OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 28
(2009)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| ||||||||||||
Leni Thiers
| ||||||||||||
VoorgeschiedenisDe voornamelijk protestantse kolonie Suriname was aanvankelijk verboden terrein voor de rooms-katholieke kerk. Pas in 1785 kreeg zij officiële toestemining om er een gemeente te stichten. Er werden echter wel beperkingen aan gesteld, om de verspreiding van het katholieke geloof te bemoeilijken. Voor de kerkgebouwen betekende dit: ‘dat hunne vergaderplaats of kerk geen ander aanzien hehbe dan een gewoon burgerhuis’ (Wolbers 1970: 407-408). In de beginjaren waren de kerken dan ook gewone woonhuizen waarvan een kamer was ingericht voor erediensten. | ||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||
De eerste kerk bevond zich in de Wagenwegstraat, maar ging verloren bij de grote stadsbrand van 1821 (Wolbers 1970: 407-410; Temminck Groll 1973: 86; Schalken 1985: 7). Daarop werd tijdelijk een woning op de hoek van de Zwarthovenbrugstraat en de Wagenwegstraat gebruikt voor de eredienst.Ga naar voetnoot2 Al voor de brand had men met het idee gespeeld een nieuwe kerk te bouwen, die ook aan de buitenkant een kerkelijke uitstraling zou hebben. In 1822 kwamen vanuit Nederland bouwmeester W. de Vroome en architect Paardekooper, die de missie moesten helpen met haar zoektocht naar een nieuwe kerk.Ga naar voetnoot3 De keuze viel op het joodse theatergebouw De Verrezene Phoenix aan de Gravenstraat.Ga naar voetnoot4 De oudste bron over het perceel waarop dit theater stond, dateert van 25 november 1745. Pieter Mauricius, zoon van gouverneur Jan Jacob Mauricius, bezat er een woonhuis.Ga naar voetnoot5 De bronnen vertellen ons zeer weinig over het achttiende-eeuwse woonhuis. Na Mauricius wordt eerst de weduwe Whijts, vrouw en erfgename van Pieter Mauricius, genoemd als eigenaar, en daarna Godfried Schilling. In 1772 werd de waarde geschat op 2880 Surinaamse gulden, wat het tot een van de waardevolste huizen van de stad maakte.Ga naar voetnoot6 In de funderingen van de kathedraal zijn restanten bewaard gebleven van een gemetselde vijver die bij het woonhuis zou hebben gehoord.Ga naar voetnoot7 Het huis van Mauricius lag vermoedelijk aan de straat, net als de andere woonhuizen in de Henck Arronstraat. De vijver lag in de tuin achter het woonhuis. Het theatergebouw en later de kathedraal werden meer naar achteren op het erf gebouwd, over de vijver heen. Het theater dateert van circa 1809, het jaar waarin het joodse toneelgezelschap De Verrezene Phoenix het perceel kocht (Benjamins & Snelleman 1981: 683). In 1824 kocht de rooms-katholieke gemeenschap dit gebouw en bouwde het om tot kerk. Deze keuze had verschillende voordelen. De ruimte was geschikt om veel toeschouwers te ontvangen. Bovendien gaf de neoclassicistische uitwerking van de voorgevel de kerk de nodige uitstraling, zodat men het gebouw zonder al te veel aanpassingen in gebruik kon nemen. Een derde voordeel was dat het theater in 1809 was gebouwd. Op grond daarvan hoopten de katholieken dat dure onderhoudswerken een tijd zouden uitblijven.Ga naar voetnoot8 Op 23 maart 1824 vond koop plaats van twee aan elkaar grenzende percelen aan de Henck Arronstraat; op een daarvan stond het | ||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||
