| |
| |
| |
Historisch document
Emmie Samson
Oude Surinaamsche gewoonten en gebruiken
Voorwoord van Govert Zijlmans
Enige jaren geleden kocht ik voor mijn antiquariaat een aantal boeken in, die afkomstig waren uit de nalatenschap van de indertijd in Suriname werkzame predikant J.A. van der Meiden en zijn vrouw D. van der Meiden-Coolsma. Daarbij bevond zich een schoolschriftje met op het. etiket geschreven: ‘Sur. gewoonten en gebruiken door Mej. Samson’, en bovenaan de eerste bladzijde: ‘Oude Sur. Gewoonten en Gebruiken.’ blijkens de opdruk was dit schriftje aangeschaft bij de firma C. Kersten & Co. te Paramaribo.
Na vraag wees uit dat deze Mej. Samson waarschijnlijk de onderwijzeres E. Samson was, ofwel Emmie Samson, woonachtig in de Keizerstraat en behorend tot de Hervormde Kerk. Mogelijk schreef zij een en ander op om te gebruiken in haar lessen op school of op de zondagschool.
Vermoedelijk stamt de tekst uit de jaren twintig. Hij handelt bijna uitsluitend over het protestants-christelijke deel van de toenmalige Creoolse stadsbevolking. Bijgeloof was een belangrijk onderdeel van haar belevingswereld.
Met dank aan C.E. Guicherit-Samson en G.W. van der Meiden
Wie kent ze nog wel, onze Sur[inaamsche] gewoonten en gebruiken in verband met kerkelijke feestelijkheden? Veel er van is vergeten en geen wonder, wat niet aangeteekend wordt, raakt licht in het vergeetboek. Wel worden er nog families gevonden, die zich aan het een en ander nog houden, maar het grootste gedeelte is bekend gebleven door overlevering. Achtereenvolgens willen we nagaan, wat er alzoo verteld wordt van vroegere gebrui-ken bij gelegenheid van den Nieuwjaarsdag, de Paaschweek (Belijdenis, G[oede] Vrijdag, Avondmaal, Paschen), Kerstfeest, Geboorte, Doop, Verloving, Huwelijk, Sterven en den Oudejaarsdag. Voor aanvul- | |
| |
ling, alsook voor op- en aanmerkingen houden schrijvers zich ten zeerste aanbevolen.
| |
De Nieuwjaars- en Oudejaarsdag
Hoewel het jaar begint met den Nieuwjaarsdag, willen we toch eerst een aanvang maken met de Oudejaarsdag, immers de Oudejaarsavond gaat den Nieuwjaarsdag vooraf.
1 | Bij het vallen van den avond plaatste men in de kamer op een tafeltje, gedekt door een wit servet, twee kaarsen en een glas water, omdat men geloofde, dat de afgestorvenen de levenden op de grens van het Oude- en het Nieuwe jaar komen bezoeken; dan hebben ze licht noodig om te zien en water om hun dorst te lesschen. Wordt nog hier en daar de hand er aan gehouden, door de Hern[hutter] Kerk is dit aan haar leden voorgehouden, als grenzende aan het bijgeloof. Om dezelfde reden (het bezoek van de dooden) wordt er bij sommige gezinnen in alle kamers gedurende de heele nacht licht ontstoken. |
2 | De familieleden kwamen bij elkaar, liefst in het huis van den stamhouder, en over en weer worden er geschenken gestuurd.
Tot 12 uur bleef men opzitten, tot zelfs de kinderen en kleine kinderen, die in slaap waren gevallen, werden gewekt tegen het vallen van het schot. [Hiermee zal zijn bedoeld het kanonschot, afgevuurd door de Batterij van Fort Zcelandia - GZ.] |
3 | Boven de deuren zette men wat zont en een stuk brood, ten teeken, dat men verdienste in het Nieuwe jaar afsmeekte, letterlijk er moet het geheele jaar brood in huis zijn. |
4 | Reeds de week voor den Oudejaarsdag is men druk doende, de graven van de afgestorven familieleden schoon te maken en opnieuw te beleggen met schelpen. De zorg voor het kerkhof moest afgedaan zijn voor den aanvang van het Nieuwe jaar. |
5 | Het huis wordt schoongemaakt van boven tot beneden. Wie op den avond van het Oude jaar zijn stoep niet had geschrobd, had een groote zonde begaan. |
6 | Koewachters blijven dien avond de wacht houden bij hunne koeien. Er wordt verhaald, dat de koeien op slag van 12 allen knielen. De vraag blijft, of ze het werkelijk gezien hebben, of dat door louter toeval de koeien door een schrik geknield hebben. |
7 | Dagen van te voren vermaakten de kinderen zich met het afsteken van vuurwerk, maar dat bereikte zijn toppunt om 12 uur 's nachts, wanneer de heele stad aan het schieten was. |
8 | Ongeveer om 5 uur hield men met werken op, want een ieder moest dien avond in de kerk zijn, al was het ook maar de eenige keer van het jaar. |
| |
| |
| |
De Nieuwjaarsdag
1 | Op den Nieuwjaarsmorgen wemelde het op straat van grooten en kleinen. Een ieder was in een nieuw pakje gestoken en ook de schoenen waren nieuw. Hoewel de meesten nog graag iets nieuws aanhebben, maakt men er nu niet meer zoo'n werk van.
