OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 30
(2011)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |||||||||||||
Angretha Wongsowikromo
| |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
goud. Een belangrijke aanleiding voor deze casestudy is de escalatie van eind januari 2009 tussen leden van Macamboa (een jongerenorganisatie waarin de goudzoekers van Nieuw Koffiekamp zich verenigd hebben), het nationaal leger van Suriname en het Korps Politie Suriname.Ga naar voetnoot1 | |||||||||||||
OnderzoeksmethodeVoor mijn veldonderzoek heb ik op verschillende plekken in het district Brokopondo gegevens verzameld aan de hand van interviews en observaties. De interviews zijn in te delen in drie groepen: interviews die een algemeen beeld geven van de goudmijnbouw in het binnenland; interviews met actoren binnen het conflict van Nieuw Koffiekamp; en interviews over de gevolgen van de goudmijnbouw. In totaal zijn tien goudzoekers van verschillende goudvelden in het district Brokopondo geïnterviewd. In Nieuw Koffiekamp is ook gesproken met de kapitein van het dorp en bij de goudvelden van dit dorp met drie goudzoekers, allen inwoners van het dorp en lid van Macamboa. Op het goudveld vlak bij Nieuw Koffiekamp heb ik gesproken met de baas van een groep van dertien goudzoekers en met drie goudzoekers die op dat moment aan het werk waren. In het dorp Brokopondo heb ik gesproken met drie goudzoekers. In Paramaribo heb ik gesproken met een Braziliaanse goudzoeker die in Villa Brasil werkt, een goudzoekersdorp in het Matawaigebied. De gesprekken in het binnenland zijn gefragmenteerd doordat de goudzoekers bezig waren met het mijnen van goud. In de pauzes en tussen de werkzaamheden door kreeg ik de gelegenheid om hen te interviewen. | |||||||||||||
De goudmijnbouw als eco-crime binnen de groene criminologieIn de groene criminologie gaat het om de uit eco-crimes voortvloeiende schade (Beirne & South 2007: xv). Een definitie van een eco-crime is moeilijk vast te stellen omdat veel praktijken toegestaan zijn die wel degelijk desastreuze gevolgen hebben voor mens en milieu. Als er geen sprake is van wetten die overtreden worden, zijn de gevolgen dus onduidelijk. Zo maken bedrijven veelvuldig gebruik van politics of denial, waarbij zij geen verantwoordelijkheid nemen voor de schade die zijzelf veroorzaakt hebben (White 2008). Ook is er sprake van indirect slachtofferschap, omdat vaak onduidelijk is wie of wat er nu precies slachtoffer is van de goudmijnbouw (Beirne & South 2007). Een groen-criminologisch perspectief geeft inzicht in hoe we op een alternatieve, niet per definitie legistische wijze naar het concept ‘ecocrime’ kunnen kijken. Walters (2000) maakt hierbij de indeling in een juridische en sociale constructie van eco-crimes. De juridische constructie ziet een eco-crime als een illegale daad vanuit het recht. Bij de sociale | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
constructie wordt gekeken naar de gevolgen die voortvloeien uit legale handelingen. In deze laatste constructie staat dus niet de misdaad, maar de schade centraal. Wat uiteindelijk geldt als schade, en daarmee wie of wat als slachtoffer wordt gezien, is afhankelijk van de visie van de onderzoeker op de relatie tussen de mens en de rest van de natuur. In mijn onderzoek ga ik uit van de ecocentrische ecofilosofie - daarin is de mens verantwoordelijk voor de exploitatie van goud en dus ook voor de gevolgen van zijn handelen (White 2008). De goudmijnbouw geldt in dit artikel als een eco-crime, waarbij ge - ke ken wordt naar de totale schade als gevolg van de kleinschalige én de grootschalige goudmijnbouw. Daarbij betrek ik zowel de juridische (illegale handelingen) als de sociale constructie (gevolgen) van eco-crimes. De schade voor mens en milieu staat hier dus centraal. | |||||||||||||
