OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 25
(2006)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |||||||||||||||
Dirk Kruijt
| |||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||
Waar Latijns-Amerikaanse regeringswisselingen in de eeuw tussen 1885 en 1985 zich op niet-democratische wijze voltrokken, gebeurde dat meestal via een coup. In landen als Argentinië, Bolivia, Brazilië, Colombia, El Salvador, Guatemala, Honduras, Mexico, Nicaragua, Paraguay, Peru en Venezuela gold een officiersopleiding als een goede investering in een politieke carrière, die via verkiezingen of via een staatsgreep kon verlopen. Bolivia is nog altijd de continentale recordhouder met één geslaagde staatsgreep per jaar in de negentiende en twintigste eeuw. Door dergclijke regelmatig voorkomende militaire interventies stond Latijns-Amerika lange tijd te boek als het continent van de politieke legers en de militaire politici (Koonings & Kruijt 2002 en 2003). In Argentinië, Brazilië, Chili en Uruguay vestigden zich ‘nationale veiligheidsregimes’ van rechtse signatuur, die in goede harmonie met de nationale elites samenwerkten. In Peru (onder generaal Velasco) en even later in Panama (onder generaal Torrijos) kwamen links-nationalistische militaire regeringen aan de macht, geformeerd om verregaande hervormingen door te voeren en bedoeld om de politieke invloed van de heersende elites uit te schakelen. In beide landen konden de militaire regeringen rekenen op een omvangrijke puhliekssteun. In El Salvador en Guatemala consolideerden vanaf de jaren dertig van de twintigste eeuw - korte democratische intermezzo's daargelaten - militaire dictaturen hun macht, in grimmige repressie opererend tegen alles ter linkerzijde van centrumrechts en vanaf de jaren zestig en zeventig verwikkeld in burgeroorlogen met guerrillabewegingen.Ga naar voetnoot3 In alle hierboven genoemde gevallen betreft het optredens door reguliere strijdkrachten, geleid door generaals, die aan hun militaire officiersopleiding en -carrière een politiek-administratieve component toevoegden (Rouquié 1989). De laatste grote golf van militaire regimes op het continent zou ongeveer twintig jaar duren en nam een aanvang in 1964 met de ‘institutionele staatsgreep’ van de Braziliaanse strijdkrachten. Het betrof ‘institutionele coups’, dus onder verantwoordelijkheid van de chefs van staven of de drie commandanten van leger, marine en luchtmacht. Tevoren werd een regeringsprogramma opgesteld, geformuleerd door ‘militaire intellectuelen’ met staffuncties of uit de inlichtingendiensten afkomstig en vastgesteld na discussie met vertrouwde civiele bondgenoten. In alle gevallen resulteerde dit in regimes van langdurige aard en regerend op basis van politiek-militaire ontwikkelingsprogramma's, ten uitvoer gebracht onder opeenvolgende civiel-militaire regeringen, geleid of gecontroleerd door | |||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||
een militaire junta. De militaire machthebbers rechtvaardigden hun ingrijpen met een beroep op hun patriottisme, toch al een ideologisch monopolie van Latijns Amerikaanse strijdkrachten. De verwevenheid van de strijdkrachten met de politiek-administratieve lichamen van de publieke sector, het nationale veiligheids- en inlichtingencomplex, de federale en deelstatelijke politiediensten, gevoegd bij de controle over het justitiële apparaat, het parlement en de directe administratie in ontwikkelings- en grensregio's waren aanleiding tot de later algemeen aanvaarde typering van dit soort militaire regimes als ‘bureaucratisch-autoritaire regeringen’ (O'Donnell 1973). | |||||||||||||||
