OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 35
(2016)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 350]
| ||||||
John Schuster
| ||||||
Erkenning - recognitionHet begrip erkenning kent verschillende betekenissen. In dit essay ga ik uit van de betekenis waarin de nadruk ligt op het accepteren en respecteren van een ander mens, zoals in het geval van de erkenning van iemands identiteit(en), status, prestaties of rechten. In navolging van de Canadese filosoof Taylor (1994) ga ik ervan uit dat erkenning een menselijke behoefte is, die voor ieder mens van fundamentele betekenis is voor zijn/haar zelfverwezenlijking (subjectwording). Volgens Taylor is de wens van mensen om te worden erkend gerelateerd aan hun identiteit, de manier waarop mensen zichzelf construeren. De Ander speelt in dit erkenningsproces een belangrijke rol; erkenning is dan ook een intersubjectief proces. Hij/zij kan | ||||||
[pagina 351]
| ||||||
het beeld vertegenwoordigen dat wij graag van onszelf zien. Maar het kan ook zijn dat de Ander ons een beeld van onszelf opdringt, dat wij aanvaarden dan wel verwerpen: ‘Thus my discovering my own identity doesn't mean that I work it out in isolation, but that I negotiate it through dialogue, partly overt, partly internal, with others. That is why the development of an ideal of inwardly generated identity gives a new importance to recognition. My own identity crucially depends on my dialogical relations with others’(Taylor 1994: 34).
Identiteiten zijn altijd de uitkomst zijn van identificatieprocessen.Ga naar voetnoot2 De manier waarop wij onszelf construeren (man, vrouw, Surinamer, Antilliaan enzovoorts) komt voort uit identificaties met personen, objecten, processen enzovoort.Ga naar voetnoot3 Deze individuele identiteiten worden in sociale en politieke processen tot sociale en politieke identiteiten getransformeerd. Het ‘ik’ wordt dan het ‘wij’ van ‘wij mannen, vrouwen, Surinamers en Antillianen’. Individuen doen dan geen uitspraken meer namens zichzelf maar namens een collectief van personen.Ga naar voetnoot4 In het kader van Balai's essay gaat het om actiegroepen, organisaties en staten die namens een ‘wij’ van de nazaten van slaafgemaakten streven naar erkenning van het slavernijverleden en de pijn daarvan en naar genoegdoening daarvoor. Of deze eisen worden ingewilligd, is volgens de Duitse filosoof Honneth (1995) een van de vormen van erkenning: rechten - de ontwikkeling van een morele verantwoordelijkheid ten opzichte van anderen met als consequentie gelijke rechten voor een ieder.Ga naar voetnoot5 Ook hier is sprake van intersubjectiviteit, doordat mensen afhankelijk zijn van een Ander om hun rechten te erkennen. De weigering om datgene wat mensen als rechtvaardig zien te erkennen, vormt de basis voor sociale strijd al dan niet gekanaliseerd in de context van een sociale beweging of staat. | ||||||
RootsDe geschiedenis van de persoonlijke en collectieve ontdekking en verwerking van de slavernij op de voormalige Antillen en in Suriname en de identificaties die daarvan het gevolg zijn, moeten nog altijd worden onderzocht en beschreven. Vragen zoals ‘op welke manier hebben mensen in Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen zich leren identificeren met de slavernij, hoe zijn verhalen over de slavernij overgedragen en wat betekent dit voor de wijze waarop zij zichzelf zien, zijn, zowel in delen van de voormalige Antillen, Nederland en Suriname, nog | ||||||
