OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 25
(2006)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| ||||||||||
Hugo Fernandes Mendes
| ||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||
rughoudendheid van politieke leiders om de militairen ter verantwoording te roepen heeft plaatsgemaakt voor een actief vervolgingsbeleid. Suriname is een van de landen die genoemd worden in het artikel in The Miami Herald: ‘the military dictator’ Bouterse is vervangen door ‘the elected president’ Venetiaan. In dit opzicht volgt Suriname in grote lijnen de trend in Latijns-Amerika. Geen militaire dictatuur meer. Maar is de militaire dreiging verdwenen? Wat is de cultuur binnen het leger en worden ook in Suriname militairen vervolgd voor hun misdaden? Bestaat er nog een amnestiewet en zijn er plannen om die in te trekken? Gaat Suriname met zichzelf een debat aan? Allemaal vragen waarvan de beantwoording overigens met altijd binnen het bestek past van dit artikel. Eind oktober 2005 was ik in Suriname. Juist in de periode dat de oppositiepartijen onder leiding van Desi Bouterse protestdemonstraties organiseerden op het plein voor de Nationale Assemblee. De demonstraties verliepen rustig, maar het decor was grimmig. Militairen en gehelmde politieagenten met geweren hielden een oogje in het zeil. Ook heb ik enige indrukken opgedaan bij een drukbezochte bijeenkomst van de partij van Bouterse (NDP). In felle bewoordingen hekelde Bouterse president Venetiaan. Deze zou schade toebrengen aan het land die te vergelijken was met de orkaan Karrina. De oppositiepartijen bekritiseerden vooral de verhoging van de benzineprijzen met honderd procent, die vooral de armoede in het land tot ongekende hoogte zou doen stijgen. Maar ook sprak Bouterse dreigende taal over zijn naderende strafrechtelijke vervolging voor de decembermoorden. Een strafrechtelijke vervolging zou niet in het belang zijn van land en volk. ‘Er gaan dingen gebeuren’, sprak hij cryptisch. Zijn adviseur Herrenberg liet weten dat vervolging van Bouterse niet in het nationaal belang was.Ga naar voetnoot1 De minister van Justitie en de president reageerden gematigd. De actualiteit van het thema wordt door deze gebeurtenissen geïllustreerd. Het onderwerp is springlevend en een vergelijkende classificatie van de Surinaamse militair heeft weliswaar een relatieve betekenis, maar kan in elk opzicht nuttig zijn. | ||||||||||
De staatsgreep in SurinameDe officieren die in Latijns-Amerika naar de macht grepen, waren zelden representanten van de middenklasse. In de kern waren de staatsgrepen meestal gericht op de bescherming van de bestaande economische en maatschappelijke elite. De officieren werden deel van deze elite en domineerden bepaalde burgerlijke instituties (Kruijt 1989: 78-84). Zij werden ondernemer en grootgrondbezitter. Brazilië, Argentinië en Chili waren belangrijke vertegenwoordigers van dit model. | ||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||
Protestdemonstratie tegen de regering Venetiaan in november 2005 Foto: Dagblad Suriname.
Tegenover het conservatief te noemen Latijns-Amerikaanse model - dat tegenwoordig eerder een relict is uit het nabije verleden - staat de progressieve Afrikaanse variant.Ga naar voetnoot2 In zijn meest romantische vorm zou de Afrikaanse militair zich krachtens de beeldvorming veelal laten inspireren door de noodzaak van nationale ontwikkeling, armoedebestrijding en economische hervorming. Nobele doeleinden derhalve, waar niemand tegen kan zijn. Deze geromantiseerde en naïeve etiketten, gelet op de brute werkelijkheid van mensenrechtenschendingen en grootschalige fraude door de militaire leiders, maskeren het institutionele onderdrukkende karakter van Afrikaanse staatsgrepen. De coupplegers konden al heel snel de verleiding van macht en de op verwerving van persoonlijke rijkdom gerichte corruptie met weerstaan. In deze zin is er weinig verschil tussen Latijns-Amerikaanse of Afrikaanse militaire regimes. Was de militaire ingreep in Suriname ingegeven door de gedachte om de bestaande economische elite te beschermen, of stond de ontwikkeling van land en volk centraal? Voor een antwoord op deze vraag is een reconstructie van de ingreep nodig (zie uitvoerig Fernandes Mendes 1983). | ||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||
