OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 25
(2006)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
Walter Lotens
| |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
rillabewegingen (van trotskistische, maoïstische, Albanese of stalinistische signatuur) waren aanwezig. Na de overwinning van Fidel Castro in 1959 werd de inzet vertienvoudigd: guerrillabewegingen zochten steun in het Oostblok en de VS gingen zich systematisch bemoeien met verzetsbestrijding. Nationale legers richtten het geweld naar binnen en voelden zich door de doctrine van ‘nationale veiligheid’ gerechtigd de macht te grijpen. ‘Vuile oorlogen’ en moordpartijen werden de norm. Alle landen, behalve Mexico, Venezuela, Colombia en Costa Rica, hebben militaire dictaturen gekend. Tot het einde van de jaren tachtig was het continent een slagveld in de Koude Oorlog. Na de val van de Berlijnse Muur verdween Latijns-Amerika uit de schijnwerpers. | |||||||||||||||||
Oud links voor 1975De maatschappelijke stormen die het continent teisterden, gingen grotendeels aan Suriname voorbij. De Nederlandse kolonie aan de Wilde Kust kende een heel andere ontwikkeling dan haar Latino buurlanden die al in het begin van de negentiende eeuw hun onafhankelijkheid verwierven. Suriname was een naar binnen gekeerd ‘vastelandseiland’, dat vooral aandacht had voor haar eerder gespannen relatie met Nederland. Het Koninkrijksstaruut van 1954 waardoor Nederland, de Nederlandse Antillen en Suriname gelijke rijksdelen werden, was voor de Surinamers veel belangrijker dan het bericht uit 1953 van de mislukte aanslag van Fidel Castro op de Moncadakazerne. Suriname is een rustig land en zijn bewoners gaan zich niet te buiten aan bloedvergieten zoals in de andere landen van Latijns-Amerika. Dat was - vóórdat de decembermoorden plaats vonden - het beeld dat de Surinamers van zichzelf hadden.Ga naar voetnoot1 Wapengekletter en geweld waren eerder uitzondering dan regel in de geschiedenis van de twintigste eeuw. De revolutie van 1911 vond geen doorgang en de inspirator ervan, Frans Pavel Killinger, wordt door Hans Ramsoedh eerder als een operettefiguur van een mislukte revolutie beschouwd dan als een revolutionair of antikoloniaal (Ramsoedh 2003: 209). Van meer betekenis voor de linkse beweging waren de vakbonden die een zeer belangrijke rol speelden en nog steeds spelen in de Surinaamse maatschappij (Hira 1983). De aanzet voor de eerste coöperatieve verenigingen werd gegeven aan het einde van de negentiende eeuw en was geïnspireerd op de arbeidersbeweging in Europa. Die Europese - lees: Nederlandse - invloed zal heel de twintigste eeuw de ontwikkeling van het linkse gedachtegoed in Suriname blijven bepalen. Dat blijkt ook tijdens de inter- | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
bellumperiode. De internationale economische crisis begin jaren dertig, die ook Suriname trof, maakte een aantal krachten los. Louis Doedel, Kees Wijngaardc, Marinus Lepelblad, Theo de Sanders, Anton de Kom, Heinrich Liesdek, Jacques van Eer en Sam Venoaks wierpen zich op als belangrijke voormannen van een stilaan opkomende arbeidersbeweging. Volgens Scholtens stonden deze leiders nauw in contact met (of behoorden tot) de Nederlandse SDAP (Sociaal-Democratische Arbeiders Partij), de CPH (Communistische partij Holland) en het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) (Scholtens 1987: 13). Dat leidde zelfs in 1933 tot de oprichting van de Surinaamsche Democratische Arbeiderspartij (SDAP) die onder leiding stond van Heinrich Liesdek. Het koloniale bestuur keek met argusogen naar dergelijke politieke activiteiten, die door gouverneur Rutgers als het opdoemend gevaar van het communisme in Suriname werden bestempeld (Buddingh' 1999; 246). Het gevaar werd de kop ingedrukt. Na een rel in 1933 waarbij twee doden en 23 gewonden vielen onder een regen van politiekogels wees het koloniale bestuur De Kom het land uit. Ook Doedel maakte men onschadelijk, want in 1937 werd hij opgesloten als psychiatrisch patiënt. De Nederlandse staatsveiligheid, met name de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en de Centrale Inlichtingen Dienst (CID), maakten zich vanaf de jaren vijftig behoorlijk wat zorgen over het Surinaams nationalisme dat op Nederlandse bodem welig wortel schoot. Jansen van Galen onderzocht in het Nationaal Archief rapporten van die diensten en kwam zeer vaak de naam Eddy Bruma tegen. De stichter van de culturele vereniging Wie Eegie Sanie wilde samen met geestesgenoten als Sedney, Waaldijk, Gcssel, Eersel en andere jonge Surinaamse studenten ‘onze eigen dingen’ gaan doen in Suriname (Jansen van Galen 2001: 125-126). Al gauw kreeg Bruma het Koude Oorlogseriket ‘communist’ opgeplakt. Eens terug in Suriname deed zich dezelfde stigmatisering voor. Bij de oprichting van de Nationalistische Beweging Suriname (NBS) in 1959 sprak De Ware Tijd schamper van een ‘handjevol linkse figuren’, dat zich voor ‘een kar met onbekende bestemming’ had laren spannen, want ‘het extreme en het nationalisme en het communisme waren immers loten van dezelfde stam’.Ga naar voetnoot2 In de Koude-Oorlogssfeer van toen was er geen ruimte voor nuancering, want anders zou men onderscheid gemaakt hebben tussen de overwegend cultureel georiënteerde Bruma en de veel radicalere De Kom die de klassenstrijd als uitgangspunt nam. In het programma van Bruma's Partij Nationalistische Republiek (PNR) werd trouwens volgens Meel de klassenstrijd verworpen evenals de ‘vernietiging van de particuliere sector van de economie’ (Meel 1999: 226). Volgens de Surinaamse historicus Hassankhan beleefde Bruma zijn ‘Hetenachtsdroom’ in een andere tijd. Hassankhans generatie, waartoe ook | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