[pagina 352]
| ||||||
steeds niet op systematische wijze onderzocht. Een voorbeeld van de belangstelling van Surinamers voor waar zij ‘vandaan’ komen, is de oprichting in 2001 van de Stichting voor Surinaamse Genealogie en de toename van het aantal bezoekers van haar jaarlijkse Konmakandras (bijeenkomsten). Het huisblad van de stichting heet Wi Rutu (onze wortels), wat een veelbetekenende metafoor is voor de wijze waarop ‘vandaan komen’ (origine, roots) wordt gelijkgesteld met wortels. De groei van het aantal belangstellenden voor de Konmakandra is een voorbeeld van de verwerking van het slavernijverleden waar Balai op wees. Mensen zijn actief op zoek naar de eigen oorsprong. Zij worden daarbij geholpen door de digitalisering van de archieven waardoor mogelijk is vast te stellen op welke plantage en in welk gebied hun voorouders zich op het moment van de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863 bevonden. De toename van rootsreizen naar Afrika, DNA-testen om vast te stellen van welk Afrikaans volk en uit welk gebied mensen afstammen (Van Stipriaan 20; Breure 2016) zijn andere voorbeelden van het zoeken naar een oorsprong.Ga naar voetnoot6 Het zijn allemaal voorbeelden van de manier waarop het verleden wordt geëxploreerd ten behoeve van het heden. De vragen die mensen zich stellen bij hun onderzoek hebben te maken met de centrale vraag: ‘wie ben ik’; ‘wie zijn wij?’ Uiteindelijk staan dit soort zoektochten in dienst van zelfidentificaties. Sommigen kunnen volstaan met lokalisering van de plantage(s) waar zij vandaan, anderen brengen met wat meer moeite alle vertakkingen van de afkomst in kaart, en weer anderen zoeken hun roots in het mythische vaderland in de verte: een van de Afrikaanse landen. Uiteindelijk zit hierachter de gedachte dat mensen met de ontdekking van hun oorsprong ook hun authenticiteit (hun ware zelf) kunnen terugvinden. | ||||||
NazatenBalai heeft in zijn essay meerdere malen de woorden ‘nazaten van slaven’ gebruikt. Deze zelfbenaming en zelfdefiniëring is een constructie van een eigen identiteit, waarmee personen willen aangeven dat zij afstammen van tot slaaf gemaakte Afrikanen. Met de toevoeging van de woorden ‘tot slaaf gemaakten’ willen zij benadrukken dat de mensen van wie zij afstammen niet als slaven zijn geboren, maar tot slaven zijn gemaakt.Ga naar voetnoot7 Ik zal hier het woord ‘nazaten’ gebruiken. Het woord nazaten is niet alleen een particuliere identiteit, maar is op sommige momenten ook een collectieve sociale en politieke identiteit. De genealogie van deze identiteit als een collectieve politieke en sociale identiteit moet nog worden geschreven. We kunnen er wel vanuit gaan dat de slavernij altijd deel heeft uitgemaakt van de identiteit van de creoolse (zwarte, Afro-Surinaame) bevolkingsgroep op de voor- | ||||||
[pagina 353]
| ||||||
malige Antillen en in Suriname. Deze identiteit heeft zo haar plaats in het nationale geheugen en de nationale identiteit van Suriname en de voormalige Antillen. Het bewustzijn over de slavernij van voorouders is voor sommigen die zich daarmee identificeren een van de constituerende elementen van de identiteit die daaruit voortkomt. Was deze identiteit in Suriname nog een particuliere identiteit, in Nederland is zij, onder invloed van uitsluitingsprocessen en als positiebepaling tegenover witte Nederlanders, een publieke identiteit geworden waarmee sociale en politieke eisen kracht worden bijgezet.