In afwijking van het gangbare patroonIn die zin wijkt het optreden van de Surinaamse militairen, aan de macht tussen 1980 en 1987 en opererend in de coulissen van 1987 tot 1992, af van hun Latijns-Amerikaanse collega's. Waar op het continent succesvolle coups werden voorbereid door generaals en admiraals met het commando over hun eigen krijgsmachtonderdeel, daar waren het in Suriname zestien sergeanten en sergeant-majoors zonder noemenswaardige politieke ervaring die de staatsmacht naar zich toetrokken. De meesten van hen hadden een onderofficierenopleiding genoten in het Nederlandse leger.Ga naar voetnoot4 Ter gelegenheid van de onafhankelijkheid waren ze in 1975 naar hun land van herkomst teruggekeerd, verzekerd van een riante suppletieregeling op wedde en speciale toelages gegarandeerd door het voormalige moederland.Ga naar voetnoot5 Ze hadden de macht gegrepen naar aanleiding van een uit de hand gelopen vakbondsconflict. De eerste jaren van aanwezigheid in hun (nieuwe) vaderland waren de sergeanten niet opgevallen door een bovenmatig politieke, laar staan nationalistische belangstelling. Integendeel, de meerderheid richtte zich op de uitoefening van zijn functie, waarbij een aantal van hen, | |||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||
al dan nier in diensttijd, belangen in businessjes ontwikkelde.Ga naar voetnoot6 Slechts een minderheid (Sital, Mijnals, Joeman) engageerde zich met bewegingen in de politiek die als links kunnen worden bestempeld. De onderofficieren die in 1980 de macht grepen, waren aanvankelijk geneigd lopende zaken zoveel mogelijk te laten behartigen door vertrouwde burgers: de advocaten die hen hadden verdedigd tijdens het vakbondsconflict, nationalistische vertegenwoordigers van de vrije beroepen en politici van klein links.Ga naar voetnoot7 Laatstgenoemden meldden zich al snel bij de poorten van de Memre Boekoe kazerne voor een lidmaatschap van een zogeheten burgerraad. Die werd spoedig daarop geïnstalleerd in het bijzijn van militairen, die hun uzi's omklemd hielden. Bouterse, die binnen een aantal maanden de feiteiijke leider van het militaire bewind zou worden, zocht in die beginperiode naar vaderfiguren: kolonel Valk van de Nederlandse ambassade, die in de dagen voor en na de staatsgreep als zijn mentor was opgetreden, de medicus Chin A Sen, de eerste premier na de coup en latere president van Suriname, en Haakmat, de uit Amsterdam overgekomen onderwijsinspecteur en advocaat en latere ontwerper van het juridisch kader op basis waarvan de militaire beheersingsstructuur zou worden gevestigd.Ga naar voetnoot8 Los van deze contacten zocht Bouterse in het verborgene toenadering tot politici van de VHP, die tussen 1973 en 1980 de voornaamste oppositiepartij van het land was geweest. Hun leider, Lachmon, bedankte echter voor de eer om met de militairen in zee te gaan en bleef in de jaren van de civiel-militaire regeringen bij zijn eis dat er democratische verkiezingen gehouden dienden te worden en kabinetten zouden moeren worden geformeerd op basis van de verkiezingsuitslagen.Ga naar voetnoot9 Dat de onderofficieren een politieke scholing ontbeerden, wil niet zeggen dat ze dom waren. Bouterse zou later blijk geven van een briljant gevoel | |||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||
voor timing en speelde lange tijd verschillende militaire en burgerbewegingen tegen elkaar uit. Mijnals studeerde rechten en kreeg economische belangen in de visvangst. Sital volgde een diplomatenopleiding op Cuba. Christopher (die een opleiding volgde aan de Braziliaanse Escola Superior de Guerra) en Neede werden ambassadeur. Toch zouden hun competenties jarenlang worden onderschat, juist vanwege het feit dat ze als onderofficier waren begonnen en pas na de coup (politiek)militaire rangen als majoor en luitenant-kolonel zouden krijgen aangeboden. De Surinaamse militairen werden met een scheef oog bezien door vertegenwoordigers van buitenlandse regeringen, hun bondgenoten incluis.Ga naar voetnoot10 Dit wantrouwen kenmerkte ook de Braziliaanse generaals die in 1983, na een afgedwongen uitnodiging, in Suriname op bezoek kwamen. Zij maakten er geen geheim van het niet erg te hebben op een regering onder leiding van oud-sergeanten, die een links avontuur zochten en misschien al banden met de internationale drugsmaffia onderhielden. Maar de ongerustheid betrof vooral de vermeende aanwezigheid van honderden Cubaanse militairen in Suriname (het waren er naar schatting enkele tientallen) en de nauwe banden die het regime zou onderhouden met de Libische dictator Khadaffi.Ga naar voetnoot11 De directe betrokkenheid van een aantal van de oorspronkelijke coupplegers bij de decembermoorden in 1982 sloeg een geweldige kloof met de militairen die in Latijns-Amerika de macht in handen hadden. Voor het vuile werk had men daar altijd kunnen beschikken over de in het schemerduister opererende staatsveiligheids- en inlichtingendiensten en daarmee verwante doodseskaders. En zelfs in die gevallen waar het ministerie van Defensie de dagelijkse lijst van slachtoffers opstelde, zoals in El Salvador,Ga naar voetnoot12 had men altijd de schijn van minimale distantie weten op te houden. Voor moordende sergeanten, | |||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||
