OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 28
(2009)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| ||||||||||||
Matthijs Ponte
| ||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||
gelezen, terwijl zij toch vooral een mooi gecomponeerd boek poogde te creëren. Het is waar dat er in de besprekingen van haar werk veel nadruk ligt op de politieke componenten, hoewel Roemer haar lezers tekortdoet door te stellen dat zij de literaire kwaliteiten niet zouden waarderen maar slechts de ‘pamflettistische’. Mij valt juist op dat die lezers zich steeds veel moeite getroosten om de complexe stijl en opbouw van haar boeken te duiden en te verduidelijken (zie bijvoorbeeld Den Boef 2000; Moor 1999; Van Kempen 1993). Bovendien is het nu eenrinaal zo dat Roemer het politieke engagement in haar werk nooit geschuwd heeft. Zo beschreef zij al in het toneelstuk Een vrouw van een man (1985) en in de novelle De orde van de dag (1991) een Surinaamse legerleider die als slachtoffer van zijn eigen veiligheidsmaatregelen zit opgesloten in zijn huis. Ook wordt in Levenslang gedicht (1987) de rumoerige geschiedenis van Suriname niet verzwegen wanneer het leven van een Surinaamse vrouw in kaart wordt gebracht. In dit artikel zal ik mij uitsluitend richten op Roemers romantrilogie, in 2001 bij De Arbeiderspers uitgebracht onder de titel Roemers drieling. In deze trilogie, die bestaat uit de romans Gewaagd leven (1996), Lijken op liefde (1997) en Was getekend (1998), staat in eerste instantie de recente (politieke) geschiedenis van Suriname centraal.Ga naar voetnoot3 De personages bevinden zich grotendeels in het Suriname van de jaren tachtig en negentig, of in de aanloop daartoe, een door politieke onrust gedomineerde periode die blijvend getekend is door een militaire dictatuur. Deze periode treedt onvermijdelijk op in de bredere historische context van kolonialisme en het ontmantelen van de koloniale macht. De existentiële zoektochten die in de romans beschreven staan, worden overheerst door een, meer of minder expliciet, besef van de eigen plek binnen deze historische context. In mijn duiding van die existentiële verhalen zal ik pogen enigszins naar de kritiek van Roemer te luisteren, zonder echter de politiek uit het oog te verliezen. In Roemers drieling is - net als bij Walcott - sprake van een actieve poging tot toe-eigening van de historische context. Hoe dit proces wordt vormgegeven, komt hier aan de orde. In deze boeken zit een onrust die alles van doen heeft met een onvrede over het onvermogen van het | ||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||
huidige Suriname om korte metten te maken met recente en minder recente geschiedenis. De omgang daarmee en de wens de poorten naar de toekomst open te zetten, na een radicale deconstructie van de geschiedenis, zou ik het ultieme streven van Roemers schrijven over Suriname willen noemen. In dit artikel zoek ik uit welke stilistische en inhoudelijke consequenties dit streven voor haar werk heeft. Astrid Roemer. Foto: Michel Szulc-Krzyzanowski
| ||||||||||||
Mimese van het vergeteneIn de gebundelde uitgave van De Arbeiderspers wordt Roemers trilogie voorafgegaan door het volgende motto van de Franse filosoof Maurice Blanchot: | ||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||
De literaruur plaatst ons voor de niet-verzoenbaarheid en de niet-verlosbaarheid van het lijden dat in een niet-herinnerbaar verleden is gebeurd. Geen macht hebben over de herinnering, aan het vergeten zijn overgeleverd, misschien is dat literatuur, misschien is dat leren denken met pijn (Roemer 2001: 7). Hier wordt een these verwoord. Een mogelijke duiding van wat literatuur, in haar algemeenheid, vermag. Ik zou deze these als volgt vrij willen parafraseren: literatuur is een pijnlijke poging tot begrip van het trauma dat zich in beginsel eigenlijk niet beschrijven laat. En ik zou daaraan willen toevoegen: literatuur is corrumpering van een geschiedenis, een pijnlijke en gewelddadige ingreep in de tijd die de specifieke aard van het lijden aan een gemankeerd nu (want bestaand in de actualiteit van een vergeten verleden) denkbaar moet maken. Deze gedachte gebruik ik als leidraad bij de lezing van Roemers trilogie. Eerst zal ik daartoe overgaan tot een inventarisatie van de specifieke ‘levensdrama's’ van de voornaamste personages in de romans. Al doende zal blijken dat de politieke en de historische context hieruit niet weg te denken zijn. Vanuit een typering van deze verhouding van het persoonlijke tot het politieke en historische drama zal ik een poging ondernemen om te komen tot een interpretatie van het werk in het licht van Walcotts these over de literaire omgang met de eigen geschiedenis in het Caraïbisch gebied. | ||||||||||||