toneelgebouw.Ga naar voetnoot9 Beide erven werden samengetrokken in een warand van 19 mei 1824.Ga naar voetnoot10 Onder leiding van architect De Vroome werden werken verricht zowel aan het interieur als aan het exterieur. De kosten hiervan bedroegen ruim het dubbele van de aankoopsom.Ga naar voetnoot11 Uiteindelijk konden de missionarissen de nieuwe kerk op 4 maart 1826 inwijden met Petrus en Paulus als patroonheiligen. De huurwaardelijsten over de jaren 1827 en 1829 geven een idee van de waarde van de kerk na de verbouwingen. In beide jaren werd zij geschat op drieduizend Surinaamse gulden - de hoogste waarde in de straat.Ga naar voetnoot12 Uit korte vermeldingen in Surinaamse reisverhalen leren we dat de kerk, opgetrokken uit hout, ‘klein, doch zeer sierlijk’ was (Kappler 1983: 28; Van Hoevell 1855: 20). Het perceel, 884 à 890 meter bij 37 meter groot, was aan de voorkant gelegen aan de Henck Arronstraat en grensde aan de achterkant aan plantage Ma Retraite. De Henck Arronstraat vormde lange tijd de noordgrens van de stad, waarna de plantagegronden begonnen.Ga naar voetnoot13 Het theater was in de diepte 31 meter lang en 14 meter breed, met twee bouwlagen onder een zadeldak.Ga naar voetnoot14 Op grond van de lichte kleur van de gevels mag worden verondersteld dat het houten bouwwerk naar Surinaamse traditie witgeverfd was. De voorgevel van het theater was een schermgevel uitgewerkt als lijstgevel, die zich leende voor een strakke neoclassicistische vormgeving. De lijstgevel stamt uit de periode van het joodse theater, terwijl de dakruiter (klein torentje) in 1825-1826 is geplaatst door bouwmeester De Vroome. In 1858-1859 vonden zeer grote verbouwingen plaats, waarbij het overbodige gedeelte van de schermgevel verwijderd werd, zodat een schoudergevel overbleef (zie foto 1).Ga naar voetnoot15 Drie rondboogvensters en een centrale deuropening sieren de voorgevel. Deze gevelopeningen zijn met minimale veranderingen bewaard gebleven tot de afbraak van de kerk in 1885. In mei 1870 werden de glasramen van de kerk vervangen door jaloezieen.Ga naar voetnoot16 In december 1871 werden als bekroning op de hoekpilasters beelden van de patroonheiligen geplaatst.Ga naar voetnoot17 De literatuur vermeldt een inscriptie die vermoedelijk in de kroonlijst was aangebracht: ‘in isto transfigurato loco offerimus nunc soli deo vero’Ga naar voetnoot18. | ||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||
Foto 1. Voorgevel van de neoromaanse kathedraal van Paramaribo. Foto: Eeuwfeest kathedraal 1985.
De geschreven bronnen vermelden het een en ander over de inrichting van het interieur. De langgerekte ruimte had al in de tijd van het theatergezelschap een balkon of gaanderij; bij de afbraak van het oude kerkje in 1883 wordt ook melding gemaakt van gaanderijen boven de zijbeuken (Dikland 2004).Ga naar voetnoot19 Vermoedelijk bevond zich achter in het toneelgebouw een ruimte voor de acteurs. Dit valt af te leiden uit de verbouwing van de achterste ruimte van het theater tot pastorie in 1826.Ga naar voetnoot20 In een verbouwing van 18 november 1869 tot juni 1870 werd dit achterste deel, dat dienstdeed als pastorie, bij de eigenlijke kerk aangesloten met de plaatsing van twee glasramen in de achtergevel.Ga naar voetnoot21 Door de locatie van het theater achter op het perceel was een plein ontstaan, van de straat gescheiden door een houten hek tussen geblokte pijlers. Dit hek bleef tot het begin van de twintigste eeuw bewaard. Sparen van het voormalige theatergebouw vinden we terug onder de kathedraal. De uitwerking van de funderingen onder het schip is anders | ||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||