de linkse intellectuelen behoorden die voor en tijdens de staatsgreep van 1980 op de voorgrond traden, bestudeerde in het voetspoor van Bruma de geschiedenis van Suriname, maar dan op een andere, meer radicale manier. ‘De golden sixties en mei '68 brachten een kentering teweeg in het denken over mens en maatschappij. De tijdgeest bood meer opening voor een nationalistisch en socialistisch discours of voor een combinatie van beide.’ Volgens Hassankhan was deze generatie progressiever dan de generatie van Bruma. ‘Vanuit hun marxistische inspiratie streefden zij naar radicale veranderingen in de klassenstructuur van de maatschappij. Bruma, ondanks het feit dat hij voor “communist” versleten werd, ging lang niet zo ver. Zijn generatie was geen wereldverbeteraar; hun ambitie reikte niet verder dan het kunnen bewandelen van een eigen weg in een eigen staat’ (Lotens 2004: 58). | |||||||||||||||||
In het spoor van mei 1968Voor het typeren van die nieuwe generatie waarover Hassankhan spreekt, is 1975 niet de enige belangrijke datum. De onafhankelijkheid van Suriname is wel een zeer belangrijk scharniermoment geweest voor de nieuwe linkse beweging die zich begint te formeren, maar mei '68 was waarschijnlijk een even belangrijke gebeurtenis. Omstreeks mei '68 begint een nieuwe lichting jonge Surinamers te studeren in Wageningen, Amsterdam, Delft, Leiden, Groningen en Utrecht. Zij kwamen niet alleen in aanraking met de wetenschap, maar ook met de geest van '68 die aan de Nederlandse universiteiten aanwezig was. Het traditionele onderwijs, de opvoeding, het gezin en de seksuele moraal kwamen zwaar onder vuur te liggen. Mei '69 declareerde de ‘Verbeelding aan de macht’ en ‘Verboden te verbieden’. Het was de tijd van de korte rokken, plateauzolen, bakkebaarden, broeken met wijde pijpen, met bloemen beschilderde Volkswagenbusjes, maar ook van Ghe Guevara posters. Dolle Mina's, Black Panthers en Roze Actiefronten. Het moet een flinke cultuurschok geweest zijn voor Ruben Liew Paw Sant, Iwan Krolis, Eddy Jharap, Edward Naarendorp, Frank Playfair, Winston Caldeira, Chandra van Binnendijk, Henk Goedschalk, Harold Jap-A-Joe, Cynthia Rozenblad, Marie Levens, Henk Herrenberg en al die andere Surinaamse jongeren die ineens in een andere wereld werden gestort. Het was ook de tijd dat studenten bij de fabriekspoorten pamfletten uitdeelden, waarin de klassenvijand de wacht werd aangezegd. In Nederland ontstonden nier alleen Sjaloom, wereldwinkels, de X min Y beweging, Vietnam-, Chili, Angola-, Nicaragua- en El Salvador-comités, maar ook Suriname- en aluminiumcomités die zich afzetten tegen wat zij als de uitbuiting van Suriname beschouwden. De jonge geologiestudent Eddy Jharap, een eenvoudige jongen afkomstig uit de Bomapolder die er studeerde tussen 1964 en 1970, getuigt: | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
In Nederland was de provobeweging al eerder ingezet. Ook de studenten, voornamelijk in Amsterdam, lieten zich nier onbetuigd. Denk aan de bezetting van het Maagdenhuis. Leiden was nogal conservatief, maar binnen de Surinaamse studentenbeweging was er toch een vrij links georiënteerde groep. De ontwikkelingen in Vietnam, in Zuid-Afrika en in Midden-Amerika lieten ons niet onberoerd. Ze oefenden een enorm politiserende invloed uit op ons. Er was ook een aantal progressieve hoogleraren aan de universiteit - ik herinner mij nog de professoren Wertheim en Zürcher die ons bewust maakten van de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen in de derdewereldlanden (Lotens 2004: 72). Jharap ontwikkelde zich naar eigen zeggen in die periode tot een geëngageerde exacte wetenschapper. Die maatschappelijke oriëntering haalde ik niet uit mijn studie. Ik werd eerder geïnspireerd door de Surinaamse studentenkring, waar we discussieerden over wereldvraagstukken en we nadachten over de toekomst van Suriname. Op die manier kwamen wij ook in contact met studenten van heel andere disciplines. Zo gingen we in de faculteit van de sociologie luisteren naar lezingen van progressieve hoogleraren die de situatie in Midden-Amerika, Cuba, Indonesië en China belichtten. Op een bepaald moment was de studie geologie voor mij bijna een aanhangsel geworden. Ik ging weg uit Suriname om mijn studie af te ronden. Dat heb ik uiteindelijk gedaan, maar het grootste deel van mijn tijd besteedde ik toch aan politieke activiteiten (Lotens 2004: 72). De Binnenlandse Veiligheidsdienst kreeg de handen vol met het volgen van die jonge Surinamers, die in woord en geschrift getuigden van hun anti-imperialistische instelling. In heel Nederland verrezen de Suriname comités als paddenstoelen uit de grond.Ga naar voetnoot3 Ook de Vereniging Ons Suriname radicaliseerde mee en lag, samen met de Bond voor Wetenschappelijke Arbeiders, aan de basis van het Aluminiumcomité, dat nadien Surinamecomité ging heten. | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
Vaak ging het bij zulke initiatieven om wat men toen eerder eufemistisch ‘eenheid in verscheidenheid’ noemde, want de verschillen tussen nieuw links waren zeer groot. De contouren van wat later de (meer pragmatische) Palu en de (meer ideologische) VP en vooral de RVP zouden worden, waren toen al zichtbaar. De Palu-man en EBG'er Harold Jap-A-Joe zegt daarover: In onze Nederlandse periode sloten wij als sociologen meer aan bij de landbouwingenieurs van Wageningen. Zij werden als de dissidenten beschouwd binnen de Surinaamse studentenbeweging. Zij waren wel links, maar niet zo dogmatisch als de jongens van Leiden. Daarom ging ik graag naar Wageningen. Daar kon je tenminste zeggen dat iemand als Jopie Pengel toch óók een belangrijke bijdrage had geleverd voor de maatschappelijke emancipatie van de zwart Creoolse bevolking. Het marxistisch jargon hoorde je nauwelijks bij de Palu. En als je het dan al hoorde was het eerder grappend bedoeld. Op zaterdag lieten wij nogal eens een kist bier aanrukken en als er iemand wat te veel op had dan zeiden we dat hij het hoogste stadium van het imperialisme bereikt had. De Palu-jongens waren geen zwevers. Ze bleven, ook als ze wat bier op hadden, met hun twee voeten op de grond. Hun concrete, pragmatische