annex drugdealers, was het niet gemakkelijk zich met militaire collega's in de regio op gelijke voet te verstaan. De beginperiode van de civiel-militaire regeringen in Suriname was dus afwijkend van het vestigingspatroon van de Latijns Amerikaanse dictaturen. Maar naarmate de tijd vorderde, begon de gelijkenis in een aantal opzichten toe te nemen. Geleidelijk aan werden, zoals dat ook het geval was in Latijns-Amerika, de ministeries en de publieke sector gemilitariseerd. Hadden de machthebbers zich in de eerste tijd na de staatsgreep tevreden gesteld met het bezetten van enkele sleutelministeries, nu breidden zij hun aanwezigheid op meerdere terreinen uit. Zo werd de rol van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten groter en kreeg de militaire politie uitgebreidere opsporings- en arrestatiebevoegdheden. Vertrouwde militairen, zoals Neede en Christopher,Ga naar voetnoot13 gingen leidinggevende posities bekleden. Er kwam een Bijzonder Gerechtshof om burgerpolitici te vervolgen die van corruptie werden verdacht. Het justitiële apparaat boog, zeker na de decembermoorden, steeds gemakkelijker naar de militaire wensen. De pers werd gecensureerd. Regelmatig verschenen militairen, bullepees in de hand, op redactiekantoren om journalisten te ‘assisteren’ bij het vergaren en redigeren van patriottisch nieuws. Later voorzag de veiligheidsdienst de pers van informatie. Zittende (burger)presidenten en (burger)premiers raadpleegden de militaire machthebbers over de kleinste details. Mede naar het voorbeeld van landen met een links-nationalistische revolutionaire leiding (Cuba, Nicaragua en Peru) werden zogeheten volkscomité's gevormd om de niet-georganiseerde bevolking in regime-vriendelijke organisaties onder te brengen. Na de decembermoorden van 1982 zagen zogeheten anti-interventiecomités het licht, gemobiliseerd op buurtbasis en bedoeld als romantisch tegenwicht bij mogelijke invasies vanuit Nederland of de Verenigde Staten. Daarnaast werden volksmilities gevormd, paramilitaire burgereenheden, getraind in de kazerne door sergeanten en officieren. De paramilitaire eenheden kregen niet dezelfde lugubere reputatie als de Centraal-Amerikaanse paramilitaire eenheden tijdens de burgeroorlogen, maar in wezen ging het om hetzelfde type militair getrainde burgers, eventueel te belasten met repressieve taken in geval van nood. In die tijd vormden de strijdkrachten en de politie ongeveer veertien procent van de totale publieke sector die op haar beurt in het midden van de jaren tachtig haar verzadigingspunt bereikte van ongeveer vijftig procent van de beroepsbevolking (Kruijt & Maks 2004). De strijdkrachten telden begin 1983 ongeveer 2.500 tot 3.000 personen, de politiediensten beschikten over ongeveer 1.400 leden en in de volksmilities waren 3.000 tot 4.000 personen georganiseerd (Hoogbergen & Kruijt 2005: 91). | |||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||
Bouterse zelf verwierf in stilte steeds meer macht. Tussen 1980 en 1987 breidde hij, in steeds andere functies, zijn formele bevoegdheden noemenswaardig uit: legerleider (bevelhebber), voorzitter van het Militair Gezag, voorzitter van het presidium van het Revolutionair Front, voorzitter van het Beleidscentrum (dat op de landsregering toezicht hield) en regeringsleider.Ga naar voetnoot14 In die laatste functie tekende hij alle presidentiële besluiten mee.Ga naar voetnoot15 In het dagelijkse spraakgebruik even amicaal als eerbiedig aangeduid als Bevel was hij vanaf medio 1981 de onbetwiste militaire en politieke leider van Suriname. Toen de