In november 1975 werd de Surinaamse krijgsmacht (SKM) opgericht, die bestond uit 18 officieren, 100 onderofficieren en 500 dienstplichtige soldaten. Het leger was een nieuwe organisatie waar de Surinaamse politici geen ervaring mee hadden opgedaan. De vraag of er een leger moest komen en wat precies de taak moest zijn, is voor de onafhankelijkheid nauwelijks besproken. Dat behoeft geen verwondering. De onafhankelijkheid was niet de vrucht van beraad en overleg, maar het resultaat van een politieke overval op land en volk.Ga naar voetnoot3 De noodzaak van een leger was niet gebaseerd op een analyse van de Surinaamse veiligheidsbehoeften. Er vond geen inventarisatie plaats van mogelijke externe bedreigingen. Aanvankelijk werd het leger in de Surinaamse politiek genegeerd. De minister van Justitie werd tevens belast met defensie en er werden geen pogingen gedaan om de krijgsmacht in te lijven in de gangbare politieke praktijk van patronage. Na ongeveer twee jaar trachtten de politici meer greep op de krijgsmacht te krijgen door de benoeming van bevriende personen. Dit was een van de aanleidingen tot een langdurig conflict met de bevelhebber die uiteindelijk uit de gratie viel. Door dit conflict werd het leger in zijn functioneren gefrustreerd. Er ontstond een groot gebrek aan (financiële) middelen. Militaire voertuigen stonden door gebrek aan onderdelen stil. Onvoldoende materieel, gebrek aan onderhoud en verloedering van de discipline tastten de slagkracht van de krijgsmacht en de motivatie van het personeel aan. Dit was een aanleiding voor de staatsgreep van 1980. | ||||||||||
Persoonlijk belang stond centraalNaast deze spanningsvolle relatie tussen politiek en leger waren er ook interne oorzaken voor de coup van 1980. De krijgsmachtleiding bleek niet competent te zijn. In het jaar voor de staatsgreep bleek het officierscorps geen vertrouwen meer te hebben in de commandant die meermalen ter verantwoording werd geroepen voor zijn onverantwoordelijke, ongeïnteresseerde en gebrekkige wijze van leiding geven. Hij hield zich onledig met parades en recepties; voor de manschappen had hij geen aandacht. In het bijzonder het waanzinnig genoemde detacheringsysteem was een steen des aanstoots. De militairen waren vele maanden van huis en verveelden zich op locaties diep in het binnenland. Deze jaren achtereen volgehouden verfoeide detacheringpraktijk was naast willekeurige bevorderingen en verwaarlozing het belangrijkste mikpunt van kritiek. Door de officieren werd in 1979 - kort voor de staatsgreep - aan de officieel ingcstelde onderzoekscommissie Abendanon een memorandum aangeboden. Zij kwamen daarin tot de conclusie dat de crisis waarin de | ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
krijgsmacht verkeerde, een rechtstreeks gevolg was van de wisselwerking van de ongeschiktheid van de legerleiding met het - misschien onbewust - frustrerende beleid van de regering. Dit was het klimaat waarin vanaf 1978 bij de onderofficieren de overigens terechte behoefte ontstond te komen tot de oprichting van een vakbond. In voornoemd memorandum van de officieren komt de volgende zinsnede voor: ‘Binnen de krijgsmacht is demotivatie in alle gelederen waarneembaar. De sfeer is totaal verziekt, het leger kan als zodanig niet langer functioneren.’ De commandant van het Surinaamse leger wees lange tijd de vorming van een vakbond af, met als motivering dat er geen betere vakbondsleider was dan hijzelf. In januari 1979 gingen de onderofficieren voor het eerst in staking. Deze staking werd gevolgd door andere acties. In januari 1980 betichtten de onderofficieren het kabinet van verraadGa naar voetnoot4 en gingen over tot een gedeeltelijke bezetting van een belangrijke kazerne. Gedurende een jaar was niet opgetreden tegen de militairen. Daarmee liet de regering, die een verbod tot vervolging uitvaardigde, serieuze schendingen van het militaire strafrecht over haar kant gaan. Dit was buitengewoon ernstig voor het functioneren van het leger. De staking van januari 1980 was tegen de regering gericht, die daarom het verbod op militair strafrechtelijke vervolging introk. In eerste instantie werd een drietal militairen aangehouden en vervolgd voor ernstige militaire vergrijpen zoals muiterij. Veroordeling had kunnen leiden tot ontslag uit het leger en lange gevangenisstraffen. Eén dag voor de uitspraak van de krijgsraad vond de staatsgreep plaats. Een veroordeling van het drietal