benadering trok mij aan en die was zeer duidelijk aanwezig bij de oprichting van de Palu in 1977. Dat vond ik belangrijker dan al die theoretische discussies over Marx en Lenin. Op die bijeenkomst werd er helemaal geen marxistisch jargon gehanteerd. Er werd gesproken over Suriname en over de manier waarop wij de ontwikkeling van ons land op gang konden brengen (Lotens 2004: 130). Ondanks hun onderdompeling in de mei '68-sfeer werden de meeste Surinamers geen marxisten pur sang. Palu-vrouw Cynthia Rozenblad benadrukt: ‘In ons eerste manifest was het marxisme-leninisme zeker het uitgangspunt, maar binnen de partij heeft er zich al snel een ontwikkeling voorgedaan om niet te rigide om te springen met bepaalde ideeën, zoals dat wel gebeurde bij de groep rond Ruben Lie Pauw Sam’ (Lotens 2004: 130). Hun nationalistisch streven, aangevuld met hun geloofsovertuiging en gekruid met een flinke dosis marxistische inspiratie, maakten dat er een typisch Surinaamse cocktail van drijfveren ontstond. Was Eddy Jharap bijvoorbeeld een overtuigd marxist? Zijn antwoord lijkt me typisch voor heel wat mensen van die generatie: Ik ben christelijk opgevoed. Ook in Nederland heb ik nog aan catechisatie en belijdenis gedaan. Het christendom heeft een bijzonder indruk op mij gemaakt. Door dat geloof heb ik mijn ziekte beter kunnen verdragen. Toen ik in aanraking kwam met het marxisme zag ik daarin in de eerste | |||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||
plaats hetzelfde verhaal als in het christendom: rechtvaardig zijn, werken voor de armen, helpen. Dat was voor mij een zeer herkenbare boodschap, die mij meer aansprak dan de scherpe ideologische invalshoek van het marxisme. Ik wilde me niet inlaten in de discussie of God nou dood was of opium voor het volk kon worden genoemd. Die gesprekken vond ik minder relevant. Sommige mensen hebben een God nodig, andere niet. Het samen optrekken voor een meer rechtvaardige maatschappij leek mij veel belangrijken Daarom kon ik me wel vinden in de marxistische opvattingen over sociale strijd en klassentegenstellingen (Lotens 2004: 73). | |||||||||||||||||
Nieuw links in SurinameHet zijn deze geradicaliseerde Surinaamse studenten die na hun studie in Nederland met veel idealistische ideeën over de maakbaarheid van de maatschappij naar hun geboorteland terugkeerden. Zij wilden hun verworven kennis en hun - meestal - radicale politieke opvattingen inzetten om de nieuwe republiek te helpen ontwikkelen. ‘Tot voor kort was de PNR de enige uitlaatklep voor alle radicale elementen in Suriname,’ berichtte het hoofd van de BVD, Kuipers, in 1970 aan vice-premier Bakker, ‘doch mede door de betrekkelijk gematigde houding van Bruma verliest de partij thans een deel van haar aanhang aan organisaties als het Marxistisch-Leninistisch Centrum Suriname’ (Jansen van Galen 2001: 112). De geradicaliseerde terugkomers klaagden de praktijken aan van de rijke futubois of compradores die optraden als loopjongens van buitenlandse bedrijven in Suriname. Met deze term werd zeer goed het nationalistische én socialistische sentiment aangegeven, waaruit deze nieuwe groep haar inspiratie putte.Ga naar voetnoot4 Tijdens de ‘oude politiek’ was deze elite, die als pleitbezorger optrad van het buitenlands kapitaal, sterk aanwezig in kringen van de regering. De grote partijen (VHP en NPS) en hun cliëntelisrische politiek waarmee zij hun etnische achterban in de watten probeerden te leggen, kregen het hard te verduren van deze nieuwkomers in het politieke veld. Vooral de oude rotten Lachmon en Arron waren voor hen de schietschijven van de traditionele politiek. Die oude schoenen wilden zij uitschoppen, niet op een revolutionaire manier maar volgens de regels van de parlementaire democratie. Ondanks het revolutionair-marxistische jargon overwoog toch een sociaal-democratische reflex. Bij hun terugkeer begonnen zij dadelijk politieke partijen op te richten om te kunnen deelnemen aan de verkiezingen, die oorspronkelijk in juli 1976 hadden moeten plaatsvinden, maar omdat Arron niet zeker was van politieke winst door onder meer de opkomst van progressieve partijen, uiteindelijk pas in 1977 werden gehouden. Edward Naarendorp beleefde die periode van heel nabij: | |||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||
Er werden dagelijks acties gevoerd tegen wat toen de ‘kliek Sedney-Lachmon’ werd genoemd. De VHP-PNP-regering die in 1969 aantrad, werd in 1973 op de knieën gedwongen door langdurige stakingen van alle vakbonden.Ga naar voetnoot5 De regering trad toen zeer hardhandig op: een van de betogers, Ronald Kitty, ook Abaisa genoemd, werd doodgeschoten en Fred Derby, ikzelf en nog vele anderen belandden als oproerkraaiers in de gevangenis. Die reactie tegen de oude politiek vertaalde zich niet dadelijk in nieuwe politieke formaties, maar leidde wel, naar Europees model, tot de oprichting van een aantal politiek georiënteerde comités. Mensen als Humphrey Keerveld, Frank Ranada, Winston Caldeira en ook Wim Bakker als tekenaar van De Rode Surinamer beijverden zich om heruitgaven van boeken te verzorgen in de geest van de linkse uitgeverijtjes in Nederland die we kenden. Drukken, kopiëren, stencilen deden we om het werk aan de basis te ondersteunen: jongeren, vrouwen, buurtwerk, vakorganisaties. Het is toen ook dat het comité Vrienden van Mariënburg werd opgericht. Wij wilden door het verrichten van gemeenschapswerk de arbeiders van dat noodlijdende suikerbedrijf steunen en politiek bewust maken. We ontvingen steun van onder meer het Surinamecomité in Nederland (Lotens, 2004: 106). Vooral de Volkspartij (VP) van de arts Ruben Lie Pauw Sam was behoorlijk populair, voornamelijk onder jongeren. In 1977 ontstond de Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie (Palu), voortgekomen uit een politieke bundeling van voornamelijk in Wageningen opgeleide landbouwingenieurs en andere pragmatisch ingestelde academici. Vanaf haar ontstaan heeft de Palu kritiek