militairen een eigen politieke beweging stichtten, werd Bouterse tevens Leider van de Revolutie.Ga naar voetnoot16 Aan het einde van de militaire periode gold Bouterse als een volleerd ‘militair politicus’. Na het herstel van de democratie zou hij tijdens de eerste regering-Venetiaan (als militair) en tijdens de regering-Wijdenbosch (als adviseur van staat) nog directe invloed uitoefenen op het landsbestuur. Heden ten dage is Bouterse (als politiek leider van de Nationale Democratische Partij) lid van De Nationale Assemblee, evenals zijn voormalige lijfwacht en (tussen 1986 en 1992) militaire opponent Brunswijk. | |||||||||||||||
In de pas met omringende transitiesHet is interessant om ook in het kader van de transitie van dictatuur naar democratie Suriname te vergelijken met de omringende landen van Latijns Amerika. De meeste onderzoekers die deze transitie in Latijns-Amerikaanse landen hebben bestudeerd,Ga naar voetnoot17 wijzen op het langdurige verloop (tien tot vijftien jaar) van dit proces, dat zich kenmerkt door veel onderhuidse conflicten tussen de (legitieme) democratische regerin- | |||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||
gen en de militaire instituties. Na de formele machtswisseling bleven in veel gevallen de (oude) militaire machthebbers, gebruikmakend van hun monopolie over staatsveiligheid en intelligence, in de coulissen meeregeren, ditmaal in hun rol als (verplichte) ‘militaire adviseurs’ (Zaverucha 2005: 35-50). In veel landen genoten zij lange tijd feitelijke immuniteit vanwege hun geprononceerde houding ten opzichte van de burgerlijke rechtspleging of vanwege de onmacht of onwil van de democratische autoriteiten om voormalige militaire schenders van de mensenrechten justitieel te vervolgen.Ga naar voetnoot18 In Argentinië kwam het militaire bewind, toch al vastgelopen, bruusk ten einde toen een poging tot vorming van nationale eenheid rond de bezetting van de Falkland Eilanden (de Malvinas) uitliep op een fiasco. De Engelse expeditiemacht bleek superieur aan de Argentijnse strijdkrachten (McSherry 1997).Ga naar voetnoot19 De leden van de opeenvolgende militaire junta's werden door de (burger)regering-Alfonsin gerechtelijk vervolgd wegens schending van de mensenrechten. Dit leidde tot grote onrust onder de strijdkrachten en uiteindelijk tot de val van de regering-Alfonsin. De latere regering-Menem kondigde een amnestie-wetgeving af, maar uiteindelijk werden de voormalige militaire machthebbers opnieuw voor de rechter gedaagd en kregen zij huisarrest. In Brazilië onderhandelde de laatste militaire regering langdurig over een overgangswetgeving. De eerste burgerpresident, Sarney, kreeg vijf militaire ministers als ‘huisadviseurs’ toebedeeld. In 2003 zou hij in een interview met het tijdschrift Veja verklaren dat zijn belangrijkste taak gedurende zijn vijf regeringsjaren het stabiliseren van de overgangssituatie was en het voorkomen van een staatsgreep. Onder opeenvolgende burgerpresidenten werd daarna de invloed van de militairen langzaamaan afgebouwd (Hunter 1997). Uiteindelijk reorganiseerde president Cardoso in 1998 de strijdkrachten en de inlichtingendienst. Dit was aan het einde van zijn eerste regeringsperiode, toen hij al zeker was van een tweede ambtstermijn als president.Ga naar voetnoot20 In Chili nam de overgang van een militair naar een democratisch bewind na het door Pinochet verloren referendum ongeveer vijftien jaar in beslag. Aanvankelijk was de oude dictator, die zichzelf en de voormalige militaire garde ontslag van rechtsvervolging gunde en zichzelf bovendien uitmuntende salarissen en aanzienlijke politieke macht had toebedeeld, een soort mederegent. Na veel omzichtigheid en diplomatiek manoeuvreren waren | |||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||
