OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 32
(2013)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |||||||||||||||||
Freek L. Bakker
| |||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||
waken hierbij voor het gevaar van reïficatie. Het is de wijze waarmee de ontwerpers, de gebruikers en de bezoekers met het gebouw omgaan die het heiligdom zijn betekenis geeft (Richardson 1981: 184; Meyer & Houtman 2012: 5-7). Uitgangspunt voor deze analyse is de hermeneutische boog die Paul Ricoeur gebruikt voor het analyseren en interpreteren van teksten. Ruard Ganzevoort past deze hermeneutische boog toe op films en naar mijn mening kan hij ook heel goed toegepast worden op een artistiek product als deze tempel in Paramaribo. Een belangrijke reden daarvoor is dat er op dit gebouw heel veel teksten staan. Maar dat is niet het enige. Het geldt ook de plattegrond en vorm van dit heiligdom. Ricoeur onderscheidt in zijn hermeneutische boog drie elementen: de prefiguratie, de configuratie en de refiguratie. Prefiguratie is de wereld die voorafgaat aan de tekst, de wereld waarin de auteur leeft en waaruit hij put voor zijn of haar verhalen. Het is ook de wereld van de kijker zoals de auteur die op het oog heeft. Configuratie is de wereld van en binnen de tekst of het verhaal, met eigen aannames, wetten en kleuren en past daarmee bij de projectie. Refiguratie ten slotte is de wereld die het narratief bij de lezer oproept, het beeld dat als het ware in het hoofd van de lezer ontstaat (Ganzevoort 2006: 123-124).Ga naar voetnoot3 Toegepast op de Arya Dewakertempel betekent dit dat er aandacht moet zijn voor de achtergronden van de concepties van de ontwerpers en bouwers van dit gehouw, de prefiguratie. Vervolgens wordt de aandacht gericht op het heiligdom zelf, de configuratie. Tot slot gaat het om de indruk die de tempel maakt op de gelovigen en op andere bezoekers, de refiguratie. De focus van het artikel ligt echter op de configuratie, op het eigenlijke tempelgebouw. | |||||||||||||||||
Geschiedenis en contextDe Ārya SamājīOp 29 september 1929 werd op initiatief van Mehtā Jaiminī, een Indiase paṇḍitGa naar voetnoot4 van de Ārya Samājī, die op dat moment in ballingschap was en daarom door de Caraïben reisde, in Suriname de vereniging Arya Dewaker (= Arische Zon) opgericht. Het doel van de vereniging was een koepelorganisatie te vormen voor de verschillende lokale Ārya Samajverenigingen die inmiddels in verschillende delen van deze kolonie waren gesticht. De Ārya Samāj is een vereniging die in 1875 in Bombay werd opgericht door volgelingen van Dayānanda Sarasvatī (1824-1883). De vereniging streeft een hervorming van het hindoeïsme na, waarin de nadruk komt te liggen op het geloof in één God, het Brahman, in de | |||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||
Ārya Samāj dikwijls het Absolute genoemd, een terugkeer naar de oudste geschriften van de hindoereligie: de Veda's, en het afschaffen van godenbeelden en overbodige rituelen. Dat betekent ook een terugkeer naar het vuuroffer dat in de Veda's een centrale rol inneemt. Daarnaast kwam Swāmī Dayānand, zoals hij zo vaak wordt genoemd, met een nieuwe visie op het kastenstelsel. Niet de geboorte bepaalde de kaste waar iemand toe behoorde, maar de talenten waarover hij of zij later in zijn of haar leven bleek te beschikken. Anders gezegd, niet de kaste van de eigen vader, maar de eigen belangstelling was beslissend. Dat hield in dat iemand uit een brahmaanse familie tot de kaste van de derde hoofdgroep, de handelaren, behoorde, wanneer hij een uitstekende bankier bleek te zijn. Dit opende de mogelijkheid voor mannen -en sinds 1948 ook voor vrouwen- die geen brahmaan waren, maar toch een carrière als priester ambieerden, die positie ook na te streven. Dat betekende niet dat er geen brahmanen waren die belangstelling hadden voor deze beweging. In de jaren dertig van de 20ste eeuw, bijvoorbeeld, werd in de Ārya Samāj een prominente rol gespeeld door de brahmaanse familie Sukul (Bakker 1999: 100-106). Op dit moment zijn er in Suriname naar schatting 29.300 Ārya Samāj's op een totaal van 147.000 Surinaamse hindoes, terwijl het land in zijn geheel 534.189 inwoners heeft.Ga naar voetnoot5 Op 5 februari 1930 werden de statuten van Arya Dewaker officieel door de koloniale overheid goedgekeurd en kreeg de vereniging rechtspersoonlijkheid. Onmiddellijk na de verkiezing van het eerste bestuur werd een stuk grond aangekocht van ongeveer 40.000 m2 op de hoek van de Wanicastraat en het Molenpad, nu de Johan Adolf Pengelstraat en de Dr. S. Kafiludistraat. Op 28 oktober 1933 werd op dit terrein een ‘weeshuis’ geopend, een internaat voor kinderen die in de stad onderwijs volgden. Nu heet dit het Swami Dayanand Kinderhuis (Bakker 1999: 103-104; Hoofdbestuur 2001: 7-8). In 1936 werd op dit terrein tevens een tempel gebouwd, maar de officiële opening van deze tempel vond pas veel later plaats, in 1947 (Oedayrajsingh Varma: 137; Hoofdbestuur 2001: 8).Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
De oude Arya Dewakertempel bij de inwijding in 1947 (Oedayrajsingh Varma 1993: 137)
| |||||||||||||||||