geleverd op het ontwikkelingsbeleid van de ‘oude politiek’ en dan voornamelijk op het megaproject in West-Suriname. Daarnaast ontstond ook de Oskom (Organisatie van Surinaamse Kommunisten), het Democratisch Volksfront (DVF) van Humphrey Keerveld, de Progressieve Socialistische Partij (PSP) van sport- en radioman André Kamperveen, de Surinaamse Socialistische Unie (SSU) van de flamboyante Henk Herrenberg en de Communistische Partij Suriname (CPS) van Bram Behr. De journalisten Rudi Kross en Jozef Slagveer kozen voor een andere strategie en trachtten binnen de NPS - en Kross ook binnen de Moederbond - linkse standpunten binnen te brengen. Klein links werkte zich uit de naad om in de volkswijken van Paramaribo aan invloed te winnen. Er werden volkscomités opgericht en de stencilmachines en drukpersen draaiden op hoog toerental om de nieuwe tijdschriften (Pipel, Mokro, Sonde Spikri en De Vrije Stem) en brochures aan de man te brengen. Even zag het er naar uit dat de nieuwkomers de | |||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||
twee grote politieke blokken behoorlijk wat stemmen zouden kunnen afsnoepen, maar de politieke tegenstellingen bleken al snel zo groot dat er vaak onderling een steriel politiek gebekvecht ontstond. De kleine partijen waarbinnen alle scala's van links tot extreemlinks vertegenwoordigd waren, brachten vaak hun rivaliteiten en vetes mee uit Nederland. De periode om agitatie te voeren was nochtans uitstekend, want op het einde van de jaren zeventig ging het bar slecht in Suriname, zowel economisch als politiek. Een kleine toplaag bleef zich verrijken terwijl het grootste gedeelte van de bevolking armoede leed, ondanks de honderden miljoenen guldens aan ontwikkelingshulp. Nog steeds kwam er geen druppel water uit de kraan en bij elke tropische regenbui kwamen straten en erven onder water te staan. De ouderdomsvoorziening werd niet op tijd uitbetaald. Om de armoede te bestrijden en om de migratie tegen te gaan nam Henck Arron steeds meer staatsambtenaren in dienst waardoor lanti onwelvoeglijke proporties aannam. De staat werd een melkkoe en een sociaal vangnet. ‘57 procent van het totale staatsbudget ging in 1978 naar ambtenarenionen en in 1979 was het zelfs 63 procent’, schrijft Kudie Kagie (Kagie 1980: 169). | |||||||||||||||||
Omkijken naar een ‘revolutie’Over de militaire periodeGa naar voetnoot6 is heel wat geschreven. Voornamelijk dan van Nederlandse zijde.Ga naar voetnoot7 Ik wil naar de militaire periode kijken vanuit een Latijns-Amerikaanse invalshoek, en dan voornamelijk vanuit een vergelijking met Nicaragua.Ga naar voetnoot8 Dat was trouwens ook mijn insteek bij het schrijven van Omkijken naar een ‘revolutie’. Mijn gesprekken met tien Surinaamse intellectuelen waren voor mij ook een geschikte aanleiding om na te denken over processen van maatschappelijke verandering. Het lijkt er op dat de politieke situatie in de jaren tachtig gelijkenis vertoonde met wat ik zelf in Sandinistisch Nicaragua had meegemaakt: | |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
een corrupte elite, moedige militairen, Cuba-fanaten, CIA-watchers en de voortdurende dreiging van een VS interventie. Kortom, een geweldig gepolariseerde samenleving. Op het ogenblik dat Ronald Reagan ostentatief rondliep met een T-shirt I'm a contra, maakte ik aanstalten om me voor het eerst - nier voor het laatst - aan te sluiten bij een solidariteitsbrigade met het Sandinistische Nicaragua. Er bestond enthousiasme, vooral in links-intellectuele kringen, om een revolutionair proces van maatschappijverandering te ondersteunen. De feiten waren duidelijk: een arrogante Amerikaanse inmenging en fanatieke contra's probeerden een prille revolutie de nek om te draaien. Dat was voor mij tevens een antwoord op het dilemma dat Salman Rushdie voorlegde via een anonieme Nicaraguaanse limerick in zijn Nicaraguaans reisverslag De glimlach van een jaguar (Rushdie 1987).Ga naar voetnoot9 Natuurlijk, dacht ik, staat het meisje voor de nog frisse revolutie en is de jaguar het yankee-imperialisme. Dat het jonge meisje ook wel eens Sandinistisch Nicaragua had kunnen zijn en de jaguar de revolutie was op dat ogenblik ondenkbaar. | |||||||||||||||||
Dilemma van linksIn de eerste bestuursfase werden ‘onze jongens’ als volkshelden onthaald. Ondanks de militaire coup ging het er aanvankelijk niet echt grimmig aan toe. Thea Doelwijt en Henk Tjong brachten op 18 april 1980 in theater Talia ‘Ba Uzi’, een satirische muzikaal cabaret over de coup, maar broeder uzi - aanwezig in de zaal - liet het allemaal rustig betijen. De boodschap van ‘Ba Uzi’ werd enkele maanden later trieste werkelijkheid: ‘We zijn militairen, we marcheren van links, rechts; links, rechts, links [...]’ zei Bouterse die meer en meer op de voorgrond trad. Wie was die man? Door zijn eerder gemakkelijk leventje als beroepsmilitair in Nederland en Duitsland kon hij zeker niet vergeleken worden met Latijns-Amerikaanse revolutionairen en guerrilleros van het type Fidel Castro, Che Guevara of Daniel Ortega. Hij was ook geen ideoloog.Ga naar voetnoot10 Hij beschikte niet, zoals Pinochet, over een machtige achterban. De denktank van intellectuelen die zich rond hem verzamelde, bestond uit vogels van diverse pluimage van wie de meeste behoorlijk wat rood, made in Holland, in de veren hadden zitten. Tussen de populaire bink en zijn linkse | |||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||