opeenvolgende democratische regeringen in staat zich re ontdoen van de bemoeienis van de militairen met de dagelijkse politiek.Ga naar voetnoot21 De gevangenschap van Pinochet in Londen en de langdurige processen, waarbij de ex-dictator enkele keren medisch werd getest op seniliteit, brachten ook de nieuwe generatie militairen in verlegenheid. De geweldscyclus die volgde op de Mexicaanse Revolutie - in feite een langdurige burgeroorlog met sterk etnische trekken en ‘boerenlegers’ - liep naar het oordeel van de meeste onderzoekers af in de tweede helft van de jaren dertig of aan het begin van de jaren veertig, dus meer dan vijftien jaar na dato. Nieuw historisch onderzoek maakt echter aannemelijk dat de geweldscyclus tot in de jaren vijftig doorging (Knight 1999). Een recente dissertatie over het voortduren van deze spiraal van geweld - gebaseerd op dieptestudies in verschillende Mexicaanse deelstaten - toont aan dat de gevolgen nog veel langer voelbaar waren dan tot dusver werd aangenomen (Gillingham 2005). De stille burgeroorlog die al sinds de jaren vijftig in Colombia woedt, heeft al aan meer dan één miljoen inwoners het leven gekost. Militairen, paramilitairen, politie-eenheden, parapolitionele eenheden, doodseskaders gefinancierd van verschillende zijden en meerdere guerrillabewegingen hebben diepe sporen getrokken in de Colombiaanse maatschappij.Ga naar voetnoot22 Een bijna vijfenvijftig jaar durend conflict op nationaal niveau heeft ook repercussies gehad voor de fragmentatie van geweldsactoren op regionaal en lokaal niveau. Studies op lokaal niveau tonen de aanwezigheid aan van tientallen, soms meer dan vijftig typen gewelddadige actoren in de grote steden en op het platteland, die elkaar de beheersing over kleine territoria betwisten.Ga naar voetnoot23 Dit zijn de gevolgen van een nooit voltooid pacificarieproces vanaf de jaren zeventig tot op heden. De twee meest langdurige dictaturen in Latijns Amerika, die van El Salvador en Guatemala, gingen tientallen jaren lang gepaard met terreur en intimidatie en riepen beide gewelddadige burgeroorlogen op. De militaire regimes van beide landen bewandelden tenslotte via eigen beleid de weg naar democratie, dwang uitoefenend op de civiele overgangsregeringen en nog jarenlang de landspolitick controlerend vanuit de coulissen.Ga naar voetnoot24 In El Salvador kwam ARENA als civiele politieke partij op als erfgenaam van verschillende militair-politieke verbanden die tot aan het einde van | |||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||
de jaren zeventig invloedrijk waren geweest. Tijdens het leiderschap van de stichter van ARENA, ex-majoor D'Aubuisson, zette de partij moordcommando's in, zoals militaire regeringen in het land eerder hadden gedaan. In 1985 werden deze doodseskaders officieel ontbonden, toen het leiderschap van ARENA salonfähig trachtte te worden en een campagne voor deelname aan het presidentschap lanceerde. Het jaar ervoor was de termijn van de laatste civiel-militaire junta officieel beëindigd, al zouden de militairen in verregaande mate de wettig gekozen president Duarte blijven controleren. Duarte was aan de macht gekomen met sterke Amerikaanse steun tijdens verkiezingen die tijdens de burgeroorlog waren georganiseerd. Het militaire overwicht kwam in feite ten einde na de verkiezingsoverwinning van ARENA-president Cristiani in 1989. Enkele maanden daarna bezette de guerrillabeweging de hoofdstad San Salvador. Tijdens vredesonderhandelingen die kort daarop een aanvang namen, gevolgd door een vredesverdrag begin 1992, kwamen de strijdkrachten voor de keuze te staan: óf een institutionele suïcide (een gedwongen ontbinding van het leger) te accepteren óf in te stemmen met een verregaande zuivering van het officierencorps.Ga naar voetnoot25 President en legerleiding kozen voor het laatste alternatief en binnen enkele maanden werden 104 officieren (minister en vice-minister van defensie, alle generaals, de meeste kolonels) ontslagen wegens schending van de mensenrechten. De officiersopleiding werd gereorganiseerd. De afgelopen tien jaar is het Salvadoraanse leger volstrekt buiten de politiek gebleven. Het officierencorps wordt opgeleid voor taken die strikt met de landsverdediging te maken hebben, voor bijstand tijdens natuurrampen (aardbevingen, overstromingen) en voor vredesmissies.Ga naar voetnoot26 Tegelijkertijd werd de gemilitariseerde politie ontbonden en vervangen door een burgerpolitie, waarin voor een derde deel ex-guerrillastrijders werden opgenomen. Daarnaast vonden