De Hindoeïstische tempelbouw in de CaraïbenAl op de plantages bouwden de hindoes tempels. In het begin waren het kleine privétempels met een kegelvormig dak, waarin een of meer godenbeelden (mūrti's) stonden. Daar kon iemand individueel een pūjā of eredienst verrichten. Meestal was dit heiligdom gebouwd door een brahmaan (De Klerk 1998: 61, 112-113; Van der Klooster en Bakker: 265). Maar in de jaren twintig van de 20e eeuw kwam er behoefte aan kleine zaaltjes met banken waarin kleine groepen samen konden komen. Dat had te maken met de opkomst van de Ārya Samāj. In deze zaaltjes luisterden de aanwezigen naar de preken van hun voorgangers. Dit zaaltje werd in Suriname al in de jaren '30, maar in Trinidad pas na de Tweede Wereldoorlog met de kleine tempel samengevoegd. Daardoor ontstond een rechthoekige zaal waarin voor een van de korte wanden een verhoging werd aangebracht. Daar voerde de paṇḍdit de rituelen uit. Bij de traditionele hindoes van de Sanātan Dharm stonden daar de mūrti's. Bij de Ārya Samājī's was op deze plek een vuuraltaar gebouwd waar een havan (vuuroffer) gebracht kon worden (Prorok 1989: 74-115; Bakker 1999: 96-97, 104). In Trinidad werd de kegelvormige koepel die bij de kleine tempel hoorde meestal aangebracht boven de plek waar de godenbeelden stonden of in het geval van een heiligdom van de Ārya Samājī boven de plaats van het vuuroffer.Ga naar voetnoot7 Dat hield in dat de koepel boven de plek kwam waar voor het gevoel van de gelovigen contact was | |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
met het transcendente.Ga naar voetnoot8 Aan de voorkant kwam een fraaie façade (Prorok 1989: 90). De kegelvormige koepel kreeg in veel gevallen bovendien de vorm van een ui. In Suriname verdween de kegelvormige koepel, maar aan de voorkant werd een drietal torens gebouwd, geïnspireerd op de torens die men in India vindt (Jankipersadsing 2009: 267). Het waren in Suriname de Ārya Samājī's die al in de jaren '30 zo'n tempel met drie torens bouwden (zie fig. 1; Gordijn 1977: 37; Hoofdbestuur 2001: 15-18; Hoofdbestuur 2004: titelblad). Bij hen verwijzen ze naar de drie eeuwige grootheden die volgens Dayānanda Sarasvatī samen het geheel van onze werkelijkheid vormen: God, mens en natuur.Ga naar voetnoot9 Later bouwden de orthodoxe Hindoes ook dergelijke tempels met drie torens. Maar bij hen verwijzen de torens naar Brahmā, Viṣṇu en Śiva, de drie goden van de trimūrti.Ga naar voetnoot10 Het eerste Sanātani godshuis van dit type is waarschijnlijk de Sri Viṣṇu Mandir, de hoofdtempel van de orthodoxe hindoes aan de Koningstraat in Paramaribo, die in 1949 geopend werd (Bakker 1999: 96-97). De verandering van de plattegrond en inrichting van de tempel weerspiegelde ook een verandering in de hindoeïstische eredienst. Van een individuele verering van de godheid ging men over naar verering in het verband van een gemeente. Bovendien kreeg de preek meer accent. De oorzaak daarvan was de christelijke context in de Caraïben. Een minderheidsgodsdienst volgt immers meestal de religie van de meerderheid (Prorok 1989: 94-97; Bakker 1999: 90, 259). | |||||||||||||||||
NieuwbouwIn 1975 werd de eerste Arya Dewakertempel afgebroken om op dezelfde plaats een nieuw heiligdom te bouwen.Ga naar voetnoot11 Ir. Kesarlal kreeg de opdracht een ontwerp te maken voor een mandir die evenals de vorige uit niet meer dan één verdieping zou bestaan. Ir. Harnarain Jankipersadsing ontwikkelde hiervoor een achthoekige plattegrond. In 1979 werd met de | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
bouw van deze tempel begonnen. Maar in de tijd daarna kwam het tot een conflict tussen hen die een mandir wilden als de voorgaande, voor de bouw waarvan bovendien geen architect nodig zou zijn, en degenen die iets bijzonders wilden van twee verdiepingen waarbij de tempelzaal op de bovenverdieping zou komen. Op de benedenverdieping zouden ruimten worden ingericht voor maaltijden, vergaderingen en educatie. Een bijkomend motief voor de laatste groep zou kunnen zijn dat in die tijd, in de jaren '70 aan de Henck Arronstraat (voorheen: Gravenstraat) een mandir stond van de Arya Pratinidhi Sabha Suriname, de ‘concurrent’ (Gordijn 1977: 37; Bakker 1999: 104-105), die eveneens twee verdiepingen telde en op de bovenverdieping de tempelzaal had. De nieuwe tempel moest op zijn minst gelijkwaardig zijn aan het godshuis aan de Henck Arronstraat.Ga naar voetnoot12 Uiteindelijk wist de laatste groep het pleit in hun voordeel te beslechten en werd in 1982 de in Suriname woonachtige Nederlandse architect Arthur E. de Groot aangezocht om de leiding van de bouw over te nemen. Intussen waren er al veel stenen ingekocht en acht kolommen geplaatst. De Groot zag het als zijn voornaamste taak om vanuit de gegeven situatie inclusief de acht kolommen en uit de voorstellen waar de leden van de bouwcommissie zelf mee kwamen een nieuw ontwerp te maken dat de inbreng van deze personen - en die van De Groot zelf - recht zou doen. Mensen die grote invloed hadden waren Ramlakhan Malhoe Mishre, Soekdew Hoebha en R. Santokhi van de bouwcommissie, en Albert Rasiawan, die eigenaar was van de winkel naast het terrein van de tempel. Ramlakhan Malhoe Mishre hield vast aan het idee de tempelzaal de vorm van een achthoek te geven met als argument dat dit