dan die van het transept en koor, wat erop wijst dat deze uit een oudere bouwfase stammen. Echte bewijzen van een hergebruik van de funderingen zijn er niet; dit zou moeten volgen uit het feit dat de nieuwe kerk over het voormalige theatergebouw heen is gebouwd. Ondanks de hoge aankoopsom en de bouwdatum van het theater (vijftien jaar oud bij aankoop) bleek het gebouw al snel mankementen te vertonen. De onderhoudskosten, onder meer de regelmatige verfbeurten, liepen steeds hoger op.Ga naar voetnoot22 De katholieken slaagden er blijkbaar niet in het gebouw naar behoren te herstellen en onderhouden. In 1882 gaf de politie een aanmaning vanwege instortingsgevaar; niet veel later werd een begin gemaakt met de bouw van een nieuwe hoofdkerk (Eeuwfeest kathedraal 1985: 12). | ||||||||||||
Bouw van een neoromaanse kerkMet het in 1882 bouwvallig verklaren van de Sint Petrus en Pauluskerk stond het kerkbestuur voor een moeilijke beslissing: het oude gebouw renoveren of een nieuwe kerk bouwen. Ondanks de enorme investering koos men uiteindelijk voor het bouwen van een nieuwe kerk, uit vrees dat dure herstelwerkzaamheden de oude kerk slechts tijdelijk zouden oplappen. Bovendien werd gehoopt dat nieuwbouw de grote groei van de rooms-katholieke gemeenschap zou kunnen opvangen. Deze uitbreiding was te danken aan de afschaffing van de slavernij, die zowel voor de Evangelische Broedergemeente (EBG) als voor de katholieke kerk een bloeiperiode inluidde. De groei van de katholieke gemeenschap bracht een grote profileringsdrang met zich mee: de katholieken wilden uit de schaduw van de overheersende protesrantse geloofsgroep treden. De bouw van de kathedraal moet men in deze context zien. Het onopvallende gebouwtje, dat tot dan toe als kerk gediend had, werd vervangen door een monumentaal godshuis in ‘Europese stijl’ met torens die tot de hoogste van heel Suriname behoorden. De leiding over de werkplaats was in handen van frater Frans Harmes (Venlo 1835-Suriname 1894), die in november 1866 in Suriname was aangekomen. Harmes' komst is van groot belang geweest voor de roomskatholieke bouwgeschiedenis op het einde van de negentiende eeuw. Deze broeder en timmerman richtte in 1869 achter de kerk een timmerloods op waar hij zijn kennis kon doorgeven. Tussen 1866 en 1894 werden onder zijn leiding kerken opgetrokken in Coronie (in Mary's Hope), Nickerie, Vier Kinderen en Paramaribo (Sint Bonifacius en de Heilige Alphonsus). Voor de decoratieve afwerking van de kathedraal kreeg Harmes hulp van pater A. Borret, die het houtsnijwerk aan de doopkapel en de medaillons | ||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||
van Sint Petrus en Paulus aan het portaal ontwierp.Ga naar voetnoot23 De neoromaanse kathedraal die Harmes in gedachten had, zou een enorme overspanning hebben. Volgens de orale overlevering bestond er echter weinig vertrouwen in Harmes' plannen; men geloofde niet dat hij een gebouw van zo'n omvang kon neerzetten. Om zijn gelijk te bewijzen, ontwierp Harmes de kerk van Mary's Hope met een gelijke overspanning als die van de kathedraal.Ga naar voetnoot24 Deze kerk, die er nog steeds staat, werd pas in het begin van de jaren negentig van de negentiende eeuw gebouwd. Harmes gebruikte hiervoor de fundamenten van de eerste kerk van Mary's Hope uit het begin van 1880 met een overspanning van 9,50 meter, wat overeenkomt met de breedte van het schip