VluchtroutesHet eerste deel van de trilogie, Gewaagd leven, beschrijft het leven van Onno Mus, zoon van dominee Michael (‘MM’) die zich ten tijde van de ‘revolutie van de sergeanten’ openlijk engageert met de militaire machthebbers. De roman bestaat uit negen verhalen uit het leven van de jonge Onno, die ervan droomt in Nederland te kunnen gaan studeren en astronaut te worden. De wens om de ruimte ingeschoten te worden, om het aardse te verlaten, is voor Onno leidinggevend in zijn pogingen om greep te krijgen op zijn leven. Het is een radicaal escapisme dat zijn onvrede met zijn omgeving sterk uitdrukt. De negen hoofdstukken van het boek (‘verhalen’) bestaan steeds uit de beschrijving van een periode in Onno's leven die wordt afgesloten door een tweetal opsommingen. De ene opsomming heer telkens ‘Berichten’ en bestaat uit een mengeling van ofwel korte beschouwingen over het leven van Onno, ofwel kleine historische beschrijvingen, ofwel stukjes tekst die aandoen als readymades of samenvattingen van krantenberichten. De andere reeks heeft telkens ‘Gesprek’ als titel en geeft een weerslag of samenvatting van verschillende gesprekken die Onno voert met zijn broer Hagith. De roman beslaat in totaal ruwweg de tweede helft van Onno's | ||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||
middelbare schoolperiode. In die periode wordt Onno verliefd, ziet hij de politieke situatie in de hoofdstad van zijn land langzaam veranderen, ontmaskert hij zijn vader op verschillende niveaus als corrupte opportunist en ziet hij de aanvankelijk erg hechte relatie met zijn broer langzaam tot een minimum afbrokkelen. De verschillende verhalen confronteren de lezer steeds met een nieuwe vluchtweg die Onno voor zichzelf poogt uit te stippelen. Uiteindelijk koestert hij slechts één grote en tevens ongeloofwaardige wens, namelijk om als eerste Surinaamse astronaut het heelal in te worden geschoten en deze aarde zo concreet mogelijk te verlaten. Maar hij verkent in het opgroeien verschillende vluchtroutes. Zo besluit hij in verhaal vijf in via negativa te werk te gaan: Onno besluit te zwijgen. Want ‘wat voor nut heeft het doordacht etaleren van “het eigen gelijk” als anderen in de spiegeling alleen “hun eigen gelijk” kunnen zien?’ (Roemer 2001: 120). Onno's zwijgen gaat dus gepaard met een afwijzing van de wereld. Zijn moeder fluistert hem zelfs toe, nadat hij groot ‘PRATEN = ZINLOOS’ op haar spiegel heeft geschreven met haar ‘bloedpurperen lippenstift’, dat niet-spreken een vorm van niet-leven is. Deze botsing met zijn moeder is kenmerkend. Voor Onno's moeder is leven een sociale toestand die in samenspraak met anderen moet worden vormgegeven. Maar voor Onno zelf is de systematiek van het zwijgen een verademing. Door zich niet langer uit te spreken hoopt hij ‘de waarheid te dwingen zich behoorlijk te vertonen’ (Roemer 2001: 123). In zijn afwijzing van taal zit de wens besloten om datgene wat steeds verborgen blijft in de woorden, ruimte te bieden in het zwijgen. Het is een daad van verzet, een afwijzing van het woord om de corruptie uit te schakelen. Dit laatste wordt ook gesymboliseerd in de weerslag van Onno's zwijgen op zijn klasgenoten. Zij zien hierin een omkering van de politieke werkelijkheid: de Surinaamse staat zou wel wat zwijgende, niets verhullende politiek kunnen gebruiken. Later is het juist de stem die Onno centraal stelt in zijn levensbeschouwingen en die hem teweer moet stellen tegen zijn vader. Deze is inmiddels sterk betrokken geraakt bij de kliek rond de legerleiding. Onno's huis wordt om de haverklap bezocht door leden van het leger. Zo nu en dan worden hij en zijn broer door hen meegenomen op onduidelijke expedities. Wanneer dit een keer gebeurt op een voor. Onno onwelgevallig moment stelt hij: ‘Hij liet zich liever niet door de predikant gebruiken als de statenbijbel, die hij opensloeg wanneer het hem uitkwam. Hij is geen tekst, anoniem en manipuleerbaar. Hij is stem, direct en vitaal’ (Roemer 2001: 146). Roemer contrasteert dit met de visie van Hagith, die even later in een andere context claimt dat hij ‘gemaakt is van vertellingen’. Onno denkt in reactie hierop: ‘Bij hem was belangrijk de gave om taalkundig waarheid te vinden en te tonen. Ons leven is het transparant | ||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||