Voor sommigen is het slavernijverleden hét kader geworden door middel waarvan het heden wordt begrepen. De slavernij is een vast bestanddeel geworden van de betekenissen die worden toegekend aan ontwikkelingen in hun leven en de contacten met autochtone Nederlanders. Zij gaan er vanuit dat de hedendaagse verhoudingen tussen Antillianen en Surinamers en Nederlanders volledig worden bepaald door het koloniale vertoog uit het verleden, waarin de constructie van koloniale subjecten en de uitoefening van macht plaatsvond binnen een hiërarchie van raciale, culturele en seksuele verschillen. Voor anderen is het slavernijverleden een deel van de geschiedenis waarmee zij zich identificeren en de identiteit die daarvan het gevolg is, is slechts één van een reeks van identificaties en identiteiten. Deze identiteit is tegelijk een betwiste identiteit in de publieke ruimte in Nederland. Er zijn mensen die deze niet wensen te erkennen. Volgens hen is hier sprake van ‘slachtofferisme’. De slavernij is honderdvijftig jaar geleden afgeschaft en de ‘klaag- of zeurnegers’ moeten niet naar het verleden, maar naar het heden en de toekomst kijken. Wanneer nazaten en anderen zich keren tegen de figuur van Zwarte Piet, de paneelschildering aan de linkerkant van de Gouden koets (Hulde der Koloniën) of bekendmaken dat zij op 4 mei de slachtoffers van WO II niet zullen herdenken, dan is ‘klaagneger’ nog het meest beschaafde scheldwoord dat zij op de sociale media naar het hoofd krijgen. Hiermee worden de rol van slavernij in het leven van een ander, de identiteit die daaruit voort kan komen en het verzet tegen racistische figuren en ideologieën niet erkend maar miskend. | ||||||
ReparationsIeder jaar tijdens de herdenking van het Nederlandse slavernijverleden op 1 juli betuigt een Nederlandse minister of staatssecretaris wel (diepe) spijt en berouw over dit verleden. Ieder jaar blijven, zeer tegen de zin van sommige nazaten, excuses hiervoor uit. Het blijft bij spijt, doordat de koopman vreest dat met het aanbieden van excuses ook verantwoordelijkheid voor de slavernij wordt erkend, waarna Reparations zullen worden geëist. In dit geval is dus sprake van miskenning. Echter: zonder de acties van de nazaten en hun sympathisanten was waarschijnlijk nooit geld uitgetrokken voor het Nationale Slavernijmonument en het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en Erfenis (NiNsee). Noch was ‘Het monument van het besef’ (bon fu gron prakseri) van Henry Renfurm, dat grotendeels bij elkaar is gespaard door de initiatiefnemers en anderen, niet onthuld op het Surinameplein in Amsterdam. Zo ook zou de slavernij nooit in het openbaar zijn herdacht en de afschaffing nooit zo groots gevierd in de openbare | ||||||
[pagina 354]
| ||||||
ruimte van verschillende Nederlandse steden. Daarnaast was in Nederland nooit aandacht geweest voor de herdenking van de grote opstand van 17 augustus 1795 op Curaçao tegen de slavernij onder leiding van Tula. Deze publieke herdenkingen, al dan niet volledig of gedeeltelijk door de overheid gefinancierd, zijn een vorm van erkenning, in de betekenis van een morele verantwoordelijkheid voor de handel in en het houden van slaven in de Nederlandse koloniën. Balai is uitgebreid ingegaan op de verschillende statelijke plannen voor Reparations die in de loop van de tijd zijn gelanceerd. Ieder plan heeft hij van kanttekeningen voorzien. Hij heeft er ook terecht op gewezen dat het de vraag is of deze plannen worden gedragen door de mensen in wier genoegdoening wordt geëist. Ik wil eindigen met drie kanttekeningen bij deze plannen: de eerste kanttekening komt voort uit de vraag welke de bevrijdende werking is van politieke identiteiten die voortkomen uit identificaties met het slavernijverleden en de manifestatie daarvan in politieke processen? Mijn tweede kanttekening is dat de meeste plannen voor Reparations voortkomen uit de kokers van corrupte regimes in de West-Afrikaanse en Caraïbische landen. Ik vrees dat de financiële genoegdoening niet ten goede zal komen aan de nazaten die haar het hardste nodig hebben, maar in de zakken van de machthebbers terecht zullen komen. Mijn derde kanttekening betreft de versterking van de afhankelijkheid van de voormalige kolonisatoren die wordt gecreëerd door de eis tot genoegdoening. Deze eis valt niet af te dwingen, maar is afhankelijk van de welwillendheid van de voormalige kolonisatoren, wat alleen maar een bevestiging is van de bestaande hiërarchische relaties. | ||||||
Literatuur
John Schuster is als docent verbonden aan de afdeling Sociologie van de Vrije Universiteit. Hij is tevens hoofdredacteur van Oso. |
|