuur in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw een zeer grote bloei gekend. Zowel poëzie als proza ontplooiden zich en bereikten een zeer hoog niveau. Met het oprichten van het toonaangevende literaire tijdschrift Nyugat (Het Westen; 1908-1941) vonden alle belangrijke en getalenteerde schrijvers hun forum. Deze schrijvers - Árpád Tóth, Mihály Babits, Dezso Kosztolányi en vele andeten - waren ook allemaal zeer actief op het gebied van vertalen. Ze hebben vooral poëzie vertaald. De vertaling van proza had in die tijd niet hetzelfde prestige als de vertaling van gedichten. Toch dateren vertalingen van Nederlandse prozawerken van Couperus en drama's van Herman Heijermans uit deze periode.Ga naar eind7. Tetwijl de belangstelling voor Couperus meer met een esthetiserende literatuuropvatting van die tijd te | ||||||||
[pagina 59]
| ||||||||
maken had, staat achter de belangstelling voor Heijermans en Multatuli een zeker engagement voor de problematiek van de arbeiders en de lagere bevolkingsgroepen. Dit wordt dan ondersteund door de politieke identiteit van de uitgever, de vertaler en de schrijver van het nawoord. De vertegenwoordigers van de sociaal-democratie en de aanhangers van het communisme waren rond 1924 grotendeels geëmigreerd. Degenen die in Hongarije bleven, hoorden niet bij de politieke machthebbers. De vertaling en de publicatie van de Max Havelaar in de context van de sociaaldemocratie (uitgeverij, nawoordschrijver) met de onderstreping van zijn antiburgerlijke en zijn antikapitalistische karakter in het nawoord zou gezien kunnen worden als een politieke stellingname. Migray is dan ook de meest geïnformeerde van de voor- en nawoordschrijvers wat kennis van de Nederlandse historische en culturele achtergrond betreft. | ||||||||
2.2 De anonieme vertalingUitgeverij Szikra werd in november 1944 opgericht door de Hongaarse Communistische Partij. Na de oorlog hebben ze naast politieke geschriften onder andere werken van communistische auteurs als György Lukács, József Révai en Gyula Háy uitgegeven. Deze uitgeverij heeft tot het begin van de jaren zestig bestaan. Daarna werd hij omgedoopt als uitgeverij Kossuth die in de Kádár-eraGa naar eind8. de uitgeverij van vooral politieke en historische en andersoortige wetenschappelijke werken is geworden. De toon van het voorwoord is bij de Max Havelaar dan ook heel anders dan dat van de vorige uitgave. Het ontbeert de romantische, ietwat bombastische stijl van Migray en doet objectief en strijdlustig aan. In een korte alinea vermeldt de anonieme schrijver het jaat van publicatie en de titel van het boek en noemt het koloniale onderwerp. Met het typische woordgebruik van de jaren vijftig, de stalinistische periode in Hongarije, wordt beweerd dat het boek de uitbuitende politiek van de Hollandse kolonialen onthuld heeft. Ook gaat de auteur kort in op de werkelijke naam van de schrijver en zijn pseudoniem Multatuli. Na de korte eerste alinea volgt de levensbeschrijving van Multatuli gecombineerd met de gebeurtenissen in Nederlands-lndië. De conflicten tussen kolonialen en inheemsen worden scherp gesteld: aan de ene kant de inheemse aristocraten, regenten en adhipatti's en de corrupte Europese ambtenaren, aan de andere kant de uitgebuite inheemse bevolking. Er wordt ook melding gemaakt van het koloniale leger dat uit het criminele gespuis van de wereld bestond en dat met bijzondere wreedheid ouden van dagen, vrouwen en kinderen vermoord heeft. Tevergeefs schreef Multatuli zijn verslagen over de vele misbruiken. Hij werd ontslagen en verliet zijn post in grote armoede. Er wordt van de koude zolderkamer van Brussel verteld, waar hij de Max Havelaar heeft geschreven. Het meest typische onderdeel van het voorwoord, dat de tijdgeest het best weergeeft, is de laatste alinea: ‘Dekker was geen socialist, hij was niet op de juiste | ||||||||
[pagina 60]
| ||||||||
weg, niet met het middel van de klassenstrijd op zoek naar de bevrijding van de onderdrukte volkeren. Maar doordat hij de uitbuitende politiek van de Hollandse kolonialen onthuld heeft, diende hij de zaak van de vooruitgang. Zijn werk is vandaag, wanneer de vrijheidsbeweging van de koloniale volkeren steeds sterker wordt, actueler dan ooit’ (eigen vertaling). (Multatuli 2:6) Overeenkomstig het geestelijk klimaat van de jaren vijftig in Hongarije wordt Multatuli in dit voorwoord tot voorloper van de communisten. Een voorloper die de juiste weg nog niet kende, maar die de weg voor de strijd van de onderdrukten tegen de kapitalisten voorbereidde.