worden van de waarheid. Zoiets’ (Roemer 2001: 150). Dit is een onderscheid dat de broers zal blijven splijten. Onno's starre fixatie op waarheid en gebrek aan pragmatisme zal ook verderop in het boek blijven terugkomen. Onno is zijn vader dan nog sterker gaan haten dan hij al deed. Dit omdat hij geconfronteerd wordt met diens zwangere ‘buitenvrouw’. Zijn broer Hagith blijkt meer vergevingsgezind. Deze blijft zijn vader zien en raakt langzamerhand steeds sterker betrokken bij diens handelingen en connecties bij het leger. De kritische journalist die hij eerst was, verwordt langzaamaan tot een meegaande, politiekloze entiteit die opportunistisch meevaart op de deining van het land. Ook Onno's moeder corrumpeert. Bij Onno wisselen een apolitieke houding en radicaal politiek verzet elkaar af in pogingen om vrij te blijven van dergelijke corrumpering. In een exces van het laatste komt hij zelfs haast tot letterlijke vadermoord. Wanneer hij faalt deze te voltrekken, vlucht hij na een zelfmoordpoging naar de stad, waar hij bij zijn grootmoeder intrekt. Nadat hij een oude fles Elfstedentochtjenever van haar heeft leeggedronken, treft men hem de volgende ochtend in bad aan, ‘duimend als een kind van drie en roepend om zijn moeder’ (Roemer 2001: 179). Dat het een fles Elfstedentochtjenever betreft die hij leegdrinkt, is veelzeggend en verwijst naar zijn uiteindelijk definitieve vlucht, die naar Nederland. Het is pas in het tweede deel van de trilogie dat Onno's leven in Nederland, zij het ‘van buitenaf’ want door de ogen van Cora Sewa, hoofdpersoon in die roman, verwoord wordt. Onno is dan - inmiddels doof geworden - werkzaam als sterrenkundige. Medisch verklaarbaar is zijn doofheid niet. Onno is doof geworden omdat hij niet meer wil horen, is de suggestie. Dit maakt de breuk met de door hem zo gehate culturele en familiale achtergrond definitief: niet eens een telefoongesprek met de achterblijvers is nog mogelijk. Onno's desinteresse in de politieke situatie van zijn ‘vaderland’ wordt in dit deel van de trilogie bovendien expliciet. Anders dan Cora interesseert de berechting van de betrokkenen bij Decembermoorden, de definitieve afrekening met de revolutie van de sergeanten, Onno niets. Hij lijkt zijn vluchtroute hebben gevonden en zijn boosheid en frustratie definitief te hebben ingeruild voor een engagement dat zich louter nog op de sterren richt. | ||||||||||||
Geliefden I.M.Lijken op liefde, het tweede deel in de trilogie, voert als voornaamste personages het echtpaar Herman en Cora Sewa ten tonele. De lezer volgt Cora in eerste instantie op een reis die veelzeggend begint met een vlucht in de nacht van 8 op 9 december van vliegveld Zanderij in Suriname naar Schiphol - een reis die zal eindigen met de terugkomst op Zanderij | ||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||
op eerste kerstdag. In de tussentijd zal zij naast Nederland ook Londen, Miami en Curaçao aandoen. Elk van de vijf hoofdstukken in dit boek wordt voorafgegaan door vluchtgegevens. Deze wijzen steeds vooruit naar het volgende hoofdstuk, waarin Cora zich op de plaats van bestemming zal bevinden, en worden direct gevolgd door een brief van haar aan haar echtgenoot. Er wordt hier een vreemd spel met de tijd gespeeld. De lezer bevindt zich steeds een stap verder dan het hoofdpersonage, doordat hij al voorafgaand aan een stel gebeurtenissen en herinneringen geconfronteerd wordt met de hiermee corresponderende zielenroerselen en evaluerende terugblikken van het personage. Er is bovendien nog iets merkwaardigs aan de hand met de temporele indeling van dit werk. Deze in 1997 gepubliceerde roman speelt zich in zijn geheel af in de nadagen van het jaar 1999 (op de rand van 2000, het jaartal dat ook, in Romeinse cijfers, in de alias ‘MM’ verborgen zit) en dus in de toekomst. Het is een periode waarin Suriname volgens de roman schoon schip probeert te maken met het verleden en pogingen onderneemt om de dan opgestarte rechtszaak tegen de verdachten van de Decembermoorden, die plaatsvonden in de nacht van 7 op 8 december 1982, tot een goed einde te brengen. De lezer heeft hier te maken met een vorm van politieke sciencefiction. De reis van Cora zelf heeft primair een persoonlijker historisch doel. Zij poogt de raadselen op te lossen rond een gruwelijke moord die zo'n twintig jaar eerder in haar omgeving heeft