duidelijk maakte dat voor de Ārya Samājī's alle mensen gelijk zijn. Daarmee is deze vorm gericht tegen de traditionele hindoeïstische opvatting van het kastenstelsel. De Groot stond erop dat de tempelzaal een donkere hardhouten vloer kreeg. Toen De Groot aantrad, wist hij nauwelijks iets van het hindoeïsme. Maar nadat hij zijn werk begonnen was, had hij zich via allerlei literatuur de nodige kennis eigengemaakt. Daarbij liet hij zich vooral inspireren door de gebouwen die de Mogoels gebouwd hebben in de Indiase stad Agra. De vorm van sommige palen in de huidige tempel komt letterlijk uit het Rode Fort in die stad. Voor de dakranden, bijvoorbeeld voor de accoladebogen, zocht De Groot zijn inspiratie bij de Moorse bouwkunst, die een grote invloed heeft gehad op de Indiase architectuur. Daarnaast kreeg de architect veel informatie van de Ārya Samājī's zelf. Desondanks moest het heiligdom naar zijn mening tegelijkertijd een echte Caraïbische tempel worden, ‘een tropische tempel’ met veranda's | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
zodat je eromheen kon lopen en die je beschermden tegen zon en regen. De tempelzaal moest, net als de leefruimte in de oudere officiers- en plantershuizen van Suriname, op de eerste verdieping komen. Dan tocht het altijd door. Verder zijn ook de witgeschilderde ramen met hun patroon van kleine ruitjes geïnspireerd op de ramen van deze officiers- en plantershuizen. In april 1982 legde De Groot zijn plan voor aan het bestuur dat op moment 28 leden telde. Hij had een maquette gemaakt, hoewel het onmogelijk was om in de maquette de ronding van de grote koepel te laten zien. Met één stem tegen werd het plan aanvaard. Ook hierna bleef De Groot de details van zijn ontwerp verder ontwikkelen in samenwerking met de leden van de bouwcommissie. Andere Arya Dewakerleden gaven geld of boden hun bijzondere vaardigheden aan door tijdens de bouw bij bepaalde activiteiten mee te helpen. Zelfs Sanātanā's, traditionele hindoes, gaven bijdragen. Als gevolg daarvan is deze tempel niet een bouwwerk ontworpen door één persoon, maar een gebouw waar velen een bijdrage aan geleverd hebben. Deze samenwerking leidde echter ook tot heel wat conflicten en tijdens zo'n conflict stond de bouw vaak stil, wat vervolgens weer tot vertragingen leidde. Een andere oorzaak voor deze vertragingen was de ernstige politieke en economische crisis die Suriname in deze jaren doormaakte. De bouw begon aan het einde van de jaren '70 en werd met vallen en opstaan doorgezet tijdens de militaire dictatuur en gedurende de instabiele politieke en economische situatie daarna. De geldontwaarding zorgde eveneens voor enorme problemen. Er zijn momenten geweest dat er ook bij Arya Dewaker zelf gewanhoopt werd of het project ooit tot een goed einde zou worden gebracht (Kompas, 10 februari 2001). Desondanks ging men verder. Daarbij werd men met name in de laatste fase geholpen door financiële steun vanuit Nederland. Overigens werkten velen pro deo voor de tempel, zelfs architect De Groot. In 1984 verhuisde De Groot naar Nederland. Hij bleef bij de bouw betrokken, maar de ingenieurs S. Raghoesing, A. Ramjanam, S. Sewgobind en R.I. Ramdhiansing namen nu het toezicht op de bouw over. Op 11 februari 2001 vond de officiële opening van de tempel plaats. Gezien de vele andere activiteiten die er konden plaatsvinden kreeg het bouwwerk de naam multi-functioneel centrum annex hoofdmandir. De opening werd opgeluisterd met een internationaal congres. Toch was het heiligdom nog niet helemaal klaar, want in september 2009 werd achter de mandir een grote congreszaal gebouwd (De Ware Tijd, 21 oktober 2010). In de loop van de jaren '90 van de 20ste eeuw werd het in Suriname steeds meer gebruikelijk om vlakbij een tempel een grote zaal te bouwen, waar feest gevierd kon worden, de grote hindoefeesten, maar ook bruiloften en andere familiefeesten. De eigenlijke bruiloftsrituelen werden in zo'n geval verricht in de tempel. Verder | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
konden in dergelijke zalen ook congressen worden georganiseerd (Bakker 1999: 61-66). Deze tempel is tevens de hoofdmandir van Arya Dewaker, een koepel organisatie, waar tegenwoordig achttien mandirs een band mee hebben (Hoofdbestuur 2001: 9, 15, 35) en die over heel Suriname veertien scholen beheert en cursussen Hindi organiseert (Website Arya Dewaker). De tempel is dus een landelijk centrum voor alle Surinaamse Ārya Samājī's en als zodanig brandpunt van de samenwerking met verschillende Ārya Samāj-verenigingen in het buitenland (Hoofdbestuur 2004: 3, 23-24). | |||||||||||||||||