Kleine en grote spelersMet de komst van de Braziliaanse garimpeiros (goudzoekers) in de jaren negentig van de twintigste eeuw heeft de traditionele goudwinning met een baté (een simpele ijzeren schaal) moeten plaatsmaken voor zwaarder materieel, waarbij economisch efficiënter goud gewonnen wordt en er nauwelijks aandacht is voor het milieu (Healy & Heemskerk 2005). De gouwmijnbouw in het district Brokopondo kent verschillende actoren. Het gaat hierbij enerzijds om het grootschalige goudbedrijf Iamgold en anderzijds om verschillende groepen kleinschalige goudzoekers. Deze kleine groepen heten in de Surinaamse volksmond ook wel porknokkers.Ga naar voetnoot2 Deze actoren maken veelvuldig gebruik van geïnternaliseerde neutralisatietechnieken (Sykes & Matza 1957). De eigen handelingen worden hierin gerechtvaardigd door te stellen dat die van de ander veel schadelijker zijn. Zo vindt Iamgold een rechtvaardiging in zijn beleidsplan Mining with the environment in mind; IAMCARING, waardoor er naar eigen zeggen geen sprake is van schade aan het milieu, maar slechts van een ‘aantasting’ daarvan. Hier gebruikt het bedrijf een positievere connotatie voor de schade die voortvloeit uit zijn activiteiten dan waar in werkelijkheid sprake van is. De goudzoekers daarentegen beseffen wel degelijk dat hun handelingen schadelijke gevolgen hebben, maar zij zeggen dat de verantwoordelijkheid hiervoor ook bij de overheid ligt, omdat die het gebruik van kwik niet verbiedt, niet met trainingen over de brug komt en de binnenlandbewoners als tweederangsburgers behandelt, waardoor de inkomsten uit de kleinschalige goudmijnbouw als enige overlevingsprincipe worden gezien. | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
Dit maakt de Surinaamse overheid tot de derde en misschien wel belangrijkste actor in de goudmijnbouw, omdat zij de ontwikkeling in het binnenland niet stimuleert en de kleinschalige goudmijnbouw niet reguleert. Belangrijk hierbij is dat milieuwetgeving tot nu toe niet aangenomen is en dat het Nationale Decreet Mijnbouw dateert uit 1986. Veel bepalingen hieruit zijn niet van toepassing op de huidige goudmijnbouw. Bovendien worden internationale uitspraken rond de landrechten van Marrons en Inheemsen genegeerd door de Surinaamse overheid. | |||||||||||||
Gevolgen van de goudmijnbouwOm te beginnen heeft de goudmijnbouw gevolgen voor het milieu, zoals bodemerosie en vervuiling van de waterwegen. Vooral dit laatste is een groot probleem, omdat veel binnenlandbewoners afhankelijk zijn van regen- of rivierwater, dat zij gebruiken als drinkwater. Het vervuilde water zorgt ook voor het wegtrekken van dieren en een afname van de biodiversiteit (Heemskerk 2001). De directe afhankelijkheid van de binnenlandbewoners van deze biodiversiteit zorgt er dan ook voor dat het voortbestaan van hun cultuur wordt bedreigd. Het langzame herstel van het bos en de daarmee gepaard gaande bosdegradatie versterkt de afname van de biodiversiteit (Peterson & Heemskerk 2001). Veel van deze gevolgen worden veroorzaakt door activiteiten die passen binnen de normale bedrijvigheid van de (legale) goudmijnbouw; hier wordt duidelijk dat juist de praktijken die toegestaan zijn of als normaal gelden desastreuze gevolgen hebben voor mens en milieu. Een gevolg voor de gezondheid heeft het gebruik van kwik (NIMOS 2008). Kwik wordt doorgaans gebruikt bij het winnen van goud, omdat goud zich hieraan bindt. Door verbranding kan het goud uit deze samensmelting gedestilleerd worden, waarbij echter giftige dampen vrijkomen, die leiden tot lucht- en waterverontreiniging, op hun beurt weer de oorzaak van lichamelijke en geestelijke klachten. De geïnterviewde goudzoekers rechtvaardigen het gebruik van kwik door erop te wijzen dat de Surinaamse overheid het gebruik van een retort, een apparaat dat de giftige dampen tegenhoudt en het kwik hergebruikt, nog niet verplicht heeft gesteld, en daarmee de gevolgen van kwik niet serieus neemt. Een ander risico voor de gezondheid van de Surinaamse bevolking is de toename van de ziekte hiv/aids, als gevolg van de prostitutie op de goudvelden in het binnenland.Ga naar voetnoot3 Ook het gebruik door Iamgold van een cyanidemeer als opslagplaats voor cyanide kan grote gevolgen hebben voor de gezondheid. Het bedrijf gebruikt cyanide om het goud te scheiden van de rest van het erts. Dit afvalwater wordt opgeslagen in een cyanidemeer en verdampt door zonlicht. Iamgold legitimeert het gebruik van een cyanidemeer door te stellen | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