De jaarlijksche gang was: eerst naar de kerk en dan het opzoeken van familieleden en kennissen ten einde hen een gelukkig Nieuwjaar te wenschen. Men stopte de kinderen wat geld in handen, hetgeen ze meestal besteedden tot het koopen van vuurwerk. De grooten kregen iets te drinken.
Het is licht te begrijpen, dat waar de menschen evenveel glaasjes naar binnen kregen, als dat ze de huizen bezochten, ja soms zelfs meer, ze voor de dag nog maar half om was, reeds boven hun theewater waren. |
2 | Als een lieve attentie van de Chineezen die hun winkels in de districten hadden, werd het beschouwd, dat daar waar ze hun eigen Nieuwjaarsdag hadden, zij op den Christelijken Nieuwjaarsdag de directeur van die plaats met iets afkomstig uit hun winkel verrasten. |
3 | Iedere huisbaas, alsook iedere huisvrouw gaf zijn ondergeschikten op dien dag vrijaf en dikwijls gebeurde het, ja zelfs tot nu toe, dat de feestvierenden den daarop volgenden dag niet in staat waren te werken. |
| |
Het Kerstfeest
Het Kerstfeest vieren in vroegeren tijd verschilt niet veel van de tegenwoordige viering.
De avond voor Kerstfeest, de zoogenaamde ‘Chrisneti’, kreeg een ieder, die in de kerk aanwezig was, een brandend kaarsje, dat mee naar huis werd genomen. Nu was het de kunst het kaarsje zoo te brengen, dat het onderweg niet uitging, wat gelet op afstand en wind vaak een heel groote kunst bleek.
Mocht het gelukken het kaarsje brandend te houden en het thuis nog te hebben, dan werd dit als een geluk beschouwd. Nu geeft men alleen de kinderen, die op dien feestavond zingen nog zoo'n kaarsje. Vaak werden er ook bijb[elsche] teksten en spreuken gegeven.
| |
De Paaschweek - belijdenis
Wanneer men den leeftijd van 18 jaren bereikt had, dan werd er door de Ouders en Peet op aangedrongen, zijn belijdenis te doen. Het was meer een sleur en gewoonte, dikwijls geen overtuiging bij het kind. Nam het kind het met de catechisaties zoo nauw niet, des te meer verlangde het naar het gewichtig oogenblik van de belijdenis. Reeds weken van te voren was men druk bezig met het uitzoeken en naaien van de noodige toiletten, want de meisjes hadden er drie noodig. Eén voor de belijdenisdag (alles wit, handschoenen, een sluier over de hoed, witte paraplu), één voor
| |
| |
de bevestiging (erg opschikkelijk en vol geglinster, van alle familieleden werden er sieraden geleend om op te sieren) en één voor het Avondmaal (deze was eenvoudiger).
De jongens moesten in het zwart gekleed gaan, dikwijls in een geleend pak.
Uit de catechisanten werden de geschikten aangewezen tot het afleggen van de belijdenis (een soort examen, niet zonder beving en angst verbeid). Deze gelukkigen gaven kennis aan bloedverwanten, vrienden en kennissen, die elk in de voorafgaande week een geschenk stuurden, als gezangboeken, bijbels, godsdienstige spreuken, later meer goud goed en wat men zooal voor dien dag noodig had.
De geheelen tijd voor de aanneming moest men zich onttrekken aan alle vermakelijkheden. Het bezoeken van een bal werd als een groot vergrijp beschouwd.