Het tempelcomplexDe kern van de nieuwe mandir wordt gevormd door een achthoekig gebouw van twee verdiepingen met daarop een oranje koepel. Oranje is de heilige kleur van het hindoeïsme. De koepel bestaat uit een staalconstructie waarover gegalvaniseerde staalplaten zijn aangebracht. Aan de binnenkant is de koepel met houtschroten afgetimmerd. In de koepel zijn voor de ventilatie acht grote schoepen aangebracht. Op de top van de koepel staat een kleine toren bestaande uit vier steeds kleiner wordende bollen. Bovenop deze toren staat een cirkelvormig embleem met daarin het Oṃ-teken, dat staat voor de klank waarop iemand volgens de hindoetraditie tijdens zijn meditatie de eenheid met God kan bereiken. Eigenlijk is het de geluidsvorm van de Absolute God (Chāndogya Upaniṣad 2, 23, 3-4; Klostermaier 2007: 56-57). Iets naar voren staan links (zuidelijk) en rechts (noordelijk) van dit gebouw twee torens met een spits die eveneens bestaat uit vier steeds kleiner wordende bollen. Op die bollen staat een lange spies. Via trappen die naar deze twee torens leiden en vervolgens van deze torens naar de bovenverdieping van het centrale gebouw komt men op de eerste verdieping waar zich de tempelzaal bevindt, die ruimte biedt aan 500 personen (De Ware Tijd, 21 oktober 2010). Om de tempelzaal bevindt zich een brede overdekte veranda. De tempelzaal is achthoekig. In het midden bevindt zich een vuuraltaar. Om dat vuuraltaar staan vijf rijen banken. De benedenverdieping van het centrale gebouw bestaat tut een ruime aula met in het achtergedeelte vijf kleinere ruimten. Twee ruimten worden gebruikt voor onderwijs en vergaderingen. Eén ruimte is bedoeld als logeerverblijf voor een rondreizende paṇḍdit; een andere ruimte is de berging en in een derde ruimte bevinden zich een bibliotheek, een kantine en een winkel. De vier vloeren in het gebouw, die van de tempelzaal, de twee torens en de benedenverdieping verwijzen naar de vier Veda's, de Rig Veda, de Sama Veda, de Yajur Veda en de Atharva Veda. Deze geschriften, waarvan de oudste, de Rig Veda, al ontstaan is rond 1200 v. Chr. (Michaels 2004: 33-35), vormen samen de heilige geschriften die in de Ārya Samāj | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
hetzelfde gezag genieten als de Bijbel in het christendom en de Koran in de islam (De Ware Tijd, 21 oktober 2010). De nieuwe Arya Dewakertempel (Foto: Baudhnath Ramdas, Leiderdorp)
Aan de buitenkant is het gebouw wit geschilderd, met fraaie versieringen in rood en blauw. Verder zijn, zoals eerder al gezegd, zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant teksten aangebracht, geschreven in het Indiase devanāgarī-schrift. De teksten op de buitenkant zijn in rood geschilderd. Binnen worden ook andere kleuren gebruikt, zoals donkerbruin, goud, donkergroen en lichtblauw. Daarnaast zijn er nog andere ornamenten op het bouwwerk getekend, zoals bloemen, Oṃ-tekens en swastika's. In het hindoeïsme is de swastika een symbool voor heil en geluk (De Ware Tijd, 21 oktober 2010; Klostermaier 2007: 606). | |||||||||||||||||
De tempelzaalDe tempelzaal is achthoekig. Volgens Konrad Onasch zijn zowel de cirkel als de achthoek zeer oude symbolen van een kosmisch op te vatten volmaaktheid (Onasch 1981: 285-286). Dit wordt onderstreept door de opmerking vanuit de kring van Arya Dewaker zelf dat de cirkel verwijst naar de ronde vorm van de zon, de aarde en de maan. In de traditionele hindoeïstische geschriften over de tempelarchitectuur, de Vastusśāstra's, die ontstaan zijn in de eeuwen na 300 na Chr. (Kramrisch 1946, 1: 11; Michaels 2004: 49), heet deze achthoek de ạṣtāsśra-vāstupada, letterlijk de achtkantige plattegrond (Kramrisch 1946, 1: 271-272, noot 68; Shukla 1972: Introduction, xix; 23-24; Illustrations, iv). Deze achthoek | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
benadrukt de kosmische achtergrond van de ruimte doordat hij verwijst naar de acht belangrijkste windstreken. Anders gezegd, de tempelzaal is het universum in het klein (Deva 1969: 1-3), maar herinnert tegelijkertijd aan de sterren en planeten die eveneens rond zijn. In tempels die in de Noord-Indiase nāgara-stijl gebouwd zijn, bevindt de kegelvormige toren of sśikhara zich boven de zogenaamde garbhagriha, het heilige der heiligen, waar de belangrijkste mūrti te vinden is (Klostermaier 2007: 274; Deva 1969: 2). Dit wordt weerspiegeld door de tempels op Trinidad, waar de uivormige koepel zich boven de beelden bevindt. Bij de Arya Dewakertempel bedekt de koepel echter het hele tempelgebouw en bevindt de tempelzaal zich direct onder de koepel. De garbhagriha is een representatie van de microkosmos en de koepel van de macrokosmos: het universum (Deva 1969: 2). De nieuwe Arya Dewakertempel (Foto: Baudhnath Ramdas, Leiderdorp)
De vorm van de tempelzaal past precies bij de rituelen van de Ārya Saimāj, die draaien om het offervuur. In afwijking van verreweg de meeste andere hindoeïstische stromingen kent de Ārya Samāj geen mūrti's. Deze ontbreken daarom in deze tempel. De Ārya Samāj gaat immers terug op de Veda's en in de rituelen van de Veda's verschijnt de godheid niet in beelden, maar in het offervuur (Klostermaier 2007: 263). Tijdens de rituelen gaan de gelovigen in een kring om dit vuur zitten. De yajmān, de persoon | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
namens wie het offer gebracht wordt,Ga naar voetnoot13 gaat aan de westkant (Fig. 4: 4) zitten met zijn gezicht naar het oosten (Fig. 4: 8), want daar komt de zon op en ook de zon verwijst naar het Absolute. De familie en anderen die met de yajmān meegekomen zijn zitten achter hem. Rechts van hem zit de pandit die de leiding heeft over de rituelen. Aan de zuidkant (Fig. 4: 2) bevindt zich de vyasāsana, een verhoogd plateau waarop de pandit zit als hij de preek houdt (zie ook Jankipersadsing 2009: 269).