ingrijpende hervormingen plaats bij de rechterlijke macht en in het kiesstelsel. In Guatemala kwam in 1983, toen een groep officieren een einde maakte aan de dictatuur van generaal Rios Montt, een nieuwe generatie bevelhebbers aan de macht, die zich richtte op een geleidelijke overgang naar democratische verhoudingen, op een militair overwicht op de guerrilla en op vredesonderhandelingen waarbij de strijdkrachten in een gunstige uitgangspositie zouden verkeren. In 1985 werd de democratie hersteld, maar het leger behield nog ongeveer tien jaar een sleutelrol achter de coulissen van de landspolitiek door haar aandeel in de burgeroorlog, haar monopolie op intelligence en haar vergaande bevoegdheden ten | |||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||
aanzien van ‘veiligheids- en ontwikkelingstaken’ in het binnenland.Ga naar voetnoot27 Van 1991 tot 1996 vonden vredesbesprekingen plaats, zowel tussen de overheid, de strijdkrachten en de guerrilla onder leiding van de Verenigde Naties, als onderhands tussen legerleiding en de comandanaa general van de guerrilla.Ga naar voetnoot28 De strijdkrachten werden in 1997 en 1998 in omvang teruggebracht volgens een schema, dat was overeengekomen tijdens de vredesbesprekingen. Het civiel-militaire studiecentrum ESTNA werd ontbonden en de scholing van het officierencorps gereorganiseerd. Evenals in El Salvador werd in Guatemala een nieuwe politiemacht opgericht, zij het zonder de participatie van de voormalige guerrillastrijders. Daarna werden de hervormingen binnen de veiligheidssector gestaakt. Tijdens de regering Portillo-Rios Montt, in 2000 door een verkiezingsoverwinning aan de macht gekomen, gebruikte de uitvoerende macht de strijdkrachten echter opnieuw voor politieke doeleinden, waarbij de legerleiding (onder wie Rios Montts zoon, generaal Rios Soza) niet onwelwillend stond tegenover corruptiepraktijken.Ga naar voetnoot29 Het transitieproces naar democratische verhoudingen nam in Suriname in 1985 een aanvang toen een parlement aantrad, niet gekozen maar benoemd door de legerleiding.Ga naar voetnoot30 Er werd een plebisciet georganiseerd over een nieuwe grondwet, mede geschreven door de civiele adviseurs van de legerleiding en qua toonzetting en feirehjke inhoud de weg openend voor een toekomstige cohabitation tussen gekozen regeringsleiders en gevestigde militaire leiders.Ga naar voetnoot31 De riante overgangsregeling, die de Surinaamse militairen in staat stelde tussen 1987 en 1993 veel macht en invloed te behouden, werd langzaamaan ingeperkt door tussentijdse grondwetswijzigingen. Toch betoonden de eerste democratisch gekozen | |||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||
president Shankar en diens kabinet zich uiterst voorzichtig in de omgang met de legerleiding. Het staatshoofd kon ook moeilijk anders.Ga naar voetnoot32 In die zin was de procesgang in de transitieperiode - vanaf 1985 tot de formele uitfasering van de militairen eind 1992 - vergelijkbaar met die in andere Latijns-Amerikaanse landen, zoals Brazilië, Chili en Guatemala. Misschien waren de Surinaamse militairen bruusker in hun optreden. Ze forceerden een tweede staatsgreep eind 1990 en dwongen de regering-Shankar tot aftreden. Het gekozen parlement keurde de vorming van een overgangsregering goed en legitimeerde daarmee de staatsgreep. Nieuwe verkiezingen volgden in mei 1991. Anders dan in de omringende landen van Latijns-Amerika waar militaire regeringen een einde vonden, kreeg Suriname te maken met een burgeroorlog, niet tijdens maar na het militaire regime, in ieder geval terwijl de overgang naar democratische verhoudingen al vergevorderd was. Het is hier niet de plaats om de burgeroorlog en zijn gevolgen uitvoerig te analyseren.Ga naar voetnoot33 In Oost-Suriname ontstond een guerrillabeweging onder leiding van Brunswijk, een voormalige lijfwacht van Bouterse. Brunswijk werd, met steun van Surinaamse politici die in ballingschap in Nederland verbleven en gedoogd door de Nederlandse en Franse overheid, leider van een ‘Surinaams bevrijdingsleger’, waaraan voornamelijk jongeren met een Marron-achtergrond en enkele buitenlandse huurlingen deelnamen. De