dat er sprake is van een zodanige damconstructie dat het risico op doorbraken vrijwel nihil is. Uit interviews met werknemers van Iamgold kwam naar voren dat volgens hen de schade uit de grootschalige goudmijnbouw ‘beperkt’ is, omdat deze gemakkelijker te reguleren zou zijn dan de kleinschalige goudmijnbouw. Iamgold legt de nadruk hier echter onvoldoende op de reden waarom de kleinschalige goudmijnbouw ongecontroleerd is, zoals het genoemde gebrek aan adequate mijnbouw- en milieuwetgeving. De binnenlandbewoners lopen het meeste risico om slachtoffer te worden van de gevolgen van de goudmijnbouw. Er is sprake van environmental discrimination, waarbij het gaat om ongelijkheid tussen de binnenlandbewoners en de overige Surinaamse bevolking (White 2008; Lynch & Stretesky 2003; Carrabine et al. 2004). Deze ongelijkheid wordt door de actoren uit het onderzoek verschillend geïnterpreteerd. Want waar Iamgold de voordelige gevolgen van de grootschalige goudmijnbouw noemt, zoals werkgelegenheid en capacity building, worden deze gevolgen door andere respondenten juist niet als voordelig gezien. Werkgelegenheid is er alleen voor hoger opgeleide mensen, die niet in het binnenland te vinden zijn, waardoor als enige mogelijkheid voor de binnenlandbewoners overblijft om de laagste en slechtst betaalde banen binnen het bedrijf aan te nemen. Waar Iamgold denkt aan capacity building te doen in de vorm van onder meer het bouwen van scholen en watervoorzieningen in het binnenland, stellen anderen dat dit slechts ‘peanuts’ zijn in vergelijking met wat het bedrijf aan goudinkomsten binnenhaalt. | |||||||||||||
De strijd om goud: een casestudyBij het conflict van Nieuw Koffiekamp zijn verschillende actoren betrokken die allen een mening hebben over de mate van betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het ontstaan en de oplossing van de strijd. Om te beginnen is er de rol van de overheid tijdens de transmigratie. De oorsprong van het conflict van Nieuw Koffiekamp begint in 1964, met de gedwongen transmigratie van vijfduizend Marrons als gevolg van de komst van het Brokopondostuwmeer. Hierbij was geen rekening gehouden met de eventuele evacuatie van mensen die niet wilden transmigreren. Bovendien werden de traditionele gezagsdragers van het binnenland bij de onderhandelingen niet als volwaardige gesprekspartner gezien, waardoor de sociale macht van de binnenlandbewoners al vanaf de beginjaren is gemarginaliseerd. Daarbij was er ook nog sprake van slechte accommodatie: de huizen in de transmigratiedorpen werden gebouwd met materiaal van lage kwaliteit. Ten slotte heeft de overheid in de loop der jaren concessies uitgegeven aan drie multinationals - Golden Star Resources, Cambior en, als laatste, Iamgold - terwijl het dorp Nieuw Koffiekamp zich in deze concessie bevindt. Porknokkers van Nieuw Koffiekamp vinden dat zowel de overheid als de multinational verantwoordelijk is voor het oplossen van het conflict. | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
De Surinaamse overheid is verantwoordelijk omdat zij de concessie uitgaf terwijl zij wist dat het dorp daarbinnen lag en Iamgold heeft een sociale verantwoordelijkheid tegenover de bewoners van Nieuw Koffiekamp door de overname van de concessie en het daarmee gepaard gaande conflict. Terwijl de Surinaamse overheid zich beroept op haar eigendomsbeginsel, en dat zij op basis van dit beginsel heeft gehandeld, beroept Iamgold zich op de verkregen rechten bij de overname van de concessie. De bewoners van het dorp beroepen zich op hun beurt op vredesverdragen afgesloten in de koloniale periode en het Vredesakkoord van Lelydorp uit 1992, na de beëindiging van de binnenlandse oorlog. Dit akkoord is echter nooit geïmplementeerd door de Surinaamse regering, waardoor het hierin vastgelegde recht op een afgebakende economische zone voor