plaatsgevonden. Cora is een vrouw van simpele komaf die het grootste gedeelte van haar leven als schoonmaakster heeft gewerkt. In die hoedanigheid werkte zij ook voor het echtpaar Cor en Dora Crommeling. Dat haar lot sterk aan dat van dit echtpaar verwant is, blijkt wellicht reeds uit hun namen: Cora als versmelting van Cor en Dora. Cor, een prominent politicus in Suriname, blijkt al vroeg in het verhaal een romance te hebben gehad met zijn alom om haar schoonheid geprezen secretaresse An Andijk. Het is de moord op dem An die Cora tijdens haar reis onderzoekt. Cora's echtgenoot Herman is een in het landelijke district Para opgegroeide man van Creoolse komaf. Zelf is zij een dogla, een halfbloed van Hindostaanse en Creoolse komaf, en opgegroeid in Nickerie, een landelijk en voornamelijk door Hindostanen bevolkt district tegen de grens met Guyana. Cora en Herman ontmoeten elkaar in het gezelschap van een circusolifant, waarvan Herman als vrijwilliger de verzorger is. Zijn liefde voor dieren is groot en ook Cora is tot tranen geroerd door de aanblik van de olifant. Cora en Herman voeren hem gezamenlijk, waarmee hun huwelijk al zo goed als beklonken is. De verschijning van de olifant is even opvallend als belangwekkend. Het dier staat symbool voor het bewaren van traditie, herinnering en | ||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||
geschiedenis. We mogen bovendien aannemen dat het hier allicht een olifant betreft die als weemoedige, althans bewuste ‘arbeidsmigrant is weggehaald van het Afrikaanse continent’.Ga naar voetnoot4 Ook staat de olifant in Suriname symbool voor de VHP, de politieke partij met een Hindostaanse achterban. We hebben daarmee wellicht eveneens van doen met een Indiase olifant, een Hindostaanse migrant. De olifant is daarmee een dogla, net als Cora. Na de huwelijksinzegening trekt Cora bij Herman in op plantage Jericho, te Para. Het leven daar is anders dan ze gewend is. De gemeenschap heeft er een vreemde verhouding tot het godenrijk. Ook Hermans intieme band met het planten- en dierenrijk, voortkomend uit zijn band met het goddelijke en de natuur waarvan hij integraal onderdeel lijkt uit te maken, bevreemdt haar. Daarnaast speelt er nog iets in het dorp: er is de grote vrees voor mekunu (erfschuld) voorrkomend uit ‘misgeboorten’. Deze zijn in het dorp even frequent als taboe, legt Herman uit. De ‘onzuivere mensen’ (sic) werden ooit aan de goden geofferd; daarvoor werden ze in het oerwoud achtergelaten. Tegenwoordig leven de geestelijk gehandicapten een verholen bestaan in de huizen van Jericho, afgezonderd van de buitenwereld. Ook de omgang met de geschiedenis, eerder verbeeld in Hermans liefde voor de olifant, is hier anders dan Cora gewend is. Als dogla-kind is zij een vrouw zonder duidelijke wortels. De geschiedenis komt ‘naar haar toe’, ze gaat er niet naar op zoek: ‘Zij neemt alleen alles in zich op zonder verbanden te leggen’ (Roemer 2001: 326). Maar de bewoners van Jericho zijn ‘ervan overtuigd dat het verleden weer tot leven komt als iemand het ter verantwoording roept’ (Roemer 2001: 256). Zij stellen zich daarmee in staat deze geschiedenis ‘onbevreesd toe te kunnen laten’ (Roemer 2001: 325). Onno Sewa, boezemvriend (‘bloedbroeder’) van ‘MM’, groeide ook op in Para, als broer van Herman. Biologisch gezien is hij dat echter niet. Onno was een ‘kweekje’; hij werd in het gezin opgenomen door de ouders van Herman. De positie als halve vreemdeling (Onno is blank) die hij op Jericho inneemt, levert ook een vreemde verhouding op tot zijn eigen geschiedenis. Hij kent zijn eigen oorsprong niet, is niet in staat de waarheid te achterhalen die achter zijn adoptie schuilgaat. De kern van de trilogie gaat zoals gezegd over de wijze waarop de hoofdpersonages omgaan met hun eigen geschiedenis en met die van het land. De vervlechting van deze twee niveaus van geschiedenis is veelzeggend in de romans, zoals we al zagen aan de hand van Onno's lot in Gewaagd leven. Ook de passage tegen het einde van het tweede hoofdstuk van Lijken op liefde thematiseert deze verhouding. De hoofdpersonages | ||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||