De belijdenisdag is aangebroken, vriendinnen en peet zijn reeds vroeg aanwezig in het huis van de aannemeling om bij het kleeden te helpen. Vergezeld van de peet, later de vader, veel later een vriendin, in deze moderne tijd, allen ging men naar de kerk.
In dien tijd kwamen niet allen, die de kerk ingingen er even gelukkig uit. Wie zijne vragen niet kende, moest het afleggen van de belijdenis weer overdoen. Een enkele maal is het gebeurd, dat de feesttaart of koek, voor deze feestelijkheid speciaal gebakken, onaangeroerd moest blijven.
Men werd na afloop van de beraadslaging na eerst buiten gezonden te zijn, terug geroepen en door predikanten en kerkeraadsleden de uitslag medegedeeld. Dien dag werd er geen feest gevierd, slechts de intiemen komen er.
De Palmzondag, de dag van de bevestiging, is de ‘feestdag’. Weer onder groot geleide naar de kerk, na afloop eerst een bezoek aan den predikant, dan bij de familieleden om zich te laten bewonderen, dan naar huis, waar de dag met zang en feestmaal werd doorgebracht, hetgeen in den avond ontaardde in dronkenschap. Bij de Hernhutters tracht men er een eind aan te maken, en om dit tegen te gaan moet men weer terug naar de kerk.
| |
De avondmaalsdag
De Avondmaalsdag werd kalm gevierd. In vroegeren tijd had de bediening 's avonds plaats. Maar aangezien er zieken (leprozen) onder slopen, heeft men het gebracht op 's morgens.
Men ging nuchter ter kerk. In het collectebakje moest alleen zilvergeld gelegd worden. Niet naar het Avondmaal mochten gaan zij, die met elkaar in onmin waren. Eerst moest het geschil worden bijgelegd.
Als iets vreemds zij vermeld, dat een ei op Goeden Vrijdag gelegd, niet werd gegeten. Het ei bederft niet maar droogt uit.
Ook werd er op dien dag geen vleesch gegeten.
| |
| |
| |
Paaschmorgen
Paaschmorgen is de dag, waarop voor het eerst na hunne belijdenis alle aannemelingen naar de kerk moeten gaan.
In de Paaschweek worden er Paaschbrooden gebakken en aan kennissen gestuurd; ook de bakkers stuurden zoo'n brood aan hunne klanten.
Hoewel op andere feestdagen ook van die brooden gebakken worden, blijven ze toch den naam van ‘Paaschbrooden’ behouden.
| |
Geboorte
Een echt Holl[andsch] gebruik, dat ook bij de Joden voorkwam, was dat de eerste gang van de moeder na haar beva6lling was naar de kerk, om God te danken.
Stierf het eerste kind uit een gezin, dan werden bij de geboorte van het volgende alle voorzorgsmaatregelen genomen, om dit te behouden. Het kindje werd naar een vuilnishoop (vroeger had elk erf een doti-hipie) gebracht en daar neergelegd. De moeder deed dus afstand van haar kind. Nu kwam een buurvrouw of een andere goede kennis, gaf de moeder twee of meer centen, nam het kind op en zei, dat ze het kind afgekocht had. De moeder kreeg haar kindje echter weer, maar men had de booze geesten, die jacht maken op jonge kinderen, bezworen.
Ook werd wel eens een zijden band of metalen armband om de enkels van jonge kinderen gedaan, om ze aan het leven te binden.
Kinderlijkjes werden soms wreed mishandeld; men sloeg ze met een takje oranjehout, waaraan scherpe dorens zaten; dat waren de zoogenaamde lonwé-mans (wegloopers) die de ouders kwamen foppen. Minder wreed was het knippen van een stuk uit de oorlel om zekerheid te hebben, bij de geboorte van een ander kindje, of dit de gestorven lieveling was.
Om de kinderen te beschermen tegen ogri-ais (venijnige, afgunstige blikken), kregen ze om het schortje een zwarten band, waaraan een groote, zwarte kraal hing, alsook een hangertje, met een Hebreeuwsche letter aan de achterkant, een zwart zakje, dat gekocht werd bij een van de Israelitische voorbidders. Een ander middel voor het afwenden van ogri-ai was 't smeren van blauwsel achter de ooren en onder de voeten, of een stukje brood met wat zout in het hemdje.
Kwam het kind thuis na een wandeling, dan werd dadelijk het gezichtje afgewasschen met een oplossing van zout en blauwsel. Heeft het kind ondanks alle voorbehoedmiddelen toch ogri-ai opgeloopen, dan werd het voorhoofdje 3 x afgelikt, waarbij de persoon, die dit deed telkens even spuwde.