binnenlandbewoners nooit van kracht is geworden. De Surinaamse media en Iamgold verwijten de kleinschalige goudzoekers dat ze schade toebrengen aan het milieu, maar de interviews en mijn observaties leren dat het ware motief voor de strijd tussen porknokkers en de multinational economisch van aard is: de kleinschalige goudmijnbouw genereert namelijk veel inkomsten, waardoor zij een volwaardige (maar geen gelijkwaardige) concurrent van Iamgold is geworden. Zoals in de inleiding aangegeven, gaat het conflict van Nieuw Koffiekamp in feite over wie het stuk grond bezit, en dus toegang heeft tot de natuurlijke hulpbronnen. In de Surinaamse wet staat dat al het land waarvan niet bewezen kan worden dat het van iemand is, eigendom van de staat isGa naar voetnoot4 - en daarmee ook alle natuurlijke hulpbronnen die zich op en in de grond bevinden. Maar ook wanneer iemand wel eigendom van de grond heeft, zijn de natuurlijke hulpbronnen eigendom van de staat. Hier komt niet alleen de basis van het conflict in Nieuw Koffiekamp naar voren, maar ook die van vele andere conflicten. In de meeste landen geldt dit namelijk; hierdoor kunnen overheden rechten afgeven aan mijnbouwbedrijven (Sweeting & Clark 2000). Uit mijn gesprekken over het conflict met Iamgold, de goudzoekers van Nieuw Koffiekamp en overheidsinstanties als het Nationaal Instituut Milieu en Ontwikkeling Suriname (NIMOS) en de Geologische Mijnbouwkundige Dienst (GMD), kwam naar voren dat er beschuldigingen over en weer worden gedaan. De porknokkers zijn milieuonvriendelijk bezig door het gebruik van kwik, maar ook Iamgold gaat milieuonvriendelijk te werk door het gebruik van cyanide en de ontbossing van 17.000 hectare grond. Iamgold neutraliseert dit weer doordat het de zorg voor het milieu heeft opgenomen in zijn ondernemingsplan, een plan dat bij de porknokkers ontbreekt. Het bedrijf zegt dat het geen schade toebrengt aan het milieu, maar dit slechts ‘aantast’. De porknokkers zijn zich wel degelijk ervan bewust dat zij het milieu schade toebrengen, maar vinden | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
dat de schuld zowel bij de overheid als bij Iamgold ligt. De overheid is al jarenlang op de hoogte van de manier waarop de porknokkers en Braziliaanse garimpeiros te werk gaan, maar heeft nooit de moeite genomen om ze te faciliteren. Uit interviews met zowel goudzoekers als een medewerker van de GMD en het Wereld Natuur Fonds (WNF) blijkt dat projecten van beide organisaties om milieuvriendelijk mijnen te introduceren niet of nauwelijks van start zijn gegaan wegens eens gebrek aan geld en prioriteit bij de porknokkers. Onenigheid over de toegang tot natuurlijke hulpbronnen die uitmondt in een conflict is niet uitzonderlijk en het gebeurt overal ter wereld (Castro & Nielsen 2003). De oorzaken van een conflict kunnen zeer complex zijn, zoals het geval is bij Nieuw Koffiekamp. Volgens Switzer (2001) bevinden ongeëxploiteerde mineralenvoorraden zich vaak in gebieden die politiek onstabiel zijn en waar duidelijke eigendomsrechten ontbreken. Hilson (2002) voegt hieraan toe dat conflicten over grond juist ontstaan in ontwikkelingslanden, waar de interventie van de overheid minimaal is en regulering van de mijnbouw incompleet. Dit is ook het geval in Suriname, waarbij de situatie van Nieuw Koffiekamp veel overeenkomsten vertoont met Inheemse gemeenschappen over de hele wereld (MacKay 2002). Ze leven in afgelegen gebieden, de politiek negeert hen en doet loze beloften, en multinationals bedreigen hun voortbestaan. In tegenstelling tot in Suriname worden de landrechten van de meeste Inheemse en andere in stamverband levende volkeren tegenwoordig wel erkend (hoewel ook geschonden) in andere landen. | |||||||||||||