van beide boeken (Onno en Cora) gaan daarin samen kijken naar Forrest Gump, de Hollywoodfilm van Robert Zemeckis uit 1994 waarin Tom Hanks de minderbegaafde (mekunu!) maar doodgoede Forrest Gump speelt, die de hele geschiedenis van het Amerika van de tweede helft van de vorige eeuw persoonlijk, zij het slechts halfbewust, meemaakt. Forrest wordt zelf door slechts één motief gedreven: zijn liefde voor respectievelijk zijn moeder en zijn basisschoolvriendinnetje Jenny. Onbewust, echter, zijn het de grote historische gebeurtenissen van de vorige eeuw die zijn lot steeds bepalen: de dood van John F. Kennedy, de vorlog in Vietnam en het verzet daartegen, de opkomst en de computertechnologie et cetera. Omgekeerd blijkt Gump zelf ook bepalend te zijn voor de geschiedenis. Hij blijkt bijvoorbeeld onbewust medeoprichter van computergigant Apple te zijn en de toevallige ontwerper van de smiley, het kogelronde lachebekje dat zou uitgroeien tot het icoon van de jeugdcultuur van de jaren negentig. Het bekijken van de film ‘had iets losgemaakt bij hen beiden. Een kinderlijk gevoel van afhankelijkheid. Een besef dat het eigen bestaan werd gedragen door een mysterie’ (Roemer 2001: 339). Dit mysterie is de geschiedenis waarvan de personages tegelijkertijd als (bescheiden) vormende instantie deel uitmaken en waardoor zij geleid worden - een geschiedenis waarmee in de romans afgerekend dient te worden, op het breukvlak van de nieuwe eeuw, maar die nog niet tot een slotsom gebracht is. De moord op An, die blijkt te zijn gepleegd door de voormalige werkgevers van Cora, het echtpaar Crommeling, is tegelijkertijd persoonlijk en politiek cruciaal te noemen. An was ten tijde van de moord zwanger van Crommeling. Na de moord was Cora degene die het lijk samen met haar man moest bergen, in opdracht van Cor, zelf ooit de man die het Killingercomplot, een couppoging aan het begin van de twintigste eeuw in Suriname, verijdelde.Ga naar voetnoot5 In Cor Crommelings naam zit bovendien een verwijzing besloten naar Wigbold Crommelin, in de periodes 1752-1754 en 1757-1768 gouverneur van Suriname. Cor draagt dus ook een spoor van koloniale politiek in zich. Bovendien is hij de vader van de rechter die ten tijde van de roman moet oordelen over de verantwoordelijken voor de Decembermoorden - een rechtszaak waarin Herman plots betrokken raakt vanuit zijn officieuze bezigheid: hij is, in navolging van zijn vader, aborteur, een illegale bezigheid in Suriname. Abortus fungeert daarnaast in de roman | ||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||
als een regelmatig gebruikte metafoor voor de ‘bloedige ingreep’ die de coup geweest is. Het is in een dergelijke opeenstapeling van metaforen en (historische) verwijzingen dat Roemer haar verhaal vormgeeft. Daarbij heeft zij niet primair tot doel het beschreven mysterie te ontraadselen: het is veeleer een poging dit in stand te houden, waarbij zij tegelijkertijd het forceren van een andersoortige toekomst lijkt te beogen. Dit wordt ook duidelijk in een gesprek tussen Onno Mus en Cora na afloop van hun bioscoopbezoek. Daarin zegt Cora: ‘Het tribunaal in Paramaribo [dat oordeelt over de verdachten van de Decembermoorden, MP] wordt door de kranten een zuiveringsactie genoemd. Mijn leven lang heb ik de troep van anderen weggeruimd. Mijn reis is de laatste grom schoonmaak die ik doe’ (Roemer 2001: 344). Wanneer Onno haar vraagt wat ze met de dader van de moord op An zal doen wanneer ze diens identiteit zal hebben achterhaald, antwoordt ze: ‘Ik zal niets willen doen met de persoon. Er zal juist iets met mij gebeuren. Ongewild. Vanbinnen. Ik weet niet wat. Misschien gaat er iets stuk. Misschien komt er iets nieuws tot leven’ (Roemer 2001: 344). Zo zal het ook zijn met bijvoorbeeld de berechting van de daders van de Decembermoorden, lijkt Roemer te bezogen. Die zal een loutering teweegbrengen, die een opening moet bieden voor een Suriname dat is losgemaakt van zijn nog immer traumatiserende, immer impliciete ballast. | ||||||||||||
Mythe en geschiedenis: de plek van de naamIn het laatste deel van de trilogie, Was getekend, is het Pedrick De Derde Abracadabra die onder de loep wordt genomen. Het verhaal heeft inmiddels een sprong terug in de tijd gemaakt. Althans, waar er in Gewaagd leven een aantal jaren voorbijgaat en in Lijken op liefde slechts enige weken in de toekomst, aangevuld met een veelheid aan flashbacks, is het in Was getekend een groot gedeelte van een leven dat wordt neergezet. De roman is in eerste instantie gesitueerd in het Suriname van ettelijke jaren vóór de onafhankelijkheid in 1975 en eindigt rond het drama van de vliegramp bij Zanderij in 1989.Ga naar voetnoot6 De tijd speelt ook deze roman een merkwaardige rol. Opnieuw worden de hoofdstukken steeds afgewisseld met een intermezzo. Telkens volgt er na een hoofdstuk een korte passage aangeduid met een tijdstip. Dat verspringt steeds met een uur (van 01:12 tot 10:12). De passages vormen stuk voor stuk een bezinning op en ontregeling van de tijd in wat de suggestie wekt één hele lange, onrustige nacht te zijn. Die nacht voltrekt zich ergens aan het einde van de in de roman beschreven periode. | ||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||