Had ook dit niet geholpen, dan maar naar een ogri-ai pa (Israel[itische] voorbidder). Deze las wat voor (een Hebr[eeuwsch] gebed) tegen vergoeding van f 0,50. Op het hoofdje van het kind werd dan een witte lap of muts gelegd, en na het gebed moest de lap dadelijk uitgespoeld worden, waarna het gezicht van de zieke met de natte lap werd afgeveegd.
| |
| |
Zelfs volwassenen konden ogri-ai krijgen. Dit openbaart zich meestal in loomheid en onrustige slaap. Had het kind een onrustige slaap, dan werd er een open bijbel onder het kussen gelegd.
Sterft een kind, dan was het niet geoorloofd dien naam aan een komend broertje of zusje te geven; men had dan alle kans, dat ook dit kindje stierf.
Hoewel men bijna uitsluitend namen van familieleden of heel goede kennissen gaf, was het niet aan te bevelen den naam van een ongelukkige of gebrekkige uit de familie te geven. De naamgenoot zou dan met den naam ook de gebreken krijgen.
De kinderen hadden naast hun naam, ook den naam te dragen van den dag waarop ze geboren waren, zooals:
|
Jongens |
Meisjes |
Maandag |
Codjo |
Adjoeba |
Dinsdag |
Kwamina |
Abeni |
Woensdag |
Kwakoe |
Akoeba |
Donderdag |
Jaw |
Jaba |
Vrijdag |
Kofi |
Afi |
Zaterdag |
Kwami |
Amba |
Zondag |
Kwasi |
Kwasiba |
Naar die dagen schrijft men ook gebreken of deugden toe.
| |
Doop
Hierbij onderscheidde men den doop van volwassenen (voorn[amelijk] slaven of gewezen slaven) en van kinderen.
De ouden van dagen werden in den slaventijd dikwijls op laten leeftijd gedoopt.
De vrouwen hebben een gemeenschappelijken peet, en de mannen eveneens. Natuurlijk kan bij de eerste slechts een vrouw die plaats innemen en omgekeerd bij de mannen een man (peter en meter).
Om gedoopt te worden, moesten allen op de grond gaan liggen; de vrouwen liefst met het haar los, zonder hoofddeksel. Na de bediening van de doop, mochten de vrouwen niet eerder opstaan, alvorens de peet hun een hand had gegeven en een zoen had gedrukt op voorhoofd of wang. Het doopen van volwassenen werd altijd bijgewoond door talrijke kerkgangers.
Jonge kinderen werden gewoonlijk gedoopt binnen de zes weken. Men wachtte er liever niet te lang mee, omdat het kind door het doopsel beschermd moest worden tegen booze geesten. Ook gingen ongedoopte kinderen zelden mee in de boot op het water.
Als kind gedoopt kon men geen aparten doopnaam hebben, toch beschouwden de ouders een der namen als zoodanig en werd het kind bij
| |
| |
voorkeur bij dien naam genoemd. De eerste naam werd dan verwaarloosd. Deze kwestie over de voornamen heeft dikwijls tot moeilijkheden geleid bij aangaan van huwelijken, enz.
Bij gelegenheid van den doop van een kind werd na de plechtigheid met het kind huis in, huis uit gezworven. De néné droeg het kind, gevolgd door een andere vrouw even opschikkelijk gekleed als néné, die de paraplu droeg, welke meestal niet diende om het kind tegen de zon te beschermen. Vaak liep achter deze vrouwen nog een klein meisje, met luierzak en taschje om mogelijke giften in ontvangst te nemen.
Hoewel niet behoorende bij de doop, willen we hier even aan herinneren, dat bij het dragen van kinderen men steeds zorgen moet, dat het gezichtje naar voren is gekeerd; kinderen mag men elkaar ook niet overgeven over een raam: dat kweekt dieven; kinderen, die op een tafel gelegd worden bij spel of anders, gaan gauw dood; voor ze de tandjes hebben, mogen de kinderen niet in een spiegel kijken.
Welke rol speelt de peet in het kinderleven en wie worden hiervoor uitgezocht?