De periode tussen 1949 en 1956 heet het Rákosi-tijdperk. Mátyás Rákosi (1892-1971), de communistische dictator, heeft in alles de richtlijnen van Stalin gevolgd: eenpartijsysteem, valse, zogenaamde ‘showprocessen’ en honderdduizenden veroordelingen. De Max Havelaar komt dan in een context waar het communistische ideeëngoed toonaangevend is. Het is nu niet meer een boek tegen de politieke mainstream in, maar het wordt juist de spreekbuis van de machthebbers. Dat in die periode een werk uit de Nederlandse literatuur heruitgegeven werd, kan verklaard worden uit de heersende ideologie die in het boek een verzet tegen het kolonialisme en daarmee tegen het kapitalisme zag. De algemene bedoeling was om goed leesbare, niet al te moeilijke lectuur in deze trant te verzorgen. | ||||||||
2.3 De Faludy-vertalingÚj Magyar Könyvkiadó was één van de vijf grote genationaliseerde uitgeverijen in Hongarije. In het begin gaf men vooral Russische literatuur uit, maar na een reorganisatie in 1955, kwamen ook andere literaturen op het programma te staan. In 1957 kreeg de uitgeverij een nieuwe naam: Europa; het is nog steeds de belangrijkste uitgeverij van wereldliteratuur in Hongarije. Hegedüs schrijft zijn voorwoord in een makkelijk leesbare, vertellende trant. Hij begint met de uitleg van het pseudoniem. Hij staat stil bij het feit dat Multatuli pas met schrijven is begonnen toen hij al ver in de veertig was en is blijven schrijven tot het eind van zijn leven. Hij onderstreept de internationale bekendheid van deze Nederlandse auteur en vermeldt dat hij in vele talen vertaald is. Dan komt het levensverhaal met daarin een korte schets van de geschiedenis van Nederland vanaf de zeventiende eeuw. Wat Hegedüs ovet de Nederlandse zeventiende eeuw vertelt is een verre echo van wat Marx erover schreef: het was het eerste volk in Europa dat het feodale juk van zich afgeschud had. Dit diende als voorbeeld voor de hele wereld. In deze tijd stond Nederland met haar burgerlijke samenleving en haar vrijheid aan het begin van de vooruitgang. Het stond open voor iedereen die uit zijn eigen land moest vluchten zoals Descartes of die in daar wilden studeren als János Apáczai Csere (1625-1659), de Hongaarse filosoof en pedagoog, die aan de universiteiten van Franeker, Leiden, | ||||||||
[pagina 61]
| ||||||||
Utrecht en Harderwijk gestudeerd heeft, maar die in zijn eigen land met zijn vernieuwende ideeën omtrent pedagogie na zijn terugkeer in Hongarije niet gewaardeerd werd. Hegedüs beschrijft de eeuwen na de Gouden Eeuw toen de Nederlandse burgers zich tevreden stelden met wat zij al hadden en het land niet meer de dynamiek van vroeger had. Merkwaardig is dat ook Hegedüs Multatuli als eerlijke en trouwe echtgenoot afschildert: hij keerde met zijn gezin terug naar Nederland en hij en zijn vrouw streden samen tegen armoede; hij in Nederland en in Duitsland, Tine in Italië waar ze dan ook overleed. Multatuli kreeg nog een late liefde cadeau van het leven en trouwde op hogere leeftijd met Mimi. De reden van Multatuli's populariteit aan het eind van de jaren zeventig van de negentiende eeuw ligt volgens Hegedüs in het feit dat in die tijd de tegenstellingen tussen de gegoede burgerij en de arbeidersklasse zo opvallend werden dat de problemen niet meer verzwegen konden worden. Wat tien jaar daarvoor nog niet uitgesproken mocht worden, werd nu een waarheid als een koe. De tijd had Multatuli ingehaald. Hoewel hij de wereldbeschouwing van de burgerij