Daarnaast is er tussen elk hoofdstuk een stukje tekst ingevoegd, getiteld ‘Fragment uit Holland’, met daarin een citaat uit een brief die Pedrick ontvangt van geliefden die zich inmiddels in Nederland gevestigd hebben. Steeds worden er passages uit brieven geciteerd met informatie die de lezer op dat punt in het boek nog niet plaatsen kan, informatie uit de toekomst. Haofdpersonage Pedrick is handelaar, een man met een kapitalistische inslag naar Amerikaans model. Hij wil twee dingen: ‘geld maken’ en een gezin stichten op een rustige plek buiten de stad. Zijn eigenlijke naam is Ilya, naar het Franse ‘il y a’ (‘er is’), de woorden die de vinders volgens de mythe uitriepen toen hij in een rieten mand werd aangetroffen door een nomadenvolk op een stukje mos in het oerwoud.Ga naar voetnoot7 Via een pater komt hij terecht bij een Nederlandse vrouwelijke arts, die hem samen met de nazaat van een Marron opvoedt. Vervolgens wordt hij hernoemd naar zijn adoptievader ‘Pedrick De Tweede Abracadabra’. Namen spelen een prominente rol in de roman en in de trilogie in het algemeen. Onno Mus werd genoemd naar zijn vaders bloedbroeder, Cora lijkt geboren om reeds in naam haar lotsverbondenheid met Cor en Dora Crommeling te onderstrepen en Ilya lijdt aan een veelheid van namen of, anders gezegd, aan het gebrek aan een oorspronkelijke naam. Hij is naamloos zoals hij ouderloos is, want een vondeling zoals Onno Sewa. Ilya's uitdrukkelijke wens om zich nergens politiek mee te engageren wekt wrevel bij zijn zwager, MM, aandeelhouder in Ilya's bedrijf. Ilya's verhouding tot de werkelijkheid wordt gedomineerd door sprookjes. Tegenover de ‘sprook’, een verhaal dat ‘tegen het leven in wordt verteld’, plaatst hij de ‘koorps’, ‘het leven zelf’: ‘Beelden. Plaatjes. Prenten. Geen woord daarbij. Een onnoemlijke reeks van gebeurtenissen. Dat maakt een geheim tot een geheim. Dat maakt een geheim tot een ding dat niet uit woorden bestaat’ (Roemer 2001: 668-669). Dat het onderscheid tussen sprook koorps niet zo gemakkelijk te maken is, blijkt steeds weer. Pas in de loop van de roman leert Ilya het onderscheid tussen werkelijkheid en fictie, tussen mythe en geschiedenis beter kennen, wanneer hijzelf leert spraken te schrijven en te vertellen. Dit in navolging van zijn ouders. Als kind meende hij nog ‘dat zijn ouders eigenlijk van woorden waren gemaakt. Dat iedereen van binnen is gevuld met verhalen’ (Roemer 2001: 646). En ergens gelooft hij dat nog steeds. Verhalen vullen de leemte die in elk mensenleven aanwezig is. Wanneer zijn zoon, Pedrick De Vierde Abracadabra, net geboren is en zijn tweelingzusje na enkele | ||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||
dagen overlijdt, leest hij een sprookje voor von de gebroeders Grimm, het boek waarmee hij ooit opgroeide. Hij leest: ‘Er was eens een tweeling die speelde bij een waterbron. Terwijl ze zo speelden vielen ze er beiden met een plons in. Op de bodem van de bron zat een waternimf. Die ...’ (Roemer 2001: 646). Doet dit citaat in deze context niet sterk denken aan het gedicht van Trefossa - ooit door de dichter R. Dobru als ‘het begin van de Surinaamse literatuur’ aangewezen - over de creatie van die andere grote Europese sprookjesschrijver, Hans Christian Andersen, de kleine zeemeermin? In Trefossa's gedicht ‘Kopenhagen’ (1977) wordt deze zeemeermin omgedoopt tot watramama (‘watermoeder’ of ‘watergodin’), waarmee hij zich het Europese kernverhaal van de Surinamer op het breukvlak van Europa en de Caraïben toe-eigent.Ga naar voetnoot8 Iets dergelijks lijkt ook hier te gebeuren. Het proces van wat in de postkoloniale literatuurtheorie (en de literatuurwetenschap in bredere zin) wordt aangeduid met de term ‘intertekstualiteit’ zien we vaker in de trilogie terugkomen.Ga naar voetnoot9 Ik noemde al het voorbeeld van Forrest Gump. Een dergelijk expliciet gebruik van intertekstualiteit is wijdverbreid in teksten die ontstaan zijn in een postkoloniale context. Walcott (1990) maakt er bijvoorbeeld gebruik van in zijn Omeros, het epische gedicht dat Homerus' Odyssee