Meestal wordt het peetschap aangeboden aan broer of zus van vader en moeder of aan heel intieme kennissen. Voor de geboorte van de baby wordt er reeds dikwijls om gevraagd en dit is vaak oorzaak geweest van hoogloopende ruzie tusschen familieleden onderling. Alleen zij, die lidmaten zijn van hun kerk, mochten een kind ter doop houden. Soms neemt de peet de zorg van het kind heelemaal op zich en gaat het kindje inwonen bij ‘Peetje’.
Peet heeft in alle kwesties, die het kind raken, belangrijke en alledaagsche (uitzoeken van toiletten, plaatsen op school, verloving enz.) een adviseerende stem. De kinderen zijn dan ook in de meeste gevallen de erfgenamen van hun peet.
| |
Dedehoso's
Bij een sterfgeval wordt een familieraad belegd, waarbij besloten wordt tot het houden van een dedehoso. Er wordt dan koffie gemalen, cacao gebakken, pinda met koren vermengd gebakken, kortom alle toebereidselen worden gemaakt om de gestorvene zoo goed mogelijk te gedenken. De armste in de familie had haar laatste centen over voor de suiker en melk. In den vooravond wordt er flink gezongen en gehuild (veel misbaar, noodige zenuwtoevallen), daarna gegeten en gedronken, afgewisseld door het vertellen van sprookjes en anansi-tories of het opgeven van raadsels.
Er waren bepaalde menschen, die hierin een zekere vermaardheid hadden gekregen en de gasten konden bezighouden tot 5 uur in den ochtend. Tegen het vallen van het morgenschot werd er dan weer gezongen en daarna ging het gezelschap uit elkaar. Maar men zorgde er eerst voor de deuren open te zetten, opdat de geest de kamer kon verlaten.
Voor het lijk gekist werd, moesten de huisgenoten en vooral de kinderen
| |
| |
afscheid nemen van den doode. De eersten konden volstaan met den hand op het voorhoofd te leggen van het lijk; bij de kinderen ging het heel anders toe. Er moest de maat genomen worden van de kleintjes. Daartoe hielden zij een eind garen tusschen de tanden, het garen werd om het hoofd geslagen naar achteren tot aan de voeten. Deze maatjes worden dan in de kist bijgelegd. Of wel twee vrouwen plaatsten zich aan weerszijden van 't lijk en gaven de kinderen 3x over en weer aan elkaar óf men liet het kind 3x heen en weer springen.
Zes weken lang moest er een wit laken of doek voor spiegels en schilderijen hangen; geen meubel mocht van zijn plaats verzet worden. Bij gebrek aan witte doeken werden glazen deuren van kasten of spiegels wit bestreken, want de geest mocht zich niet bekijken.
Nu doet men bij beschaafde families nog een doek voor de spiegel; dit is alleen, zoolang het lijk nog in huis is, om het niet weerkaatst te zien.
Bij den dood van nauwe bloedverwanten, ouders, kinderen, enz. droeg men een witte doek op het hoofd en een om de schouders. De mannen droegen een breede, zwarte hoed met lange slippen van rouwfloers, die hoeden werden speciaal voor die gelegenheid gehuurd (bradi-hati).
Men kwam te kort aan den eerbied, aan den doode verschuldigd als men, bloedverwant zijnde, het lijk niet volgde. Menschen werden gehuurd (bij het ontbreken van naaste bloedverwanten) om het lijk te volgen (huilebalken). Ook een vrouw met een kruik water, gewikkeld in een wit servet, moest mee voor het geval dat de een of ander een zenuwtoeval kreeg op het kerkhof.
Men liep bij groepjes de lijkstatie vooruit en ging in een poort of op een hoek staan, om bij de nadering van den stoet een psalm of godsdienstig gezang te zingen en zich dan weer bij den stoet te voegen. Dat gebeurde zoo verscheidene keeren, al naar gelang de doode populair was.
Acht dagen lang ontving men rouwvisite. De vrouwelijke huisgenooten mochten niet uit en waren druk doende zich rouwkleeren te maken. Gedurende dien tijd worden er door familie en vrienden verschillende papsoorten en allerlei gerechten aan de treurende gezonden. De achtste avond werd als de eerste gevierd; nog meer tractatie, en vaak verliet men rijk beladen zoo'n aiti-dei-dedehose.