niet kon overstijgen, was hij toch een kritisch-realistische schrijver die gewetensvol ageerde tegen de als gevolg van de burgerlijke economie ontstane onmenselijkheden. Hij stond nog ver van de arbeidersklasse en het socialisme, maar hij had de leugens van de burgerlijke maatschappij ontmaskerd. Met zijn liefde voor de vrijheid, met zijn solidariteit en met zijn belangrijke oeuvre is hij een bondgenoot geworden van de verarmde werkende massa's. Deze formuleringen getuigen nog steeds van de opgelegde retoriek van de jaren vijftig in Hongarije. De vertaler György Faludy (1910-2006) was een belangrijk dichtet en schrijver, een emblematische figuur van de Hongaarse emigrantenliteratuur. Faludy studeerde aan verschillende universiteiten in Wenen, Berlijn, Parijs en Graz. Hij begon zijn loopbaan in 1937 met vertalingen (of liever gezegd) bewerkingen van de gedichten van Villon. Deze bewerkingen zullen een bepalende rol spelen in zijn carrière. Vanwege zijn joodse herkomst verliet hij Hongarije in 1938. Hij vluchtte naar Patijs, maar een paar jaar later dwong de Duitse bezetting hem om weer verder te vluchten. Via Marokko ging hij naar de Verenigde Staten, waar hij als secretaris en redacteur van de Vrije Hongaarse Beweging werkte. Hij diende drie jaar in het Amerikaanse leger. Zijn zus bleef in Hongarije. Ze werd waarschijnlijk doodgeschoten door de Pijlkruisers en in de Donau gegooid. De boeken van Faludy werden verbrand. In 1945 keerde hij terug naar Hongarije waar hij bij het dagblad Népszava ging werken. In 1947 werd een dichtbundel van hem gepubliceerd en de bewerkingen van Villon beleefden al de veertiende druk. Hoewel Faludy een links georiënteerde schrijver was, werd hij door de communistische machthebbers toch afgewezen. Hij koos naar hun smaak veel te sterk partij voor de vrijheid van de mens. Zijn werken mochten niet meer verschijnen. In 1949 werd hij op grond van valse beschuldigingen tot drie jaar dwangarbeid veroordeeld: hij werd naar een werkkamp in Recsk gestuurd. Hier schreef hij zijn | ||||||||
[pagina 62]
| ||||||||
‘Gevangenisgedichten 1949-1953’ die in 1983 in München gepubliceerd werden. Na zijn vrijlating voorzag hij in zijn levensonderhoud met vertalingen. Dit is de periode waarin het werk van Multatuli in zijn vertaling het licht zag. In 1956 verliet hij het land weer. Hij vestigde zich in Londen waar hij redacteur van het Hongaarstalige tijdschrift Irodalmi Újság (Literair blad) werd. Hij schreef in 1961-62 een autobiografie die eerst in Engelse vertaling verscheen (My Happy Days in Hell). In Hongarije werd deze pas in 1987 in een samizdatuitgave gepubliceerd. Hij woonde in verschillende plaatsen, in Florence, op Malta en in Toronto. In 1980 werden zijn verzamelde gedichten in New York uitgegeven terwijl hij in Hongarije nog steeds een verboden auteur was. Hij heeft ook een monografie over Erasmus (1970) op zijn naam staan, waarin hij de rol van Erasmus in de Hongaarse renaissance analyseert. In 1988 keerde hij weer naar Hongarije terug. Zijn werken werden allemaal uitgegeven en ook kwamen nieuwe dichtbundels en vertalingen van hem uit. Hij werd een erkende en zeer geliefde dichter, maar hij bleef zelfs als negentigjarige een ‘enfant terrible’. Hij kreeg de prestigieuze Kossuth-prijs in 1994. In Toronto werd een plein naar hem genoemd: George Faludy Place. In het tweede deel van zijn autobiografie - Na mijn vrolijke dagen in de hel (2005) - beschrijft hij zijn leven vanaf 1953 tot de