van de kathedraal. De bouw van de kathedraal begon in oktober 1882. De eerste steenlegging vond echter pas plaats op 30 januari 1883.Ga naar voetnoot25 In de eerste bouwfase, tussen 1882 en 1885, werden het koor, het transept en de drie meest oostelijke traveeën van het schip opgetrokken. Deze bouwfase eindigde met de inzegening op 10 juli 1885. Op dat moment was de oude kerk verwijderd, op de gaanderijen na, en konden de kerkdiensten doorgaan in het nieuwe gebouw. Het is onduidelijk hoe ver de voorgevel en de drie meest westelijke traveeën van het bouwwerk al gevorderd waren; mogelijk waren die ook al voltooid. Tijdens de tweede bouwfase, tussen 1885 en 1887, werd zowel het exterieur als het interieur verder afgewerkt. Deze fase eindigde met het verwijderen van de laatste steigers uit de kathedraal in juni 1887. Vermoedelijk werden toen eveneens de laatste resten van het voormalige theatergebouw afgebroken; tijdens de bouw hadden zij dienstgedaan als stelling. In de derde en laatste bouwfase werden geen grote werken meer ondernomen, maar ging alle aandacht uit naar de decoratieve afwerking van het interieur, en mogelijk ook van het exterieur. Eigenlijk is men nooit gestopt met het verfraaien van het interieur, zoals onder meer blijkt uit het plaatsen van beelden en de veranderingen aan de bogen van het triforium (verhoogde zuilengalerij).Ga naar voetnoot26 De nieuwe kerk was een kruisbasiliek met het portaal en een indrukwekkende westbouw met twee identieke torens aan de Henck Arronstraat. De sacristie lag in het verlengde van de kerk, waardoor de symmetrie van het gebouw versterkt wordt. De nieuwe kerk reikte verder in het perceel dan de vorige, met als gevolg dat de sacristie over de begraafplaats van vijf paters is gebouwd. Men besloot deze graven te | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
verplaatsen naar een open grafkelder of kapel onder de sacristie van de nieuwe kerk. De resten van mgr. J. Grooff en de priesters Wennekers, Van der Horst, Van der Weyden en Peters liggen nog steeds in de grafkelder onder de sacristie. Op 27 september 1883 werden de graven verplaatst. Voor de missionarissen Wennekers en Van der Horst betekende dit een tweede verhuizing, aangezien zij al in 1832, op verzoek van mgr. Grooff, waren verplaatst van het stadskerkhof naar het priesterkerkhof achter de kerk.Ga naar voetnoot27 Foto 2. Sint Petrus en Pauluskathedraal
Door geldgebrek kon de reeds lang gewenste stenen kerk niet gebouwd worden. Men had geen andere keuze dan bouwen in het goedkopere hout. Toch liet de architect zich volledig inspireren door de stenen kerkarchitectuur. De houten kerk moest de illusie wekken van steen te zijn. Het grondplan werd rechtstreeks overgenomen uit de Europese | ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
stenen architectuurtraditie. Aan de exterieurzijde werkte de architect met afwerkingslagen en decoratieve elementen gebaseerd op de stenen architectuur; rondboogvensters en oculi, een indrukwekkende portiek met blinde koningsgalerij en zuilen versieren de gevels. Bovendien liet hij de kathedraal beschilderen in imitatienatuursteen. De wandvlakken werden geel geverfd, verwijzend naar zandsteen, en de decoratieve elementen kregen een grijsblauwe kleur, zoals we kennen van blauwe hardsteen. Om de bakstenen plint beter te laten uitkomen, werd een rode kleur gezet (zie foto 2). Foto 3. Onbeschilderde, houten koorsluiting van de kathedraal. Foto: Leni Thiers.