ideeënleveranciers ontstond een aantal kortstondige, maar heftige vrijages die nier alleen door de binnenlandse elite, maar ook door de CIA met argusogen werden gevolgd. Zou een tamelijk onschuldige, uit de hand gelopen vakbondsactie alsnog, in een tweede fase dan, een revolutionair elan krijgen? Zou links van het ideologische vacuüm na de staatsgreep kunnen gebruik maken om alsnog een revolutionair proces op gang te brengen? De voormalige sportinstructeur werd dan maar de Surinaamse Pelé of Cruyff: schijnbewegingen makend met de bal aan de voet, veinzend om naar links te gaan, maar dan ineens naar rechts uitwijkend en tegelijk keihard uithalend. De schermutselingen tussen links en rechts niet Bouterse als onberekenbare scheidsrechter namen stilaan toe en vanaf einde 1981 ontstond een definitieve scheiding der geesten. Op 17 december van dat jaar proclameerde Bouterse het Revolutionair Front en begon de ‘revolutie’ een linkse koers te varen. 1982 werd the year of living dangerously voor Suriname en in december van dat jaar vlogen ‘onze jongens’ helemaal uit de bocht. Na de decembermoorden stond Surinaams links voor een groot dilemma.Ga naar voetnoot11 Edward Naarendorp formuleert het zo: In die periode stonden we als RVP voor een ontzettend dilemma. Een dilemma dat zich ook heeft voorgedaan bij de Sandinisten in Nicaragua waar het revolutionaire proces van buiten uit steeds meer bedreigd werd. Het beschermen van de verworvenheden van de revolutie heeft waarschijnlijk tot een verstrakking in de houding van de comandantes geleid. Het FSLN heeft daarvoor veel water in zijn revolutionaire wijn moeren doen om het hoofd boven water te houden. Ook in Suriname einde 1982 stonden wij voor een moeilijke beslissing. Kun je op een of andere manier nog verder werken met mensen die zoiets gruwelijks hebben gedaan? Stoppen en weer in het politieke isolement gedrukt worden of naast de militairen aanwezig blijven en perspectieven op maatschappelijke verandering openhouden? Dat was een moeilijke keuze. Uiteindelijk opteerden we voor de tweede mogelijkheid. Dat betekent echter niet dat wij die moordpartij goedkeurden. Het betekende alléén dat wij vanuit onze analyse van de krachtsverhoudingen voldoende elementen aanwezig achtten om het revolutionaire proces voort te zetten (Lotens 2004: 98). Joop Vernooij die als priester die periode van zeer nabij heeft meebeleefd, geeft een verklaring waarom na de decembermoorden een aantal mensen zijn blijven verder gaan. ‘De militairen waren op dat ogenblik het enige kanaal voor progressiviteit, om een ander geluid te laten horen. Op die | |||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||
manier kon men ook een punt zetten achter de raciale politiek van die oude partijen. Een aantal progressieve parochianen van Latour zijn nu nog bij Bouterse om te kunnen afrekenen met dat oude gedoe’ (Lotens 2004: 153). | |||||||||||||||||
Versmalde focusEr was in de periode vóór de decembermoorden van alles gaande. Er waren demonstraties en stakingen, geruchten over interventieplannen en geheime gesprekken in verband met eventuele verkiezingen. De ongenuanceerde links-rechtspolarisatie werd steeds groter. Het wederzijdse wantrouwen, het vijandbeeld - wij en de anderen - stak de kop op en verziekte de sfeer. Aan de universiteit,Ga naar voetnoot12 maar ook in de media werd er ook een sterke ideologische oorlog uitgevochten.Ga naar voetnoot13 De Vereniging voor Progressieve Mediawerkers (VPM) waartoe journalisten als Edward Naarendorp en Chandra van Binnendijk behoorden, probeerden op te tornen tegen de ideologische beïnvloeding van de grote persagentschappen maar dat maakte hen in de ogen van vele Surinamers - waaronder ook de Surinaamse Vereniging van Journalisten (SVJ) tot communistische propagandisten. Chandra van Binnendijk: De manier waarop de nieuwsvoorziening het wereldbeeld van mensen kan helpen bepalen en versterken, intrigeerde mij in hoge mate. Het nieuws kwam toen voor tachtig procent van vier grote westerse persbureaus. Zij interpreteerden nieuwsfeiten en drukten daardoor een bepaalde beeldvorming door. Denk maar aan de manier waarop de Amerikaanse pers berichtte over Nicaragua in de jaren tachtig. De Sandinisten waren terroristen en vormden een communistische dreiging. De contra's, nota bene betaald door de CIA, waren de zogenaamde vrijheidsstrijders (Lotens 2004: 44-45). De polarisatie was in die jaren van dreigende Amerikaanse interventie zo groot dat elke kritiek in contra- of CIA-hoek werd gesitueerd. Deze diepe scheiding der geesten blies elke kritiek op tot een regelrechte oorlogsverklaring. Men was voor of tegen de revolutie. Wegens de oorlogs- | |||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||
situatie werd alle nuancering achterwege gelaten. Er was geen ruimte voor kritische distantie, want dan belandde men aan de andere kant. Het onderscheidingsvermogen van heel wat geëngageerde mensen, ook dat van mij, werd vernauwd. Zeker in het midden van de jaren tachtig, toen de agressie het grootst was, was er weinig of geen plaats voor kritische solidariteit. Linkse kritiek op het FSLN zou de rechtse propaganda munitie verschaffen in haar moddercampagne tegen het Sandinisme. Iedereen legde zijn ei in hetzelfde nest en wilde het, om de kansen van de revolutie intact te houden, niet bevuilen. Deze gevaarlijke focusvernauwing die elke kritische attitude onmogelijk maakt, heb ik zelf als brigadist in Nicaragua te laat onderkend. Om te kunnen reageren op de sabotage van de CIA, op contra-aanvallen, op de economische boycot van de VS, op de tendentieuze artikelen in het liberale dagblad La Prensa en op de donderpreken van de conservatieve bisschop Obando y Bravo moest men ook autoritair kunnen optreden. Wij, brigadisten, hadden het volste vertrouwen in de Sandinistische comandantes. Er was geen plaats voor twijfel. Nicaragua libre/Patria libre o morir. Dat was de slogan van het heroïsch voluntarisme van de revolutie. Dat psychologische mechanisme heeft zich naar mijn gevoel ook in Suriname voorgedaan, zeker in de loop van 1982 en later ook nog. The year of living dangerously in Suriname leidde tot een oververhitte sfeer van wantrouwen en verdachtmakingen ten opzichte van een machtige binnen- en buitenlandse vijand. In Managua heette die vijand de Somozisrische contra's en de CIA, in Paramaribo de ‘oude partijen’, geruggensteund door Nederland en de CIA. In de voortdurende keuze die RVP en Palu moesten maken tussen loyaliteit aan de ‘revolutie’ en kritiek leveren op ontwikkelingen in dat proces sloeg de naald van de balans steeds uit naar loyaliteit - of noem het een steeds hernieuwd voordeel van de twijfel - waardoor er amper sprake was van een keuze. De brede kritische zin - niet de ideologisch-maatschappelijke - verdween daardoor onder tafel. Evenals in Nicaragua probeerde de Surinaamse linkerzijde met beperkte middelen (vlugschriften, muurschilderingen, brochures, alternatieve persagentschappen) hun waarheid bekend te maken. De brochure De revolutie overwint! is daar een goed voorbeeld van. Ze gaat over de poging van Rambocus tot staatsgreep op 11 en 12 maart 1982. De brochure blinkt uit in gespierde, polemische taal in de aard van ‘de meest reactionaire laag in de maatschappij’, ‘een barbaars regime’, ‘contrarevolutionaire gusanos’ en ‘lakeien van het kapitalisme’.