transponeert naar een Caraïbische context. In de postkoloniale context heeft de notie van intertekstualiteit steeds een zekere parodiërende werking, waaraan zij haar kracht ontleent. Het fenomeen geeft de voormalige gekoloniseerde de mogelijkheid om in de verwijzing zich datgene waarnaar verwezen wordt eigen en vruchtbaar te maken. Zo verwordt hier ook het sprookje dat Pedrick vertelt in de venvijzingen tot een verhaal over zijn eigen tweeling: Pedrick De Vierde Abracadabra (roepnaam Junior en, na een welkome verschrijving van de zuster in het ziekenhuis, Junier) en diens zusje Clair. Clair, weten we, overleeft het kraambed niet. Ilya verklaart haar dood als een ‘offer’: het zusje geeft zichzelf op, beweegt zich tussen ‘Hier en Daar’, om haar broertje het leven te gunnen. De namen van de tweeling maken deze passage bovendien spannender. Het jongetje Junier wordt vernoemd naar zijn sprookjesvertellende vader en grootvader. Het ligt voor de hand de naam en het lot van het meisje ‘Clair’ te lezen in het licht van een filosofische verwijzing naar het ada- | ||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||
gium van de grote voorloper van de Europese verlichtingsdenkers, René Descartes. Diens eis aan elk filosofisch systeem en wetenschappelijke methode was dat deze de feiten ‘clair et distinct’ naar voren brengen. De strijd tussen sprook en koorps wordt hier, zo lijkt het, volledig op de spits gedreven. Hetzelfde gegeven is eveneens terug te lezen in de verhouding tussen Ilya en zijn vrouw Sofia. ‘Sofia’ staat hierin voor de traditionele Griekse wijsheid, de platoonse filosofie die zich keert tegen de mythe (‘muthos’, hier sprook) ten bate van de ware kennis (‘logos’, hier koorps). ‘Ik haat verhalen’, laat zij zich niet voor niets op pagina 662 ontvallen. Ilya daarentegen is niet alleen zelf een verhalenverteller, hij is ook letterlijk het product van een sprookje: van een ‘Er was eens’ is hij het ‘Er is’. In dit licht herinnert men zich bovendien de eerder beschreven dichotomie tussen Onno en zijn broer Hagith. Waar de laatste zegt volledig te zijn samengesteld uit verhalen, weigert Onno zich hierbij neer te leggen: voor hem is de taal een weg naar waarheid. Het is veelzeggend dat Onno zich later zal toeleggen op de ‘universele taal’ van de wis- en sterrenkunde. Plato zag de wiskunde als een taal die in harmonie met de muziek en de sterren bestond en zo het dichtst in de buurt kwam van de waarheid. Ilya daarentegen zoekt de waarheid, waarmee hij zich het dichtst in de buurt van het eigenlijke project van de trilogie lijkt op te houden, in een leemte die de situatie nalaat en die gevuld moet worden. Waarheid wordt zo een act van actief ingrijpen en vertellen. | ||||||||||||
Stilistisch programHet is ondoenlijk om hier een volledige inventarisatie te geven van de rijkdom van Roemers trilogie. Om tot een antwoord op mijn vragen te komen, is dit ook niet nodig. Gebleken is dat Roemer in haar romans een poging doet tot toe-eigening van de Surinaamse geschiedenis en van de belangrijkste problematieken waarmee het land te kampen heeft of recentelijk heeft gehad: migratie, etnische verscheidenheid en politiek geweld. Om te komen tot een vollediger duiding van de geste die Roemer in haar romans maakt, ga ik hier tot slot kort in op haar opvallende stijl. Deze is ronduit weerbarstig te noemen. De lezer wordt geconfronteerd met een enorme dichtheid aan metaforiek en een complexe grammaticale zinsbouw. Vooral dit laatste werkt vertragend bij het lezen. Sommige sleutels tot ontwarring van metaforiek en begrip van het soms merkwaardig aandoende taalgebruik en de opvallende zinsbouw zijn te vinden in een verwijzing naar het Surinaams-Nederlands en het Sranantongo, zoals Michiel van Kempen (1998) ooit overtuigend aantoonde. Roemer lijkt haar stijl inderdaad vaak sterk te enten op die taalbronnen. Maar dit gegeven vormt nog geen sluitende verklaring voor wat de schrijfster meer theoretisch lijkt te beogen met haar complexe stijl. Het is althans | ||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||