oorlog ontaardde in een etnisch conflict. De Surinaamse militaire leiding organiseerde paramilitaire eenheden en verwierf zich op het politieke vlak een machtspositie plus een legitieme reden tot aanblijven, daarbij onafhankelijk opererend van de regering-Shankar. De legerleiding (Bouterse) boycotte de door de regering bereikte vredesakkoorden en kwam tot een (informeel) vergelijk met Brunswijk over de territoriale verdeling van het binnenland. Het zou tot 1991 duren voordat een formele vrede tot stand kwam, mede met steun van de Organisatie van Amerikaanse Staten.Ga naar voetnoot34 | |||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||
Ook de formele uitfasering van de militaire leiders rond Bouterse kwam pas in de jaren 1992 en 1993 tot stand, vooral door persoonlijk optreden van de toenmalige minister van Defensie Gilds en de latere bevelhebber Mercuur.Ga naar voetnoot35 In maart 1992 schrapte De Nationale Assemblee de grondwetsartikelen, die de politieke rol van de strijdkrachten rechtvaardigde. Minister Gilds legde Bouterse een spreekverbod op en gaf geen krimp bij pogingen van de bevelhebber zich desondanks in de landspolitiek te blijven mengen. Na een aantal conflicten tussen minister en bevelhebber werd Bouterse in november 1992 door de president en de defensieminister in het openbaar berispt. Hij trad demonstratief af en koerste klaarblijkelijk af op een herhaling van de coup van 1990. Maar Gilds greep snel in en ontsloeg een aantal van Bouterse's vertrouwelingen. Bij een volgend conflict tussen de legertop enerzijds en de president en zijn defensieminister anderzijds, in april 1993, greep Mercuur, toen bataljonscommandant, in. Hij riep zijn eenheden bij elkaar, schaarde zich met veel vertoon aan de zijde van de regering en schakelde op die manier de opstandige officieren uit. Na 1993 trad een nieuwe generatie officieren aan en kwam een einde aan de inmenging van het leger in de landspolitiek. Bouterse zou, zoals gezegd, tijdens de regering-Wijdenbosch opnieuw op de voorgrond treden, maar ditmaal als burgerpoliticus. Verschillende Bouterse-getrouwen kregen ambassadeursposten of traden op als minister. Maar bij het aftreden van Wijdenbosch in 2000 waren de jaren van invloed van de oud-militairen en hun naaste burgeradviseurs voorbij. Bouterse en Wijdenbosch bleven via een parlementszetel in de politiek, vooralsnog marginaal. Even leek het erop dat Bouterse zeer sterk zou terugkomen bij de verkiezingen van 2005, maar ondanks de winst die zijn partij behaalde en het verlies van de regeringscoalitie kwam er een derde regering-Venetiaan. Bouterse en Wijdenbosch behielden hun parlementaire status en ook Brunswijk veroverde via een regionaal kiesverband in het binnenland een plaats als volksvertegenwoordiger in De Nationale Assemblee. | |||||||||||||||
ConclusieOndanks het aanvankelijk afwijkende patroon van militaire inmenging in de landspolitiek in Suriname, begonnen de voormalige sergeanten en sergeant-majoors, naarmate ze na de coup in 1980 langer aan de macht bleven, gaandeweg meer op de politieke militairen van Latijns Amerikaanse snit te lijken. Naarmate de ervaring van Bouterse en de zijnen in de politiek groter werd, groeide de gelijkenis. De Surinaamse transitieperiode naar democratische verhoudingen vertoont zelfs een sterke overeenkomst met de langdurige civiel-militaire cohabitation-formule in landen als Chili en Guatemala. Dat geeft aanleiding tot de vraag die ik | |||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||
tot besluit van dit artikel wil formuleren: Is er in Latijns Amerika sprake geweest van een ‘ijzeren wet van politiek-militaire beheersing’, ongeacht de oorspronkelijke aard van de civiel-militaire betrekkingen? Blijkbaar volgen militaire regimes, hoe uiteenlopend hun ontstaansgeschiedenis ook is, eenmaal aan de macht een soort ijzeren logica en laten zij op den duur een identiek patroon van repressie en beheersing zien, waarbij speciale wetgeving, feitelijke immuniteit, politieke roluitbreiding van de zittende militaire elite en vervolging van politieke tegenstanders een rol spelen. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||
|
|