Er is gewerkt met een dubbele beplanking, zodat het stijl- en regelwerk, typisch voor houten constructies, ook in het interieur schuilgaat achter een beplanking (zie foto 3). Tegen de stijlen zijn bekistingen aangebracht in de vorm van zuilen en halfzuilen. Kruisribgewelven verbergen de houten dakstructuur. Alle decoratieve elementen zijn regelrecht uit de steenbouw overgenomen en uitgewerkt in houtsnijwerk: kapitelen, zuilvoetstukken, het reliëf op de rondbogen en de sluitstenen van de kruisribgewelven. Door deze materiaalkeuze konden ook typisch Surinaamse decoratieve motieven hun ingang vinden in de kerk. Vermoedelijk lieten de katholieke Creoolse werklieden hun fantasie de vrije loop. Zo bewaart het neoromaanse bouwwerk tot op heden veel details uit de kunst van de Marrons. Een uitzondering op deze filosofie vormen de torens en de sacristie. Aan het exterieur is geen verschil te zien; ze zijn eveneens beschilderd in imitatienatuursteen. In het interieur is het stijl- en regelwerk, dankzij een enkele beplanking, bloot gelaten. Het volgt volledig de klassieke hautbouwconstructie. Rechthoekige balken dienen als stijlen en regels, en de vensteropeningen zijn tussen de stijlen gelegen. De gewone kerkganger | ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
had geen toegang tot deze ruimten, zodat men er geen extra geld en moeite aan wilde besteden. De afmetingen van dit houten kerkgebouw zijn vergelijkbaar met die van de grote Europese stenen kerken. Het is een van de grootste hauten gebouwen van Latijns-Amerika, met in het schip een overspanning van 9.50 meter op een hoogte van 14.50 meter. Frater Harmes wist deze grote ruimte te ontwerpen dankzij zijn jarenlange ervaring. De omvang zorgde echter ook voor constructieproblemen, die door de jaren heen steeds duidelijker werden. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw werd de noodzaak van een grondige restauratie steeds duidelijker. De werkzaamheden begonnen in mei 1977 en zouden duren tot eind 1979.Ga naar voetnoot28 Deze restauratie was echter ontoereikend en al snel traden nieuwe problemen op. In 1989 zag het kerkbestuur zich hierdoor gedwongen de sluiting van de kathedraal aan te kondigen.Ga naar voetnoot29 In de volgende jaren werd geprobeerd een voortgaande verzakking van het gebouw te voorkomen. In 1995 werd het transept ondersteund met een steiger van metaal. De verrotte steunwerken aan de zijbeuken uit 1985 werden verwijderd; de stutten aan het transept werden versterkt met honten steunen.Ga naar voetnoot30 Begin 2007 werd eindelijk begonnen met de lang geplande restauratiewerken die de instabiliteit van het gebouw moeten oplossen. | ||||||||||||
Van 1883 tot heden: meer dan honderd jaar bouwevolutieNa de oorspronkelijke bouwfase onderging het exterieur van de kerk weinig veranderingen. Het gebouw is wel regelmatig geschilderd, waarbij vermoedelijk steeds voor dezelfde kleuren is gekozen. Al op de oudste kleurenfoto's, uit de jaren vijftig van de twintigste eeuw, is de kerk bichroom uitgewerkt met grijs en geel. Ook de zwart-witfoto's wijzen op een bichrome uitwerking, hoewel onduidelijk is welke kleuren gebruikt zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat ooit voor andere kleuren is gekozen dan grijs en geel. Het plaatsen van de neogotische torenspitsen is de grootste verandering die het exterieur van de kerk onderging; dit werk werd in september 1901 voltooid (Schalken 1985: 57). Voorheen werden de torens bekroond door tentdaken die beter pasten bij het eenvoudige neoromaanse exterieur. Naast deze verbouwing aan de torens waren er enkele kleinere aanpassingen, zoals de afbraak, aan het eind van de jaren zeventig, van twee biechtstoelen achter de noorder- en zuidertoren.Ga naar voetnoot31 De dichtgemetselde oculi in de noord- en zuidgevel van het transept (kruisbeuk of dwarsschip dwars op het middenschip waardoor een kruisvorm ontstaat), die men | ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