Het volk maakte meestal geen testament, maar bij het nabijvoelen van den dood, gaf men mondeling zijn wil (laatste) te kennen en beschikte zoo over zijn nalatenschap. Hieraan houdt men zich dan ook meestal stipt. De zondag na de 8 dagen ging de heele familie in rouwkleeren gehuld naar de kerk en werden de treurenden in het gebed herdacht.
| |
Verloving en huwelijk
Bij de lagere volksklassen nam men het met den Burg[elijken] stand zoo nauw niet; denk maar eens aan de uitdrukking ‘op zijn Surinaamsch leven.’
| |
| |
Wanneer een jonge man een meisje tot vrouw verkoos, dan zond hij zijn moeder of peet of als hij dezen niet bezat, zijne zuster om de zaak voor hem in orde te maken.
De z.g. afgezant trad in verbinding met de families van het meisje en beredderden buiten het meisje om de zaak. Werd de man een geschikte partij gevonden, dan werd het huishouden in orde gebracht en werd het meisje door den man afgehaald.
Bij den middenstand ging het eenigzins anders toe. Een afgezant van den verliefden jongen man kwam aanzoek doen naar de hand van het begeerde meisje. Ook buiten haar om werd er beraadslaagd en haar dan den uitslag medegedeeld. Men ging toen over op gelukwenschen en drinken op het heil van het paar. Den volgenden dag werd er een kotomeid, netjes opgedirkt met in iedere hand een hoofddoek, huis in, huis uit gezonden. Terwijl zij met de doeken balanceerde, zei ze: ‘Mevrouw heeft laten weten, dat pikien misie kisie isrede da fosi bosi’ (dat de kleine mevrouw gisteren haar eerste kusje heeft gekregen - GZ].
Waar het vroeger aan het paar dus werd medegedeeld dat ze verloofd waren, vertelt nu het paar aan hunne wederzijdsche families dat ze verloofd zijn.
Vroeger mocht de bruidegom op afgepaste tijden zijn bruid opzoeken en bij deftige families ging het zelfs veel strenger toe, zoodat men pas na het huwelijk zijne vrouw leerde kennen. Menig ongelukkig huwelijk is daarvan ook het gevolg geweest.
Tijdens de verloving mocht het paar zich niet afzonderlijk op publieke plaatsen of partijen vertoonen.
Van groot gewicht was de huwelijksdag. Er werd 's morgens getrouwd en den geheelen dag door gedanst. Om 12 uur kregen de gasten een boterham met zoutvleesch of ham belegd, want om 6 uur ging het bruidspaar naar huis en dan volgden de gasten, of het paar ging vroeger weg en de gasten bleven alleen dansen tot 6 uur.
Voor de plechtigheid werden er ook strooistertjes gevraagd, gekozen uit families, vrienden en kennissen van het paar. Waren het eerst alleen meisjes, later werden er ook jongetjes bij gevraagd. Ook zorgde men voor bruidsmeisjes en jonkers en werd iedere heer een meisje aangewezen dat hij afhalen moest. Menig paar werd op zoo'n bruiloft aan elkaar gekoppeld.
De plechtigheid in de kerk was net als thans, alleen de lieve gewoonte dat de strooistertjes, soms erg veel in getal, het paar bestrooiden bij het in- en uitgaan der kerk, raakte op den achtergrond. Ze hadden dan geen mandjes, maar een houten hoepel waar omheen de bloemen gebonden werden. Den dag voor de bruiloft werd besteed aan het maken van koeken.
De gansche familie moest er bij tegenwoordig zijn, om het eerste ei te zien breken. Wie niet gevraagd was bij dit plechtig moment, had een reden om boos te zijn. 's Avonds, dat wil zeggen 6 uur, kwamen de meiden netjes
| |
| |
uitgedost met hoofddoeken en groen in de hand om de koeken te brengen naar het gebouw, waar de bruiloft zou worden gevierd. Het was een lange optocht en hoe rijker het bruidspaar des te grooter de stoet. ‘Hiep, hiep hoera!’ weergalmde door de straat. Voor het paar het huis verliet, werd er een glas stuk geslagen. Brak het in vele scherven, dan voorspelde dat geluk voor de bruid.
De bruidegom haalde de bruid af, maar de vader of oom of broer van de bruid geleidde haar naar het rijtuig; dan stapte de bruidegom in en wanneer zij voor den gemeenteambtenaar moesten verschijnen, gaven ze elkaar den arm. Bij de Eng. |Engelschen? - GZ| reden ze niet in hetzelfde rijtuig, maar het meisje met haar vader en de man met zijn moeder. Na de huwelijksvoltrekking reden ze eerst samen, dan hadden de ouders hun kinderen aan elkaar afgestaan. Ook kreeg men 8 dagen lang een trouwbijbel in huis.
|
|