dood van zijn eerste vrouw tijdens hun emigratie in 1963. In dit boek krijgen we korte maar interessante informatie over het ontstaan van zijn Max Havelaar-vertaling. Na zijn vrijlating uit het werkkamp moest Faludy werk zoeken om de kost te verdienen. Hij had toen al naam gemaakt als dichter maar hij werd niet graag gezien in de legitieme schrijvers- en uitgeverskringen. Zoals een van de toen wel geaccepteerde schrijvers, Gyula lllyés, tegen hem zei: ‘Ze durven je nergens af te wijzen en ze durven je nergens aan te nemen.’ lllyés heeft hem aangeboden om hem als vertaler uit het Deens, het Noors en het Nederlands te laten registreren bij de Afdeling Vertalers van de Schrijversbond. Faludy stond verbaasd over dit aanbod, omdat hij alleen maar Engels, Duits en Frans kende. Voor vertalingen uit deze talen kregen echter alleen de favoriete vertalers van de communisten opdrachten. Faludy wees erop dat hij hierdoor nog geen Nederlands of Noors kende. Het antwoord luidde dat hij bij de Duitse boekhandel van alle boeken uit deze talen goede Duitse vertalingen kon krijgen. Van deze Duitse vertalingen zou hij dan gebruik kunnen maken. Faludy was nog steeds achterdochtig en vroeg zich af wat er zou gebeuren als de redacteur de vertaling met het oorspronkelijke werk ging vergelijken. Hij werd gerustgesteld door de mededeling dat de redacteur Deens-Noors nauwelijks Deens kende en de redacteur van de Nederlandse literatuur geen woord Nederlands sprak. De redacteur, Erzsébet Gergely, was zelf vertaler uit het Duits en kende inderdaad geen woord Nederlands.Ga naar eind9. Op die manier kreeg Faludy de opdracht om onder andere de Max Havelaar te vertalen. Hij schrijft hierover: ‘Als eerste opdracht kreeg ik het achterhaalde werk, de Max Havelaar, van de hysterische, maar waanzinnig eerlijke Duitslandse (sic) auteur, Multatuli, daarna Niels Lyhne van Jacobsen’ (eigen vertaling). (Faludy 2005: 36) | ||||||||
[pagina 63]
| ||||||||
Faludy noemt de Max Havelaar een ‘achterhaald werk’. Het is interessant dat Faludy met een leven als het zijne, dat over niets anders ging dan over de strijd om vrijheid tegen onderdrukkers, in het boek van Multatuli geen actualiteit meer zag. Hij zou waarschijnlijk van meet af aan met twijfel en tegenzin de door de communisten ter vertaling aangeboden boeken bekeken hebben. De net geschetste achtergrond van de manier waarop iemand als Faludy aan werk kon komen in het communistische Hongarije rechtvaardigt zijn voorbehoud. Ook kan hij gedacht hebben dat na de onafhankelijkheid van Indonesië het boek zijn actualiteit verloren had. Omtrent de nationaliteit van Multatuli gebruikt Faludy het in het Hongaars niet bestaande woord: ‘németföldi’ dat zoiets als ‘Duitslands’ zou moeten betekenen. Hier gaat het waarschijnlijk om een tikfout aangezien het woord ‘németalföldi’ wel in het Hongaars bestaat: het betekent ‘Lage Landse’ of ‘Nederlandse’. De letters ‘al’ zijn uit het woord ‘németalföldi’ ofwel in het manuscript ofwel in de gedrukte versie van de aurobiografie toevallig weggevallen. Vandaar de verhaspeling. Vanwege de verwijzing naar de Duitse boekhandel in Budapest waar allerlei Deense, Noorse Nederlandstalige boeken in Duitse vertaling te krijgen waren en op grond van het feit dat het boek door een redacteur geredigeerd werd die zelf vertaler en specialist van Duitstalige literatuur was, veronderstel ik dat deze vertaling uit een Duitse vertaling van de Max Havelaar gemaakt werd. Het kan zijn dat de Duitse druk van Spohrs vertaling uit 1903 als brontekst gebruikt werd: deze uitgave heeft helemaal geen voorwerk en verkocht bovendien erg goed. | ||||||||