Tijd voor actie!De respondenten dragen drie oplossingen aan ter regulering van de goudmijnbouw in het binnenland van Suriname. Ten eerste via een institutionele versterking van de Surinaamse overheid en overheidsinstanties die te maken hebben met de (gevolgen van de) goudmijnbouw, zoals de GMD en het NIMOS.Ga naar voetnoot5 De GMD zou een controlerende functie kunnen vervullen, waarbij verschillende groepen goudzoekers geregistreerd en getraind zouden kunnen worden. Op deze manier kunnen illegale groepen, die zonder geldige en rechtmatig verkregen vergunning werken, verwijderd kunnen worden. Het probleem binnen de concessie van Iamgold is dat begonnen werd met de accommodatie van ongeveer vier groepen goudzoekers afkomstig uit Nieuw Koffiekamp. In de loop der jaren breidden deze groepen zich alleen maar uit - met bewoners van Nieuw Koffiekamp, maar ook met | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
andere binnenlandbewoners, migranten en goudzoekers uit de stad die hun geluk in het Surinaamse binnenland willen beproeven. Hier is een rol weggelegd voor de GMD: in kaart brengen waar en door wie er gemijnd wordt. Maar hier is ook de medewerking van de Surinaamse overheid nodig, door de eisen van het recht tot kleinmijnbouw aan te scherpen. Het NIMOS zou meer onderzoek kunnen verrichten naar de gevolgen van de goudmijnbouw en bovendien kunnen blijven lobbyen voor gedegen milieuwetgeving. Hierbij moet het instituut echter ook kritisch kijken naar de schade die voortvloeit uit de legale, grootschalige goudmijnbouw en de bevolking bewust maken van de gevolgen. Ten tweede is het belangrijk dat zowel overheids- als milieu-instanties meer samenwerken om een optimale bosexploitatie te realiseren. Hiermee wordt bedoeld dat wanneer ontbossing door de grootschalige én de kleinschalige mijnbouw plaatsvindt, de GMD en Staats Bosbeheer moeten samenwerken, zodat het ten behoeve van de goudmijnbouw gekapte hout ook commercieel gebruikt kan worden. Belangrijk hierbij is dat alles wat in het binnenland gebeurt transparant is en dat het belang van het binnenland en zijn inwoners prioriteit krijgt. Ten derde is het van belang om de gemeenschappen in het binnenland zelf te laten participeren in de ontwikkeling van dit gebied en dus ook als het gaat om (de gevolgen van) de goudmijnbouw in de vorm van social empowerment. Binnenlandbewoners worden het meest geconfronteerd met de gevolgen van de goudmijnbouw. De verschillende gemeenschappen moeten gezien en behandeld worden als volwaardige gesprekspartners. Zij kunnen een bijdrage leveren aan een gezamenlijk oplossingsmodel voor de goudmijnbouw. | |||||||||||||
ConclusieDe vraag naar goud gaat gepaard met gevolgen voor mens en milieu. Voor alle actoren in de goudmijnbouw in Brokopondo staan de goudinkomsten op de eerste plaats. Het probleem bij de legale goudmijnbouw is dat geen sancties kunnen worden opgelegd, omdat er geen regels overtreden worden. De afwezigheid van adequate wetgeving rond de goudmijnbouw belemmert een effectief toezicht op deze sector. De goudmijnbouw geldt in dit onderzoek dan ook als een eco-crime. Aan de ene kant is er de kleinschalige goudmijnbouw, waar milieuverontreiniging door het gebruik van kwik plaatsvindt; deze sector kan aangepakt worden op grond van de illegaliteit volgens de wet. Aan de andere kant is er de grootschalige en legale goudmijnbouw, die schade toebrengt door het gebruik van cyanide en het toepassen van grootschalige ontbossing, maar er is ook sociale schade, zoals de dreiging van het verplaatsen van de gemeenschap van Nieuw Koffiekamp en het beperken van de economische activiteiten in het dorp, waardoor de goudwinning als enige bron van inkomsten en overleving geldt. De uitgebreidheid van de schade die het gevolg is van de | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
goudmijnbouw wordt vaak door de gehanteerde, legistische benadering niet herkend, waardoor de schade veelal vooral wordt geassocieerd met de illegale goudmijnbouw en niet met het grootschalige, legale goud mijnen. | |||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
Angretha Wongsowikromo is in december 2009 afgestudeerd in de criminologie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Dit artikel is gebaseerd op haar afstudeeronderzoek (2009). Zij is sinds juni 2010 werkzaam als sociotherapeut bij Forensisch Psychiatrisch Centrum De Kijvelanden in Rotterdam. |
|