Fig. 1: Plattegrond van de eerste verdieping
(Bewerking van de bouwtekening van architect Arthur E. de Groot) Het woord vyasāsana verwijst naar de dichter Vyāsa, die volgens de hindoetraditie het Mahābhārata zou hebben gecomponeerd, het grote hindoe-epos | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
dat rond 400 na Chr. zijn voltooiing vond (Van Buitenen 1973: xxv; Fitzgerald 1983: 612-613; Klostermaier 2007: 60-61). Vyās verwijst echter eveneens naar een pandit die extra studie heeft gemaakt van de heilige boeken en daardoor in staat is om daar correct uit te reciteren en ze uit te leggen (Bakker 1999: 143-144). Achter de vyasāsana, staat een afbeelding van Dayānanda Sarasvatī. Rechts van de vyasāsana, aan de zuidoostkant (Fig. 4: 1), is de plek voor het zangkoor en de musici. Tegen de wand aan de zuidkant staan enkele kasten. In feite zitten hiermee alle gelovigen in een kring in het heilige der heiligen onder de koepel die zich bevindt boven het offervuur waarin, althans volgens de Vedische religie, het transcendente verschijnt. In veel andere tempels in de Caraïben zitten zij in de zaal en kijken naar het podium met daarop de mūrti's, waar in Sanātanī tempels de brahmanen de rituelen uitvoeren. Hier zit iedereen onder de koepel. Daarmee geeft de Arya Dewaker-mandir uitdrukking aan de gedemocratiseerde visie van de Ārya Samāj dat iedereen gelijk is en in principe in staat is het Absolute te ontmoeten. In de andere Ārya tempels zitten de gelovigen voor het podium, waarop in deze bedehuizen in beginsel iedere hindoe de rituelen kan verrichten, dus niet alleen de brahmanen. Boven de dorpels aan de bovenkant van de ramen van de tempel staan één Hindi tekst en zeven Sanskriet spreuken. Zes daarvan komen rechtstreeks uit de Veda's, de zevende eveneens, maar deze is een compositie van meerdere Vedische spreuken. De Vedische teksten en de Vedische mantra's die worden gereciteerd tijdens de ceremoniën geven de aanwezigen niet alleen het gevoel dichtbij een ontmoeting met God te komen, maar brengen hen tevens in verbinding met de oude rituelen die in India ver voor het begin van de westerse jaartelling werden uitgevoerd. Zij worden door deze spreuken als het ware ingekaderd in de eeuwenoude traditie van India met zijn rijkdom aan inzichten, met name in de ontmoeting met God. | |||||||||||||||||
De tekstenEen van de bijzonderheden in dit tempelcomplex is dat er bijna overal, behalve op de grote zaal achter het gebouw, teksten zijn aangebracht in het Indiase devanāgarī-schrift. Volgens Haridat Rambaran is het belangrijkste motief voor het aanbrengen van deze teksten het ontbreken van godenbeelden.Ga naar voetnoot14 Zij moeten de afwezigheid van die beelden compenseren. De mūrti is in het hindoeïsme een van de plekken waar de godheid kan neerdalen om het offer in ontvangst te nemen (Klostermaier 2007: 206-207, 267). Dat zou | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
betekenen dat deze teksten de functie innemen van de mūrti's. We zullen ontdekken dat een groot deel van deze teksten mantra's zijn uit de Veda's, geschriften die volgens het derde beginsel van de Tien Principes van de Ārya Samāj de ware kennis over God bevatten. In de Veda's komt men naar Arische overtuiging God op het spoor. Hetzelfde doet een orthodoxe hindoe wanneer hij een godenbeeld aanschouwt. Niettemin zijn er veel Ārya mandirs die geen enkele tekst hebben, of slechts één. Dat is dan meestal de gāyatrī-mantra (Rig Veda 3, 62, 10 of Yajur Veda 10, 22, 9; 10, 30, 2 of 10, 36, 3): Aum bhūr bhuvaḥ svaḥ tat savitur vareṇyam bhargo devasya dhīmahi dhīyo yo naḥ pracodayāt. Dit vers geldt namelijk als een kerntekst voor de Vedische rituelen en wordt in de ceremoniën veel gereciteerd. De Arya Dewaker-mandir telt hondervierenveertig teksten. Honderdvijftien daarvan zijn geschreven in Sanskriet, negenentwintig in Hindi. De meeste van deze teksten zijn kleinere onderdelen van hele verzen uit de religieuze geschriften; meestal gaat het om een kwart van een vers. Twintig teksten zijn niet thuis te brengen. Negenenveertig van de overige honderdvierentwintig waren afkomstig uit de Veda's. Dat is meer dan één derde. Achtentwintig komen uit de oudste en belangrijkste Veda, de Rig Veda, vier uit de Yajur Veda en zeventien uit de Atharva Veda. Negen verzen komen uit de hindoeïstische liturgie. Hierbij moet gedacht worden aan de mantra's die worden gereciteerd bij het begin of bij het einde van een ritueel. Overigens kunnen dat ook spreuken uit de Veda's zijn, maar deze negen zijn dat niet. Zestien teksten komen uit de Upanis․aden: drie uit de Cha¯ndogya Upanis․ad, vier uit de S´veta¯svatara Upanis․ad, acht uit de Kat․ha Upanis․ad en één uit de I¯s´a¯Upanis․ad. Dat betekent dat meer dan de helft van de versdelen ontleend zijn aan de Veda's en Upanis․aden. Deze Upanis․aden stammen uit de periode tussen 900 en 600 v. Chr. (Michaels 2004: 47-48). Zes spreuken zijn aforismen uit de Vais´es․ika Su¯tra, een geschrift van ongeveer 300 v. Chr. (Klostermaier 2007: 333-334, 501), dat destijds in de Indiase filosofie de basis legde voor een deel van de logica van deze traditie. Ook zes Hindi verzen hebben een filosofisch karakter. Dat houdt in dat zevenenzeventig teksten een rituele of een filosofische achtergrond hebben. Tweeëndertig teksten hebben een ethisch karakter: drieëntwintig Hindi teksten, zes versdelen uit de Mānava Dharmaśāstra, een aforisme uit | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
het commentaar van Śabara op de Mīmāṃsā Sūtra, één uit de Cānakya Nītidarpaṇa en één uit de Pañcatantra. De laatstgenoemde vier teksten stammen uit de periode tussen 300 v. Chr. en 500 na Chr., toen het klassieke hindoeïsme geleidelijk aan vorm kreeg.Ga naar voetnoot16 Dan is er nog een heel bijzondere reeks spreuken, de eerste zes statements van de Tien Principes van de Ārya Samāj. Deze zes gaan over het bestaan en de eigenschappen van God, de Veda's als belangrijkste heilige geschriften, de ethiek en de rol van de Ārya Samāj zelf. Veel teksten die niet thuisgebracht konden worden hebben een filosofisch of ethisch karakter. | |||||||||||||||||