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||
Linkse kritiek op linksDe RVP en de Palu waren nier de enige linkse formaties in Suriname. Zij gingen wel het verst in hun samenwerking met de militairen, vooral door hun aanwezigheid vanaf begin 1983 in de regering-Alibux. In het Suriname van toen werd er van linkse zijde ook heel war kritiek geleverd op links en de militairen. De bekendste vertegenwoordigers ervan waren Bram Behr, Leslie Rahman, André Kamperveen en Jozef Slagveer die hun optreden met hun leven hebben moeten bekopen. Aanvankelijk onthaalden zij de coup met veel enthousiasme (Slagveer 1980), maar gaandeweg ontpopten zij zich tot felle critici van de militairen. Vooral Bram Behr, woordvoerder van de Communistische Partij en journalist van Mokro ging daar heel ver in (Behr 1981). De Cubaan Oswaldo Cárdenas, die toen ambassadeur in Paramaribo was, drukte achteraf in zijn memoires zijn verontwaardiging uit: Het in koelen bloede vermoorden van gevangenen en de executie van politieke tegenstanders kan niet worden gerechtvaardigd en deze gebeurtenissen hadden niets te maken met het gedrag van revolutionaire (Cárdenas 1987: 48). De linkse journalist Rudi Kross die ooit ook door Bouterse was opgevist, verliet na de decembermoorden het land en leverde bikkelharde kritiek op links: ‘Kritiek op links mag nooit om rechts niet in de kaart te spelen. Daar hebben ze misbruik van gemaakt. Links heeft bij mij geen privilege. Ik heb mij in de laatste 25 jaar daar ook in bewogen en gezien wat de warhoofden met linkse ideologie van verkeerd begrepen grote geesten als Marx en Engels te weeg brengen. Het handjevol intellectuelen van de Palu en de RVP maakten gebruik van het leger die de staat gekaapt had en zei de legertop wat ze er mee moest doen’ (Van der Werf 1988: 5). De Surinaamse sociologe Maureen Silos benadrukt dat Surinaams links nooit de intellectuele verfijning bereikt heeft die wel in werken van andere Caribische en Latijns-Amerikaanse marxisten te vinden is. ‘De Surinaamse linkse partijen varren het marxisme op als een wetenschappelijk systeem dat, indien krachtig toegepast, de meest onoverkomelijke problemen te boven kan komen. Dit is een religieuze, anti-wetenschappelijke houding’ (Lotens 2004: 122). Ook Sandew Hira, de medeoprichter van de Beweging van Surinaams Links (BSL), gaf vanuit zijn toenmalige trotskistische visie zware kritiek op de Palu, de VP en de RVP: ‘Zij hebben hun politieke lijn vóór de coup gebaseerd op de ontkenning van het revolutionaire potentieel van de arbeidersklasse. Hun propaganda richtte zich niet op een versterking van de strijdbaarheid van de massa's, maar op het instandhouden van de parlementaire illusies’ (Hira 1983: 166). Volgens Hira maakte de Surinaamse linkse beweging twee belangrijke strategische fouten. ‘De linkse | |||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
beweging had als alternatief voor een coup de leuze van een algemene staking naar voren moeten brengen. Het klimaat voor een algemene staking was beslist aanwezig, aangezien ook de vakbeweging in conflict was gekomen met de regering. Indien de regering - net als in 1973 - door een algemene staking ten val zou zijn gebracht, dan zou de ruimte voor de groei van de linkse beweging sterk zijn toegenomen’ (Hira 1983: 166). Hira is ook niet mals over het ontbreken van interne democratie aan de linkerzijde. ‘In de organisatieopbouw hebben sommige leiders zich meer bezig gehouden met de vraag hoe ze zich als een nieuwe Lenin, Fidel Castro, Mao Tse Tung of Enver Hoxha konden ontpoppen, dan met het ophouwen van een team werk(st)ers die op grond van politieke principes de leiding van een organisatie kunnen vormen’ (Hira 1983: 165). Ook in een vergelijking met het revolutionaire Nicaragua komt Suriname er volgens Hira bekaaid van af. ‘In Nicaragua zijn de Sandinistische verdedigingscomitees daadwerkelijke volksorganisaties die terecht de ogen, handen en oren van de revolutie worden genoemd. In Suriname zijn de volkscomitees verworden tot de tong en billen van de revolutie. Carrièremakers en gatlikkers hebben daar hun plaats gevonden. In Grenada is de Vereniging van Progressieve Mediawerkers een organisatie van journalisten die eerlijke nieuwsvoorziening over de derde wereld en de revolutie wil organiseren. In Suriname is de Vereniging van Progressieve Mediawerkers een propagandadienst van Bouterse geworden die door niemand geloofd wordt’ (Hira 1983: 166). Sandew Hira schreef deze tekst in 1983 en hij kon natuurlijk niet weten dat volksorganisaties als de Comites de defensa Sandinista even later hun revolutionaire elan verloren. | |||||||||||||||||