2.4 De Balabán-vertalingMet een zeer korte uiteenzetting van het pseudoniem Multatuli vat Róna in haar nawootd de inhoud van het boek samen. Ze citeert het voorwoord van D.H. Lawrence in de Amerikaanse uitgave uit 1927 waarin de Engelse auteur het boek een satire op de Hollandse burger noemt. Róna gaat kort in op de eerste Nedetlandse receptie van het boek om daarna de vele buitenlandse vertalingen re noemen. Ze stelt vast dat deze Hongaarse uitgave de derde (!) vertaling van het boek is. Ook weet Róna te melden dat Multatuli met zijn nieuwe, eenvoudige, naar spreektaal neigende stijl de tot dan toe heersende, bombastische literaire taal helemaal vernieuwd heeft. Tot slot komt de levensbeschrijving van Multatuli waarin het einde van de relatie met Tine wordt geformuleerd als: ‘hij heeft zich door de vele zorgen en de vele verhuizingen van zijn gezin vervreemd. Na de dood van Tine in 1874 trouwt hij opnieuw met Mimi Hamminck Schepel die hem trouwhartig tot zijn dood verzorgt.’ Merkwaardig is dat in alle voor- en nawoorden iets over de relatie met Tine verteld wordt, maar dat nergens melding wordt gemaakt van het feit dat Mulatuli zijn eerste vrouw na de geboorte van hun tweede kind verlaten heeft en met verschillende andere vrouwen een verhouding heeft gehad. De schijn wordt gewekt alsof Mimi braaf na de dood | ||||||||
[pagina 64]
| ||||||||
van Tine in het leven van Multatuli gekomen is. Ontrouw in het huwelijk paste niet in het Hongaarse beeld van de heroïsche strijder voor gelijkheid, vrijheid en emancipatie (onder meer van de vrouw). Wel wordt gesuggereerd dat Tine hem in de moeilijke omstandigheden in de steek had gelaten. We weten dat niets minder waar is. Het nawoord eindigt met het noemen van de belangrijkste werken van Multatuli zoals De Eerloze, de Minnebrieven, de Ideeën, Vorstenschool en Woutertje Pieterse. Róna meldt de opening van het Multatuli Museum in 1910 in het gebouw van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam dat later naar het geboortehuis van de schrijver overgeplaatst is. In zijn monografie over het uitgeversbeleid in de Kádár-era stelt Bart (2002) vast dat de status van de klassieke buitenlandse literatuur het meest bepalend was voor de keuze van uitgevers. Dit was door de eerdere canonisatie vanuit het officiële politieke standpunt van het heersende systeem ook de veiligste keuze. Vandaar het project van uitgeverij Európa om verschillende reeksen van de wereldliteratuur uit te geven. De reeks waarop men zich ook abonneren kon en waarin de Max Havelaar is verschenen, was al de tweede reeks in zijn soort. Het gaf de Max Havelaar zeker een prestigieuze status. Interessant is de vaststelling dat in de zeer gedetailleerde en zorgvuldige monografie van Bart noch de uitgave van Nederlandse literatuur in het algemeen noch de Max Havelaar in het bijzonder ter sprake komt. De absolute voorkeur van het uitgeversbeleid werd gevormd door de contemporaine Sovjet- en andere Oostblok-literatuur, aldus Bart. De tweede plaats was voor de klassieken weggelegd. De gevaarlijkste bron van verzet tegen de communistische ideologie was de contemporaine Hongaarse literatuur. Daarom is de verhouding van vertaalde letterkundige werken van alle gepubliceerde bellettrie in Hongarije tussen 1945 en 1987 52 procent tegenover 48 procent Hongaarse literatuur. (Bart 2002:77) Bart weidt uit over de praktijk van ‘nawoorden’. Die praktijk hebben de uitgeverijen er bij wijze van zelfverdediging op na gehouden. In een verordening van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij (mszmp) uit 1957 stond: ‘Twijfelachtige werken met onjuiste standpunten moeten van het nodige marxistische voorwoord voorzien, tegelijkertijd moeten vijandige werken volstrekt afgewezen worden.’ Later werd het schrijven van nawoorden vooral bij het uitgeven van de wereldliteratuur een algemene praktijk die niet meer of niet alleen praktische of literatuurpolitieke functies heeft vervuld. Zelfs teksten die de Kádár-era als politiek neutrale werken bestempelde, zoals de gecanoniseerde klassieken, zijn met een nawoord gepubliceerd. Op die manier heeft het nawoord zich tot een autonoom kritisch genre ontwikkeld van waaruit zelfs de Hongaarse receptie van een buitenlandse auteur te reconstrueren valt. (Bart 2002:45) Waarom na de prachtige vertaling van Faludy nog een nieuwe vertaling het licht moest zien, kan ik alleen maar raden. Faludy was in 1981 nog steeds een verboden, dissidente auteur die in het buitenland verbleef. Hoewel het vertaal- | ||||||||
[pagina 65]
| ||||||||
beleid in de jaren tachtig van de vorige eeuw in Hongarije al liberaler en opener was geworden, kon de prestigieuze uitgeverij het zich toch niet veroorloven om het boek van Multatuli in de vertaling van een politiek niet geaccepteerde vertaler te publiceren. | ||||||||
UitleidingHet verhaal van de vier vertalingen toont aan dat niet alleen boeken hun eigen lot hebben - habent sua fata libelli - maar ook hun vertalingen. Wat, wanneer, waar en hoe vertaald wordt, heeft alles te maken met ideologie die op haar beurt het vertaalbeleid bepaalt. Het verhaal van de Hongaarse vertalingen herhaalt symbolisch het verhaal van Max Havelaar en Droogstoppel: vrijheid van de mens en van meningsuiting, politieke censuur, onderdrukking en de relatie tot de ander spelen in het vertaal-verhaal net zo'n belangrijke rol als in de roman zelf. Wat op het eerste gezicht toeval lijkt, blijkt aan de ongeschreven wetten van de geschiedenis te gehoorzamen.
Eötvös Loránd Tudományegyetem (elte) Centrum voor Neerlandistiek
gera@cns.elte.hu Mede tot stand gekomen met de steun van de Hongaarse otka-beurs t/f 047131. | ||||||||
BronnenFaludy 2005 - György Faludy, Pokolbeli napjaim után. Budapest: Alexandra. Multatuli - Multatuli, Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappij. Volledige Werken. I. (redactie Garmt Stuiveling.) Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1950. Multatuli 1 - Multatuli, Max Havelaar. Vert.: Zoltán Bartos. Budapest: Népszava-Könyvkereskedés 1924. Multatuli 2 - Multatuli, Jáva gazdag és éhezik. Vert.: niet vermeld. Budapest: Szikra 1950. Multatuli 3 - Multatuli, Max Havelaar. Vert.: György Faludy. Budapest: Új Magyar Könyvkiadó 1955. Multatuli 4 - Multatuli, Max Havelaar avagy a Holland Kereskedelmi Társaság kávéaukciói Vert.: Péter Balabán. Budapest: Európa 1981. Nagy 1907 - Zsigmond Nagy, ‘Németalföldiek’. In: Heinrich, G. (red), Egyetemes irodalomtörténet. Harmadik kötet. Budapest: Franklin-Társulat, p. 345-398. Over Nagy, Zs zie: http://www.dbnl.org/tekst/-jaaoo3192301-01/-jaaoo3192301-01-0012.htm Szalay 1925 - Károly Szalay, Holland költökböl. Vert. en samengesteld door K. Szalay. Budapest: Királyi Magyar Egyetemi Nyomda. | ||||||||
[pagina 66]
| ||||||||
Geraadpleegde literatuur
|
|