in de funderingen ter hoogte van de plint kan ontdekken, wijzen erop dat de aanbouwen voor de zijaltaren er niet steeds geweest zijn. Aan het einde van de twintigste eeuw werd de dakbedekking, oorspronkelijk met natuurstenen leien, grotendeels veranderd. Anders dan het exterieur onderging het interieur in de loop der jaren veel wijzigingen. Het altaar, de preekstoel en het triomfkruis werden vervangen, verwijderd of toegevoegd; uit het gebouw zelf werd de oorspronkelijke houten vloer uit de jaren vijftig verwijderd. Bij onderzoek van de kathedraal springt de symmetrie van het bouwwerk meteen in het oog. Dit geldt ook voor de rondboogvensters: elk venster aan de noordzijde heeft zijn evenknie aan de zuidzijde. Alleen de roosvensters doorbreken deze regel. Dit contrast kan worden verklaard op basis van een vergelijkende studie van het iconografisch materiaal. Enkele foto's van het begin van de twintigste eeuw laten zien dat de vensters van de zuidertranseptarm en in het schip oorspronkelijk eenzelfde motief hadden als die aan de noordzijde. Vermoedelijk waren alle vensters aan de zuidzijde gelijk aan die aan de noordzijde. Uit het fotomateriaal kan worden afgeleid dat de oude vensters tussen 1911 en 1940 werden vervangen. In de koorsluiting werden omwille van de storende lichtinval vijf roosvensters verwijderd. Deze waren kleiner dan de overige roosvensters in het koor en schip en eveneens uitgewerkt met een profiel van geometrische figuren. De symmetrie die het hele gebouw kenmerkt, kwam ook hier tot uiting. De vraag naar de datum waarop deze vensters verwijderd werden, levert tegenstrijdige informatie op. Volgens Schalken (1985: 93) zijn de vijf ramen in juni 1926 verdwenen. Maar volgens de fotoalbums van de redemptoristen waren ze al vóór 1916 verwijderd. Het iconografisch materiaal in het archief van de redemptoristen leert dat dit zeker niet vóór 1913 is gebeurd, aangezien er foto's zijn teruggevonden met die datum. De vraag is dan wie zich vergist: Schalken of de redemptoristen? Het triforium (verhoogde zuilengalerij) onderging eveneens grote veranderingen. Op de oudste foto's zien we dat het in koor en schip uitgewerkt was met een soort waaierboog, in plaats van de huidige rondbogen (zie foto 4). De oudste foto van het triforium in het transept dateert van 1903 - op dat moment waren er al rondbogen aanwezig. Het is echter mogelijk dat ook het triforium in het transept oorspronkelijk uitgewerkt was met waaierbogen en dat deze in 1903 al vervangen waren door rondbogen. In een volgende bouwfase, tussen 1920 en 1929, werd het triforium van het koor voorzien van rondbogen; in het schip werden de waaierbogen behouden. In een laarste fase, die gesitueerd moet worden tussen 1929 en 1933, werden ook de bogen in het schip vervangen door rondbogen. Het hek van de doopkapel en de trap naar het doksaal zouden volgens de orale bronnen dateren uit de tijd van het joodse theater. Dit wordt gestaafd door de houtkeuze en de decoratieve uitwerking, die uniek zijn | ||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||
voor het kerkgebouw. De trap is in de empirestijl die in het begin van de negentiende eeuw in trek was. Het doophek is doorspekt met joodse motieven, die zeer vreemd staan in een christelijk kerkgebouw. In de uitwerking van beide interieurelementen vindt men niets terug van de kunst van de Marrons, die zo kenmerkend is voor de verdere kerk.Ga naar voetnoot32 Beide elementen zijn vermoedelijk hergebruikt uit het voormalige joodse theater of zijn van elders afkomstig. Foto 4. Interieur van de kathedraal. Foto: Eeuwfeest kathedraal, 1985.
Een belangrijk element in het interieur was de verlichting.Ga naar voetnoot33 Vermoedelijk had de kerk sinds haar bouw de beschikking over petroleumlicht. Het gebruikte armatuur was van het type ‘Lampe Belge’. In 1910 werd gasverlichting aangebracht met gloeikousen. De elekrrische verlichting, vanaf 1932, heeft vele soorten lichtarmaturen gekend. In 1902 werd de huidige kruisweg in gres in de kathedraal geplaatst; de oude kruisweg verhuisde naar de kerk van Mary's Hope. Volgens een bijschrift uit 1913 in een fotoalbum van de redemptoristen is het triomfkruis in het timmeratelier van de missie gemaakt.Ga naar voetnoot34 De orale overlevering meldt dat beide kruiswegen afkomstig zijn uit het atelier van P.J.H. Cuypers Roermond.Ga naar voetnoot35 Vermoedelijk gaat het hierbij om de elementen in | ||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||