Paranoia of reëel gevaar?Was links nu vanuit die focusversmalling, een beetje paranoia of waren er goede gronden om contrarevolutionaire activiteiten van buiten, maar misschien ook van binnenuit te verwachten? Volgens een aantal bronnen zouden er wel degelijk plannen bestaan hebben om het Cubaans georienteerde Suriname terug aan de leiband te leggen. Op 12 december 1982 ontmoette André Haakmat een zekere Bob Hogan in Hotel Babylon te Den Haag (Haakmat 1987: 201). Haakmat laat deze CIA-man zeggen: ‘Het punt is, de Verenigde Staten kunnen met toestaan dat Cuba bepaalt wat in Suriname gebeurt. De Cubanen hebben genoeg ellende veroorzaakt in onze regio. Ze moeren gestopt worden. Suriname mag nier hun Gateway to the South American hinterland worden. Nooit!’ In de periode voor en na de decembermoorden gingen er voortdurend geruchten over een mogelijke Amerikaanse interventie. Wat was waarheid, wat was fictie? Marten Schalkwijk die toen op het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte: | |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
Enkele jaren geleden kwam ik toevallig in contact met een voormalige veiligheidsadviseur op topniveau van Ronald Reagan. Toen hij vernam dat ik uit Suriname kwam, wilde hij me iets toevertrouwen dat hem blijkbaar dwars zat. Eigenlijk verontschuldigde hij zich dat de Verenigde Staren toen inderdaad plannen hadden om Suriname binnen te vallen. Dat leek me een oprechte ontboezeming van die man, die nogmaals bevestigde dat al die geruchten niet zonder grond zijn geweest (Lotens 2004: 92). De Amerikaanse onderzoeksjournalist Bob Woodward beaamt dat er in de periode 1981 tot 1987 CIA-plannen zijn geweest om Suriname te destabiliseren. Volgens Woodward gebeurde dit echter pas na december 1981 en op verzoek van Surinaamse bannelingen in Nederland.Ga naar voetnoot15 Er moeten ook al eerder plannen geweest zijn, want in begin 1982 - nog voor de decembermoorden dus - stuurde de toenmalige Nederlandse minister van Defensie Hans van Mierlo in het diepste geheim kolonel Schulte naar de VS om het Pentagon ervan te weerhouden zijn spierballen in Suriname te tonen. De Landmachtinlichtingendienst (Lamid) had immers serieuze aanwijzingen dat president Reagan bezorgd was om het geflirt van Bouterse met Castro. Hij vreesde voor een ‘nieuw Cuba’ in de achtertuin van de VS.Ga naar voetnoot16 Er blijven heel veel vragen bestaan rond de rol van de inlichtingendiensten van verschillende landen. Ook Frankrijk, bevreesd voor het vrijheidsstreven van de eigen bevolking in Frans-Guyana, volgde met argusogen de gebeurtenissen aan de overkant van de Marowijne.Ga naar voetnoot17 Volgens Bliek man is Suriname een strijdterrein geweest waarop de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de Inlichtingendienst Buitenland (IDB), de Centrale Inlichtingen Dienst (CID), de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) en de Militaire Inlichtingen Dienst (MID) direct of indirect actief zijn geweest (Blickman 1993). Welke rol speelde de | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
Nederlandse missie - en meer bepaald kolonel Hans Valk - voor de staatsgreep (Verhey & Van Westerloo 1982: 3)? En wat was de rol van paracommandant Bas van Tussenbroek als militair attaché en later tijdens de Binnenlandse Oorlog? (Van Westerloo 1996) Was Ronnie Brunswijk alleen maar een enfant terrible met Robin Hoodachtige trekken te vergelijken met Eden Pastora, commandante zero in Nicaragua, of was hij ook verbonden aan een of verschillende inlichtingendiensten? Welke rol speelde de Franse veiligheidsdienst tijdens de Binnenlandse Oorlog?Ga naar voetnoot18 Hoe kwam het dat een zekere dokter Bonnot zo snel ter plaatse was na de moorden in Moiwana? Wie waren al die geheimzinnige huurlingen die aan de overzijde van de Marowijne opereerden? Wat over de vermeende aanwezigheid van Libiërs in Suriname? Het aantal vragen waarop tot nu toe geen bevredigend antwoord is gegeven is zeer groot. Het wordt hoog tijd dat rond deze vragen gedegen wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. | |||||||||||||||||
CaudillismoTussen Simón Bolivar, de bekendste Latijns-Amerikaanse vrijheidsstrijder en de huidige Venezolaanse president Hugo Chávez die de ‘Bolivariaanse revolutie’ in zijn land uitriep, bestaan enkele opvallende overeenkomsten. Het zijn beiden echte caudillos: charismatische, paternalistische figuren, omringd door een schare van supporters die hun leider door dik en dun verdedigen. Dat caudillismo is ook aanwezig in de recente Surinaamse geschiedenis. Een figuur als de charismatische volksjongen Jopie Pengel, die ontzettend veel macht naar zich toe trok en zijn achterban binnen lanti onderbracht, beantwoordde in grote mate aan de kenmerken van het caudillismo. Comandante Daniel Ortega, eens de grote leider van de Sandinistische revolutie, heeft misschien zonder het te willen een aantal wezenstrekken van de verfoeide dictator Somoza overgenomen. Hij werd een linkse caudillo, een Latijns-Amerikaanse grand seigneur met een groot aantal volgelingen. Ook de demagogisch getalenteerde Bouterse past in dit rijtje. Zijn verzet tegen de oude etnische patronagesystemen heeft ertoe geleid dat er in Suriname een nieuwe machtspiramide ontstond, waarvan hij nog steeds de onbetwiste leider is. Deze mentaliteit is volgens Silos het ‘commandisme’, een overblijfsel uit de plantagetijd, met nadruk op paternalisme, autoritarisme en elitarisme (Silos 1990). Silos noemt Suriname - ook het huidige - een ‘commandodemocratie’ in plaats van een parlementaire democratie. | |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