InterpretatieHet is duidelijk dat de honderdvierenveertig verzen betrekking hebben op bijna alle terreinen van de religie, de rituelen, het geloof of de filosofie, de ethiek en ook op - zij het wat minder - de positie van de Ārya Samāj daarin. Wanneer we nagaan op welke plaatsen de verschillende verzen staan wordt nog beter zichtbaar wat voor betekenis ze hebben, althans welk belang de ontwerpers van de Arya Dewakertempel aan deze teksten hechtten. Dan zal bijvoorbeeld opvallen dat op de bovenverdieping, dus op de veranda en in de tempelzaal bijna alleen maar Vedische teksten te vinden zijn, terwijl de meeste ethische teksten op de omheining en de benedenverdieping zijn aangebracht. Om goed inzicht in de betekenis van de plaats van de teksten te krijgen is het nodig stil te staan bij de weg die een willekeurige bezoeker gaat wanneer deze naar de tempel komt. Dat is niet helemaal duidelijk, omdat er twee mogelijkheden zijn die tot een uiteenlopende interpretatie van deze teksten leiden. De eerste en meest voor de hand liggende mogelijkheid is dat de bezoeker via het hek aan de Johan Adolf Pengelstraat naar binnengaat, zijn ogen links en rechts langs de omheining laat gaan, naar het tempelgebouw gaat en om dat gebouw een traditionele pradakṣina maakt om vervolgens de zalen van de benedenverdieping binnen te gaan. Een pradakṣina is een rondgang, meestal met de wijzers van de klok mee, en is vaak onderdeel van een hindoeritueel. Nadat de bezoeker de benedenverdieping bezocht heeft, gaat hij langs een van de torens - meestal de zuidelijke - naar de tempelzaal; daar ziet hij op de veranda de teksten die daar zijn aangebracht om dan de zaal te betreden waar het ritueel zal plaatsvinden. Een andere mogelijkheid is dat de bezoeker net als in het eerste geval via het hek aan de Johan Adolf Pengelstraat naar binnengaat, langs de linkerkant van de omheining naar de benedenverdieping gaat, de pradakṣina om het tempelgebouw maakt, daarna de zalen van de | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
benedenverdieping inloopt om vervolgens langs de zuidelijke toren naar de bovenverdieping te gaan. Boven aangekomen kijkt de bezoeker van de Arya Dewakertempel naar de teksten op de veranda en daarna gaat hij de tempelzaal binnen. Nadat het ritueel afgelopen is, daalt hij via de noordelijke toren af en verlaat lopend langs de rechter omheining het tempelterrein. Bij de beoordeling van de plaats van de teksten en bij de interpretatie daarvan gaan we uit van de eerste mogelijkheid. Daarna staan we stil bij wat de tweede mogelijkheid betekent voor het interpreteren van de teksten. Als de bezoeker het tempelterrein betreedt, ziet deze links verzen die hem voorbereiden op de rituelen die komen gaan. De reeks begint met de woorden U bent mijn broer en mijn vriend, dat bent U.
U bent mijn wijsheid en rijkdom, dat bent u.
God der goden, U bent alles in mij. (Tvam eva mantra)
Een groet aan de Ene Waarheid zonder tweede, die bevrijdrng geeft!
Een groet aan het zuivere, eeuwige Brahman dat in alle streken
doordringt!
(Śāntī mantra)
Tussen deze verzen staan echter ook een aantal meer filosofisch getinte mantra's, zoals bijvoorbeeld dit vers over de absolute God: Geen taak heeft Hij, geen orgaan;
zijn gelijke, zijn meerdere vindt men niet.
Menigvuldig, zegt men, is zijn hogere macht;
menigvuldig is ook de specifieke werkzaamheid van zijn kennis en
kracht.
(Śvetāśvatara Upaniṣad 6,8, vertaling Beth 1977: 189)
Tussen deze verzen zitten ook Vedische mantra's. Een daarvan luidt: Breng ons voorspoed, Mitra en Varuṇa.
O rijke Pathyā, breng ons voorspoed.
Indra en Agni, breng ons voorspoed.
O Aditi, breng gij ons voorspoed!
(Rig Veda 5, 51, 14)
Mitra, Varuṇa, Pathyā, Indra, Agni en Aditi zijn goden die in de Veda's een belangrijke spelen. Indra is de belangrijkste van hen. In de Ārya Samāj spreekt men overigens liever niet over goden, maar over goddelijke gestalten om zo aan te geven dat er maar één echt God is: het Brahman, | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
het Absolute. Voor Dayānanda Sarasvatī waren deze goden niet meer dan verschillende namen voor die Ene God (Dayānanda Sarasvati 1984: 2-17, 203-204). Rechts ziet de bezoeker teksten die hem erop wijzen dat hij de ware kennis over God vinden kan in de Veda's en het hoogste geluk via meditatie op de Oṃ-klank. Verder sporen zij hem aan een goed leven te leiden: Zet recht wat krom getrokken is, en:
Hoe zal je de liefde van de Geliefde vinden met bedrog en hoogmoed
in je geest,
zolang er begeerte, boosheid en bedrog in jouw geest zijn?
Door deze verzen raakt de persoon die op weg is naar het hoofdgebouw langzamerhand in de stemming en begrijpt dat het belangrijk is een goed leven te leiden. Daarna komt de bezoeker bij de benedenverdieping. Hij ziet de teksten daar die hem confronteren met de ethische en filosofische inzichten van het hindoeïsme. Een voorbeeld: Doe anderen niet aan wat tegengesteld is aan je eigen welzijn
(Pañcatantra 3, 103cd)Ga naar voetnoot17
De ontwikkelde mens ziet zichzelf in alle wezens.
(Canakya's Nītidarpaṇa 12, 14)Ga naar voetnoot18
Zijn ethische inzichten worden verdiept; tegelijk leert de bezoeker dat de gedachten van het hindoeïsme logisch onderbouwd zijn, bijvoorbeeld via deze drie verzen uit de Vaiśéṣika Sūtra (4, 1, 1 en 3; 1, 2, 2): De eeuwige bestaat en heeft geen oorzaak.
Uit het bestaan van de oorzaak ontstaat het bestaan van het gevolg.
Maar het niet-bestaan van een gevolg betekent niet het niet-bestaan
van een oorzaak.