gres, zoals het Christusbeeld van het triomfkruis. In de archieven van de redemptoristen is geen verdere informatie over deze kwestie bewaard. Een orgel werd beschouwd als een onontbeerlijk onderdeel van de kerk. In 1886 arriveerde het eerste orgel, gebouwd door de familie Vermeulen uit Weert. In 1890 werd het vervangen door een nieuw orgel van de Utrechtse orgelbouwer M. Maarschalkerweerd (Schalken 1985: 43-44).Ga naar voetnoot36 Het staat nog steeds in de kathedraal. De klokken, gemaakt door Petit en Fritsen uit Aarle-Rixtel (Nederland), zijn op 2 augustus 1885 in het priesterkoor geplaatst voor hun wijding.Ga naar voetnoot37 De bisschopstroon werd op 16 juli 1882 door de gelovigen aan mgr. J.H. Schaap aangeboden. Hij werd gemaakt in het atelier van frater Harmes (Schalken 1985: 38). Deze bisschopszetel is steeds in gebruik gebleven. Ook de zit- en communiebanken met hun neogotische houtsnijwerk dateren van het einde van de negentiende eeuw. Vermoedelijk werden deze meubelstukken gemaakt in hetzelfde timmeratelier. De preekstoel, die steeds op allerlei foto's staat, stond aan de zuidkant van de kerk, ter hoogte van de overgang van koor naar transept. Hij is waarschijnlijk verwijderd bij de herinrichting van kathedraal in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. In 1895 maken de kronieken melding van de bouw van twee extra biechtstoelen in de kerk.Ga naar voetnoot38 Dit zijn vermoedelijk beide biechtstoelen op de gelijkvloerse verdieping van de noordertoren. In totaal vindt men in de kerk zes biechtstoelen, twee in elke transeptarm naast de twee genoemde biechtstoelen. De vier stoelen in het transept vertonen onderling een grote gelijkenis en werden in één bouwfase geplaatst. Vermoedelijk stammen ze al van de oorspronkelijke bouwfase. Door de jaren heen werd de kerk met zeer veel beelden verrijkt. Op de hoeken van het transept met het koor en het schip zijn beelden geplaatst op consoles; ze werden tussen 1911 en 1913 aangebracht. Men vindt ze niet terug op de oudste foto's van de kerk. De consoles op de hoeken van het koor en het transept zijn eerder aangebracht dan die op de hoeken van het transept met het schip. Sinds de bouw van het joodse theater in 1809 werd steeds achter op het erf aangebouwd. Zo ontstond een plein aan de Henck Arronstraat. Ten tijde van de oude kerk was dit plein van de straat afgesloten met een houten hek, dat nog enige tijd in gebruik bleef. Tussen 1911 en 1936 werd het vervangen door het smeedijzeren hek dat nog steeds op het terrein van de kathedraal staat. Tijdens de grote werken in 1960, waarbij het plein zijn huidige uitzicht kreeg, werd dit op zijn beurt naar achteren verplaatst, naast de torens (Schalken 1985: 145). | ||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||
De kathedraal een unicumDe unieke positie van de kathedraal van Paramaribo kan men het beste naar waarde schatten door een korte blik te werpen op de Surinaamse architectuurgeschiedenis. Houtbouw domineert het straatbeeld. De typische huizen van de meer gegoeden in de stad hebben een roodgeschilderde bakstenen basis, waarop de witgeschilderde houtbouw zich verheft met doorgaans groen gekleurd schrijnwerk. De houten wanden zijn opgetrokken met stijl- en regelwerk, waartegen een buitenbeplanking is aangebracht. Deze beplanking is schubsgewijs over elkaar geplaatst. Bij de meest prestigieuze houten panden is gewerkt met een dubbele beplanking, waarbij ook aan de binnenzijde planken werden geplaatst. Zowel het interieur als het exterieur kreeg een afwerkingslaag. De gevelopeningen zijn ingebracht tussen de stijlen en regels. Een typische vensterinvulling zijn de jaloezieën (shutters) (Volders 1973: 30). Zowel de kerken in de