verleidelijk een zeker programma achter die schijnbaar doelbewust vertragende stijl te vermoeden. Zoals Roemer zich nergens in de romans tot één visie op de Surinaamse geschiedenis en politieke werkelijkheid lijkt te willen vastleggen, nergens eenduidig wil zijn, zo ook wil zij in haar stijl constant frustreren en de complexiteit bewaren. Opmerkelijk is in dit verband haar verwijzing naar Derrida als haar ‘favoriete filosoof’ in een lezing over de trilogie (Roemer 2007). Bij de teksten van deze filosoof gaat doelbewuste ondermijning van theoretische eenduidigheid hand in hand met ongrijpbaarheid in stijl en taal. Als zodanig wordt de tekst open en veelzijdig gehouden. Nergens is een concept als absolute kern aan te duiden, telkens wordt de neiging van de lezer daartoe gefrustreerd. Deze strategie van lezen en schrijven wordt in de (filosofie en) literatuurwetenschap aangeduid met de term ‘deconstructie’ en sterk geassocieerd met een groep denkers die ‘postmodernistisch’ wordt genoemd. Deze denkers zien zich verbanden in een strijd tegen het idee van het bestaan van een ‘absolute waarheid’. Ik heb de neiging Roemers stilistische keuzes in dit licht te beschouwen. De functie van haar stijl, als van haar hele trilogie, lijkt daarmee te zijn: de geschiedenis te ontrafelen, open te breken, om deze weer hanteerbaar en ‘eigen’ te maken. Voor dit fenomeen gebruikt Roemer zelf de in deze context uiterst paradoxale term ‘moderniteit’, soms zelfs met een hoofdletter.Ga naar voetnoot10 Een modern Suriname betekent voor haar: een Suriname dat (in meer dan juridische zin) volstrekt onafhankelijk is. Roemer lijkt dit zelf ook voornoemde lezing te bevestigen. De poging die in de hele trilogie ingebakken zit, zegt ze, is erop gericht de ‘koloniale rest-structuren los te schroeven’. Dat is in beginsel een proees waarin het toe-eigenen en lokaal adequaat maken van de taal centraal staan. De personages spreken ook daarom op hun eigen merkwaardige wijze. Zo wijst Roemer erop dat ‘MM’ (de ‘zendeling’ met een boeroe, dus blanke, achtergrond) zich bij voorkeur in het Surinaams-Nederlands of Sranantongo uitdrukt. Doet hij dit niet, dan hult hij zich in Bijbelse beeldspraak (op een wijze die slechts ironisch en parodiërend gelezen kan worden). Ook Herman, de ‘natuurgenezer’, eigent zich een eigen versie van het Nederlands toe om zich authentiek te kunnen uiten. ‘Het klinkt anders maar het is correct.’Ga naar voetnoot11 Deze opmerkelijke stilistische en lexicografische keuzes staan hier dus in functie van de deconstructie en herinrichting van het eigen (taal)landschap. Ook een eigen tijdsbeleving, als een toe-eigening en herinrichting van | ||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||
de (koloniale en recente politieke) geschiedenis, wordt zowel thematisch als stilistisch uitgewerkt. Van Kempen (1998) heeft laten zien dat er in de trilogie een constante verandering in grammaticale keuzes plaatsvindt als het gaat om de werkwoordstijden binnen alinea's. Ook dit gegeven lees ik in het licht van een toe-eigening, namelijk van de notie ‘tijd’. De opmerkelijke rol die de tijd speelt in de romans werd op verhaaltechnisch niveau al eerder in deze bijdrage benoemd. Dat dit gegeven ook op grammaticaal niveau continu plaatsvindt, bevestigt de daar gedane suggesties. | ||||||||||||
SlotIn dit artikel heb ik willen aantonen dat Astrid Roemer in haar trilogie een poging doet zich de geschiedenis van Suriname vanuit het perspectief van verschillende personages toe te eigenen. Als zodanig is Roemers project te lezen in het licht van de in de inleiding genoemde these van de dichter Walcott, waarin het proces van toe-eigening een poging tot het onschadelijk maken van de historische erfenis is. De geschiedenis vormt daarin het beginpunt voor een duiding van het actuele, dat op zichzelf de geschiedenis ontstijgt en een andersoortige toekomst moet forceren. Het is door de ogen van het individu dat dit proces bestudeerd en gelezen wordt. De personages vormen strategische onderzoeken naar mogelijke vluchtwegen uit de wurggreep van de geschiedenis. In hun taal en in hun houding zit de potentie verscholen van een toekomst voor Suriname die in Roemers termen van ‘moderniteit’ gevat kan worden. Zelf benoemt Roemer (2004: 172) dit treffend in haar ‘autobiografische proces’ Zolang ik leef ben ik niet dood in de zinnen waarmee ik hier afsluit: ‘Ik oordeel niet, maar articuleer gevoelens. Ik richt een herdenkingsmonument op, maar een met duidelijke gaten naar de toekomst.’ | ||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||
Matthijs Ponte is afgestudeerd filosoof en momenteel bezig met de afronding van zijn studie Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is hij redacteur bij het literaire podium Perdu in Amsterdam. Eerder publiceerde hij in het Vlaamse literaire tijdschrift Dietsche Warande en Belfort. |
|