Zo wordt het de persoon die het heiligdom bezoekt duidelijk dat het eigenlijk vanzelf spreekt om de weg van het hindoeïsme te gaan. Als hij vervolgens de ruimten van de benedenverdieping binnengaat, ziet hij daar de eerste zes kernpunten van de Tien Principes van de Ārya Samāj. Hij krijgt een duidelijke weg gewezen, de weg van swāmī Dayānanda Sarasvatī, van wie een schildering is aangebracht op een van de muren. Wanneer hij daarna naar de winkel gaat, ziet hij de boom van oude Indiase wetenschappen, die inderdaad alles lijkt te omvatten en leest hij de volgende filosofische tekst: | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
Twee vogels, in hechte vriendschap verbonden, zitten in dezelfde
boom;
de ene eet de zoete vruchten van de vijgenboom; de ander eet niet,
maar kijkt alleen maar.
(Rig Veda 1, 164, 20 of Mundaka Upaniṣad 3, 1, 1)Ga naar voetnoot19
Hier blijkt dat zijn gewone bestaan, de vogel die eet, een andere achtergrond heeft, de vogel die niet eet, maar alleen waarneemt. De mens bestaat uit twee lagen, de gewone menselijke, en de goddelijke. Daarna gaat de bezoeker weer naar buiten en kan hij via twee torens opklimmen naar de tempelzaal. In beide torens is het eerste woord: ‘weest gegroet en weest u allen welkom’. De noordelijke toren, die aan de kant van de rechter omheining staat, geeft dan nog eens een samenvatting van de ethiek van het hindoeïsme. De zuidelijke toren, die bij de linkerkant van de omheining staat, toont een gebed tot God, waarin God wordt gevraagd de gelovigen hun angst af te nemen en hen kracht te geven om het goede te doen. Vervolgens krijgt hij in beide torens de gāyatrī-mantra te zien, volgens bijna alle hindoes het belangrijkste vers van de Veda's, waarin God wordt gevraagd om licht dat de mensengedachten inspireren kan. Op de veranda aangekomen ziet de bezoeker veertien verzen die alle ontleend zijn aan de Veda's, hem voorbereiden op de rituelen en hem nog eens op het hart drukken een goed leven te leiden. Daarna betreedt hij de tempelzaal. Boven zijn hoofd staat in het rood in Hindi, zodat hij het goed begrijpt: O ziel, op de lange duur zullen bezit en eigendom hun waarde verliezen.
Met andere woorden, onthecht je aan het materiële. Daarna maken zijn ogen een traditionele pradakṣina en leest hij achtereenvolgens in verschillende kleuren een reeks van verzen afkomstig uit de Veda's met de volgende boodschap: Plezier, onderdanigheid, troost, traditie, verfrissing, onsterfelijkheid,
macht,
voor het overige worden alle verlangens die opkomen vervuld met
verlangen.
(Atharva Veda 11, 7, 13 of 11, 9, 13; Fig. 4: 2)Ga naar voetnoot20
| |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
Hem die onder de mensen het beste offers brengt, roepen zij op tot de
eredienst voor de onsterfelijke God.
(Rig Veda 5, 14, 2; Fig. 4: 3)
Met de wijsheid die de ribhu's bezitten, de wijsheid die de asura's
bezitten,
vervul mij vandaag, o Agni, met die wijsheid.
(Atharva Veda 6, 108, 3bcd: Fig. 4: 4)
Wij zullen niet versagen in de vriendschap van u, die zegeviert;
wij verheerlijken U, de overwinnaar die nooit overwonnen is.
(Rig Veda 1, 11, 2; Fig. 4: 5)
Vrienden, prijst en zingt een loflied voor hem, die stichtelijke toe-
spraken aantrekt, want hij is onze grote goddelijke voorzienigheid.
(Rig Veda 6, 45, 4; Fig. 4: 6)
De levenskrachtige voor de levenskrachtige.
(Rig Veda 9, 67, 8c; Fig. 4: 7)
Ik werd (weder)geboren als de zon, de rode, rijk aan ascese, die
vanwege zijn ascese de hemel beklimt. Wees Gij onze enige leidsman.
(Compilatie van Rig Veda 8, 6, 10c of Atharva Veda 20, 115, 1c; Atharva Veda
13, 2, 25ab; en Atharva Veda 6, 86, 1d, 2d of 3d; Fig. 4: 8)
Bij het laatste vers kijkt de bezoeker naar het oosten. Daar komt iedere dag de zon op. Daar komt bij dat deze laatste mantra iets opvallends heeft: hij is niet meer een bede of een aansporing tot goed gedrag, maar een antwoord. Dit vers is namelijk het enige van de 144 waarin God over zichzelf in de eerste persoon een uitspraak doet. Daarmee is dit het antwoord van God aan de mens die op zijn zoektocht naar het Absolute uiteindelijk in de tempelzaal van deze mandir terechtgekomen is. Bovendien leest de bezoeker daar dat de opkomende zon een symbool is voor die God. Dat betekent dat God in principe elke dag te zien is, hoewel er in deze tempel geen enkel beeld staat. Nu weet de bezoeker waar en hoe hij God ontmoeten kan. Dit antwoord wordt vervolgens direct gevolgd door de woorden ‘Wees Gij onze enige leidsman’. Maar na alles wat de bezoeker daarvoor gelezen heeft, weet hij ook dat dit alleen goed kan gaan wanneer hij een goed leven leidt waarin hij niet meer gehecht is aan rijkdom en bezit. De bezoeker heeft zo antwoord gevonden en kan met nieuwe moed en inspiratie zijn leven voortzetten. Sterker nog, ook in het ritueel in de tempelzaal, dat beeld is van het universum, zal hij zelfs een ontmoeting hebben met God, want eerder was al duidelijk geworden dat hij die elke morgen verschijnt in de opkomende zon, hem ook verschijnt in het Vedische offervuur. En zoals het vuur het centrum is van de tempelzaal, die de kosmos symboliseert, zo is God het centrum van het heelal. Bij de tweede mogelijkheid verandert de interpretatie van de teksten enigszins. Dan betreedt de bezoeker het tempelterrein en ziet hij links | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