districten als de kleinere kerken in Paramaribo vertonen deze kenmerken. Het zijn doorgaans eenvoudige, witgeschilderde houten gebouwen met groen schrijnwerk op een bakstenen voet. De missionarissen die de bevolking in het binnenland wilden bekeren, hadden behoefte aan kerkgebouwen voor de eredienst. Omdat het gebouw zo snel mogelijk moest worden opgetrokken, werd weinig aandacht besteed aan de architectuur. De rooms-katholieke gemeenschap en de EBG zijn vergelijkbaar op het vlak van hun verspreiding en bloeiperiode. Toch is er wel een verschil tussen hun kerken. Terwijl de rooms-katholieken veel belang hechten aan de decoratieve uitwerking ter meerdere eer en glorie van God, kiest de EBG steeds voor sohere kerkgebouwen. Indrukwekkende torens en een kruisvormig grondplan wijzen bij de katholieke kerken op de religieuze identiteit van het gebouw. De Surinaamse houtbouw (stijl- en regelwerk met een witgeschilderde beplanking op bakstenen voet) kenmerkt echter ook deze gebouwen. De EBG-kerken sluiten nog veel nauwer aan bij de lokale traditie. Vaak wijst slechts één enkel element, een dakruiter of de gevelopeningen, op hun functie. De verschillende geloofsgemeenschappen besteedden uiteraard meer aandacht aan hun moederkerk in Paramaribo. Toch steekt ook hier de rooms-katholieke kathedraal af met haar pracht en praal. Frater Harmes droomde er waarschijnlijk van om een kerk te bouwen naar het voorbeeld van de kerken in Nederland, waarbij hij koos voor de constructie van een neoromaanse kruisbasiliek. Door de keuze voor een neostijl onderscheidt deze kerk zich van de andere negentiende-eeuwse bouwwerken in Suriname. De Surinaamse architectuur uit deze periode sluit immers eerder aan bij de ontwikkelingen in het zuiden van de Verenigde Staten, met balkons en gaanderijen voor de huizen. De neostijlen (waaronder de neoromaanse bouwkunst) die in de negentiende eeuw de | ||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||
Europese architectuur beheersten, vindt men er nauwelijks terug. De bron van Harmes' inspiratie blijft een interessante vraag. Hij was immers timmerman van opleiding en geen architect of ingenieur. De kerk van Roosendaal in Nederland, gebouwd door de Nederlandse redemptoristen, wordt vaak als inspiratiebron genoemd. Maar aangezien dat ook een neoromaanse kerk is, zou de gelijkenis kunnen voortkomen uit de stijlkeuze. De overeenkomsten tussen de voorgevel van de kathedraal van Paramaribo en die van de St. Joseph in Roxbury (bij Boston, VS) zijn echter te groot om toevallig te zijn.Ga naar voetnoot39 Deze kerk heeft vermoedelijk als inspiratie gediend voor frater Harmes - onduidelijk is of hij het gebouw in het echt heeft gezien (wat onwaarschijnlijk is) of dat hij zich heeft gebaseerd op een prent of foto. Ook is wel eens de mogelijkheid genoemd dat beide architecten zich hebben gebaseerd op hetzelfde schetsboek. Ondanks alle gelijkenissen verschilt de kathedraal van Paramaribo sterk van elke andere neoromaanse kruisbasiliek door de keuze van onbeschilderd hout bij de bouw. Wie de kerk betreedt, ondergaat een unieke ruimtebeleving. Alle kenmerken van steenbouw zijn aanwezig, zoals zuilen met kapitelen, rondbogen, rondboogvensters en kruisribgewelven. De Sint Petrus en Pauluskathedraal symboliseert de bloei van de rooms-katholieke gemeenschap aan het einde van de negentiende eeuw en toont de wil van de redemptoristen om hun gemeenschap een belangrijke positie te bezorgen in de Surinaamse maatschappij. Deze unieke mix van Surinaamse en Europese bouwtradities verdient ook op internationaal vlak erkenning. Het toont een compromis tussen steen en hout; illusie van een stenen kerk die door gebrek aan de juiste materialen in hout werd opgetrokken. | ||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||
Leni Thiers studeerde geschiedenis aan de universiteit van Antwerpen en van Leuven. Hierna volgde zij de gespecialiseerde masteropleiding Monumenten- en Landschapszorg in Antwerpen. Dit artikel is gebaseerd op haar masterscriptie in de Monumenten- en Landschapszorg. |
|