Al de elementen van de autoritaire persoonlijkheid zitten op een zeer ingewikkelde psychologisch-historische manier ingebakken bij het grootste deel van de Surinaamse bevolking.Ga naar voetnoot19 Het gezin, de school, de jeugdbeweging, de kerk, het leger en de politiek zijn doordrongen van autoritaire reflexen. Het wordt met de moedermelk, de klappen van vader en de lat van de onderwijzer doorgegeven. Voordat je het beseft ben je een ja-knikker geworden. Iedereen die zich niet conformeert, heet al snel ‘vrijpostig’. Wie de geborgenheid van die grote familie die Suriname heet en waarin iedereen zijn plaats kent niet accepteert, wordt sociaal uitgespuwd. Volgens Silos is het Bouterse-regime slechts een extreme uiting geweest van het commandisme dat in Suriname als normaal wordt ervaren. Ook de revolutionairen van de jaren tachtig zaten in datzelfde stramien van caudillismo en machismo. In mijn gesprek met Chandra van Binnendijk drukte zij haar ‘onbehagen binnen revolutionaire lijnen’ uit. Ook de houding tegenover vrouwen was vaak met voorbeeldig, maar dat bedek je ook maar met de mantel der liefde. Praten over gevoelens en emoties ging helemaal niet. Dat was ook zo bourgeois. Alles werd teruggebracht tot de vraag of het wel goed was voor de strijd en of het wel paste binnen het marxisme-leninisme. Dat vond ik allemaal nogal kil en koud. Mijn feministische en bij momenten anarchistische houding maakte dat ik als leuk en bruikbaar werd beschouwd, maar ik was geen echte kameraad. Toen ik op een gegeven moment kennis maakte met de Cubanen werd ik door hen ineens wél als een volwaardige kameraad beschouwd. Dat was voor een aantal RVP'ers die opkeken naar de Cubanen een complete verrassing en daardoor veranderde hun houding tegen mij ook (Lotens 2004: 51-52). Silos, die geen hoge pet op heeft van de progressieve intellectuelen in Suriname tijdens de militaire periode, zoekt een psychosociale verklaring voor dit fenomeen. Alleen in hun sociale presentatie waren deze intellectuelen progressief, maar in hun werkelijk handelen, denken en voelen zijn zij conservatief. Zij hebben een enorme angst voor afwijkingen omdat zij geen zekerheid van binnen hebben. Wij praten nooir over emoties in dit land. Dat is jammer, want alleen op die manier kan men zichzelf als object nemen van eigen waarneming. De meeste mensen zitten nog volledig ingebed in hun emoties. Er is geen afstand tussen het denkend ik en zijn gevoelsleven (Lotens 2004: 120). | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
Het kromme hout waaruit de mens gemaakt isDe Amerikaanse antropoloog Gary Brana-Shute (1982) vraagt zich af hoe het komt dat het Surinaamse gewone volk zich tijdens de jaren tachtig niet massaal achter een regime schaarde dat opkwam voor meer sociale rechtvaardigheid. Hij constateert dat de inspanningen om te komen tot een revolutionaire volksmobilisatie weinig effect hadden omdat de nieuwe structuren als volkscomités en volksmilities niet aansloten bij de traditionele sociale organisatie van het gemeenschapsleven. De Amerikaanse historica Rosemary Brana-Shute (1982) stelt dat de meeste stadscreoolse vrouwen tot een groot aantal verschillende clubs en verenigingen behoren die van op het niveau van het huishouden verticaal geïntegreerd zijn tot in de hoogste lagen van de nationale politieke macht. Zij constateert dat die vrouwen onderling met elkaar verbonden zijn via allerlei netwerken van wederzijdse ondersteuning. Ze hebben eigen begrafenisverenigingen (fonsu), roterende kredietorganisaties (kasmoni) en sociale clubs (straati vereniging) om gemeenschappelijke overgangsriten te vieren. Volgens Gary Brana-Shute dropte Volksmobilisatie top down volkscomités boven op deze traditionele buurtgroepen. Dat lukte niet, onder meer omdat die volkscomités zeer mangerichr waren. Gelijkaardige reacties heb ik ook opgevangen tijdens de Nicaraguaanse verkiezingen van 1996 die door Alemán werden gewonnen. Sandinisrische volksvrouwen hebben toen een goede boterham verdiend. Voor honderd córdoba liepen ze in hun wijken rond met bordjes van politieke tegenstrevers. Het maakte niet uit voor wie: als ze maar betaald werden. Deze vrouwen speelden vrolijk voor politieke sandwichman, maar in het stemhokje brachten zij een stem uit voor wie zij werkelijk wilden. Dat is ook in 1987 gebeurd in Suriname. Dat onvoorspelbare gedrag is een vorm van inherent passief verzet. Het is niet alleen diep gegrift in de Nicaraguaanse en Surinaamse ziel, maar doet zich voor bij alle volkeren die langdurig onderdrukt zijn geweest. Overleven is een vorm van verzet. De homo colonicus heeft zich noodgedwongen een masker moeten aanmeten. Zijn janushoofd waarmee hij ja knikt en nee denkt, vertegenwoordigt een doordachte strategie van passief verzet en plantrekkerij. De fratsen van de spin Anansi zijn daarvan een mooi voorbeeld. De maatschappelijke context wordt niet alleen bepaald door macro-economische en politieke omstandigheden, maar ook door cultureel psychologische elementen, die in het traditionele marxisme amper of niet aan de orde kwamen. Marx was geen psycholoog en zeker geen antropoloog. Dat kon natuurlijk niet in de rijd waarin hij zijn economische analyses van de negentiende-eeuwse kapitalistische maatschappij maakte. Marx, die de bestaande maatschappij niet alleen wilde interpreteren maar ook veranderen, leverde ongetwijfeld een waardevol instrument om maatschappelijke mechanismen te begrijpen, maar niet om ze te transformeren. Lenin als theoreticus én practicus van de revolutie vulde deze | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
lacune in het marxisme verder aan en leverde de politieke instrumenten om maatschappelijke revoluties te kunnen doorvoeren. Het marxisme-leninisine is in de twintigste eeuw de belangrijkste inspiratiebron geweest voor de revolutionaire linkerzijde. Binnen de verticale FSLN-partijstructuur in het revolutionaire Nicaragua werd het leninistische voorhoedemodel gehanteerd. Ook in Suriname waren er vóór en tijdens de militaire periode kleine partijen actief die het marxisme-leninisnie hoog in het vaandel voerden. Radicale structurele veranderingen houden echter onvoldoende rekening met, zoals Immanuel Kant het uitdrukt, ‘het kromme hout waaruit de mens is gemaakt’. Psychologische en culturele barrières zijn al vaker valkuilen gebleken voor de architecten van de nieuwe mens en de nieuwe maatschappij. Zolang men geen rekening houdt met dat ‘kromme hout’, met die specificiteit van mensen die beantwoordt aan een eigen - soms grillige - logica, zullen revolutionaire veranderingsprocessen weinig voet aan de grond krijgen. Daarmee hebben Bouterse en de linkse intellectuelen onvoldoende rekening gehouden. | |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
|
|