verzen die hem voorbereiden op de rituelen en hem onthullen wie en wat God is, gaat daarna naar het tempelgebouw en beleeft hetzelfde als de bezoeker bij de eerste mogelijkheid. Maar als hij weer buitenkomt, gaat hij langs de zuidelijke toren naar boven, zier het gebed tot God om de kracht het goede te doen, ziet de teksten op de hanenbalken van de veranda, betreedt de tempelzaal en beleeft daar hetzelfde als de andere bezoeker. Daarna echter daalt hij langs de noordelijke toren naar beneden, ziet daar de samenvatting van de hindoeïstische ethiek, daalt verder af en gaat langs de omheining het tempelterrein af. Vooraleer hij dat verlaten heeft, heeft hij links nog enkele woorden gezien die hem oproepen een goed leven te leiden en hem vertellen dat het hoogste geluk bereikbaar is via meditatie op de Oṃ-klank, terwijl de ware kennis over God te vinden is in de Veda's. Zoals gezegd, worden de verzen opgevat als een compensatie voor de afwezige mūrti's. Hoewel er zeker ook volledige verzen zijn aangebracht, bestaat het merendeel van de teksten uit segmenten van die verzen, meestal uit een kwart daarvan. In een aantal gevallen kunnen die versdelen met andere segmenten worden gecombineerd, zodat er een nieuw vers ontstaat. Een voorbeeld is het laatste vers van de reeks in de tempelzaal. Maar omdat dat nieuwe vers uit stukjes van andere Vedische verzen bestaat, is het toch voor het gevoel van de Ārya Samājī's een echt Vedisch vers gebleven met hetzelfde gezag als de reguliere Vedische verzen. Dat betekent dat de Veda's gezien worden als een verzameling van versdelen waaruit zo nodig nieuwe verzen gecomponeerd kunnen worden. Daardoor is het mogelijk dat oude teksten nieuwe dingen zeggen. De Veda's vormen zo een reservoir voor nieuwe inspiratie. Het gegeven dat een versdeel uit de Veda's komt, is daarmee belangrijker dan de boodschap van dat vers, want die boodschap kan door een combinatie met andere segmenten worden aangepast of zelfs veranderd. ‘De Veda's zijn geschriften met ware kennis’, zegt het derde statement van de Tien Principes. Die ware kennis is blijkbaar ook in de onderdelen aanwezig en behoudt zijn waarde in een combinatie met andere onderdelen. De teksten op het heiligdom laten tevens een zekere gelaagdheid zien. Want op de bovenverdieping zijn op een Hindi-oproep na alleen verzen uit de Veda's aangebracht. In het heilige der heiligen zijn het alleen deze geschriften die in staat zijn de mens te leiden tot een ontmoeting met God. De rest van het tempelterrein maakt echter duidelijk dat deze Veda's ingebed worden in de rijkdom van andere religieuze, filosofische en ethische geschriften uit de breedheid van het klassieke hindoeïsme met daaraan toegevoegd de eerste zes punten van de Tien Principes van de Ārya Samāj. De Arya Dewakertempel is niet het enige bouwwerk dat door middel van teksten die op het gebouw aangebracht zijn een boodschap te verkondigen heeft. Het misschien wel beroemdste voorbeeld van een | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
soortgelijk monument is de Taj Mahal in India. Hierop staan tal van verzen uit de Koran, die uitleggen wat men moet doen of nalaten om in het paradijs te komen. De Taj Mahal en het park daaromheen beelden samen dat paradijs uit (Begley en Desai 1989: 194-244). Bij de Arya Dewakertempel zien we iets dergelijks, maar nu met een boodschap waarin de mens via de rituelen, de ethische aansporingen en waarschuwingen, een filosofische onderbouwing, en een prediking van de belangrijkste gedachten van de Ārya Samāj geleidelijk aan geleid wordt naar een ontmoeting met God, waarvan de opkomende zon het belangrijkste symbool is. | |||||||||||||||||
De conferentiezaalEerder werd al opgemerkt dat er in september 2009 aan de achterkant van het complex een grote conferentiezaal werd toegevoegd. Ook het dak van deze zaal kreeg de kleur oranje, de heilige kleur van het hindoeïsme. Het gebouw bestaat uit een gigantische zaal met aan de zuid- en de noordkant kleinere ruimten, waaronder ook enkele logeerverblijven voor rondreizende pandits of guru's. Door de toevoeging van deze zaal heeft de tempel opnieuw een andere functie gekregen: nu is hij een multifunctioneel gemeenschapscentrum waarin Arya Dewaker als religieuze gemeenschap de kans heeft allerlei activiteiten te organiseren die de gemeenschap ophouwen en verder ontwikkelen. Tenslotte mag niet worden vergeten dat de toevoeging van deze zaal de commerciële mogelijkheden van het tempelcomplex vergroot. Mensen die hier feesten en andere bijeenkomsten willen organiseren brengen extra geld in het laatje. | |||||||||||||||||
De indrukDe tempel maakt zeker indruk. Men vindt hem mooi of niet. Het is de ontwerpers absoluut gelukt om een gebouw met een heel eigen karakter neer te zetten. Het is een synthese van Indiase, Moorse en Surinaamse invloeden vanuit een goed inzicht in de essentie van de voornaamste ideeën van de Arya Samaj: de spil van het ritueel waarin het tot een ontmoeting komt met God in het vuur van het vuuroffer. Dat het bouwwerk uitstraling heeft, kwam aan het licht toen de Ārya Samājī's in Den Haag bij de plannen die zij presenteerden voor een nieuwe tempel in die stad een maquette toonden waarvan de koepel duidelijk geïnspireerd was op die van de Arya Dewakertempel (Persbericht Mahler Vastgoed Ontwikkeling bv. 2011; website De Ware Tijd). Daar komt bij dat ook tal van websites met foto's van mensen die een bezoek aan Suriname hebben gebracht zichtbaar maken dat de Arya Dewaker-mandir op dit moment een van de nieuwe grote attracties van Paramaribo geworden is. | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Websites
| |||||||||||||||||
(Dag)bladen
Freek L. Bakker is universitair docent en onderzoeker aan het departement religiewetenschap en theologie van de Universiteit Utrecht. Sinds halverwege de jaren '90 van de vorige eeuw houdt hij zich bezig met het Caraïbische hindoeïsme. Zijn voornaamste publicatie op dit gebied is Hindoes in een creoolse wereld (Zoetermeer: Meinema 1999). |
|