zou het sein zijn geweest voor de vervolging van andere onderofficieren. Met de staatsgreep werd voorkomen dat een aantal gezichtsbepalende onderofficieren in het gevang zou belanden en worden ontslagen uit het leger. Met het voorgaande is de vraag of de Surinaamse staatsgreep past in de Zuid-Amerikaansc praktijk van militaire interventies beantwoord. Met de staatsgreep werd geen ander doel gediend dan het behartigen van het eigen belang, namelijk te voorkomen dat men oneervol ontslagen zou worden uit de krijgsmacht en in de gevangenis zou belanden. Ik ken geen voorbeeld van een militaire interventie in Latijns-Amerika of Afrika waar het persoonlijke belang van de coupplegers zo evident en rechtstreeks was. Ik denk daarom dat Kruijt (1989: 2) nog te veel eer bewijst aan de militairen die de staatsgreep pleegden, met zijn constatering dat hij Suriname beschouwt als een ‘onmiddellijk gedegenereerde’ variant van het Latijns-Amerikaanse model. Erkend moet worden dat de coupplegers aanvankelijk konden rekenen op een zekere welwillendheid. De ingreep zou perspectief bieden op democratisch bestuur, prioriteit voor volkswo- | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
ningbouw en effectieve armoedebestrijding. Het was een kans om aan de verstikkende greep van de oude politiek te ontkomen. De oude politiek stond symbool voor de overheersing van groeps- en etnische belangen. Velen zagen de staatsgreep als een kans op een nieuw begin. Ook kleine linkse politieke partijen en bewegingen probeerden invloed te krijgen op de militairen en de staatsgreep om te buigen naar een sociale revolutie. Zowel in het Afrikaanse als het Latijns-Amerikaanse model worden de militairen al heel snel vermogend. Dit patroon is ook in Suriname waarneembaar. Veel militairen die betrokken waren bij de staatsgreep zijn nu rijk. Het zijn zakenlieden, grootgrondbezitters en zij hebben belangen in onroerend goed en in de landbouw. Het is het klassieke patroon van zelfverrijking, terwijl men zich laar voorstaan op de inzet voor de minder draagkrachtigen. | ||||||||||
Overgang van militair naar burgerlijk bestuurZoals de meeste Latijns-Amerikaanse landen kent Suriname tegenwoordig een democratisch gelegitimeerd bestuur en een door de bevolking gekozen parlement. Het leger functioneert voor zover waarneembaar niet als een politieke factor. De Surinaamse militair heeft al weer jaren een niet politiek imago en voert de opdrachten van de regering uit. Het lijkt erop dat de regering de vervolging van de vermoedelijke daders van de moorden in 1982 wil doorzetten. De minister van Justitie toont in zijn toespraken een zekere vastberadenheid en daadkracht. Op dit moment wordt er niet gesproken over de intrekking van de amnestiewetgeving, die tot stand kwam in 1980 en de militairen amnestie verleende voor de strafbare gevolgen van de staatsgreep. Naast de moorden in december 1982 zijn er nog andere ernstige schendingen van fundamentele mensenrechten gepleegd. De gepleegde wreedheden tijdens de zogeheten Binnenlandse OorlogGa naar voetnoot5 - zoals Moiwana - zijn nog onvoldoende bekend en beschreven. Het is noodzakelijk en onvermijdelijk dat ook deze zaken ter hand genomen worden, zoals ook elders in Latijns-Amerika het geval is.Ga naar voetnoot6 Het blijkt noodzakelijk als laatste complement van de volledige transitie van militair naar burgerlijk bestuur. De succesvolle afronding van de vervolging van de gebeurtenissen in december 1982 is een eerste stap in dit eindproces. Het is wel de moeilijkste en belangrijkste fase. Dat blijkt wel uit de huidige straatacties en demonstraties en vooral uit de relatie die wordt gelegd met de strafrechtelijke vervolging van Bouterse. Het is van belang de historische parallel te onderkennen tussen de aanloop tot de staatsgreep in 1980 en de actualiteit. Ook in 1980 waren | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
er straatacties en dreigde een strafrechtelijke vervolging. Kort voor de rechterlijke uitspraak volgde de staatsgreep. Kan het niet weer gebeuren? Niet als de lessen die de geschiedenis biedt, serieus worden genomen. De omstandigheden zijn ook veranderd, Latijns-Amerika is geen broedplaats meer van militaire dictaturen, en rekent juist af met dit verleden. Bouterse is geen militair meer. En het kan niet anders: Suriname is op dit punt de naïviteit voorbij! | ||||||||||
Literatuur
Mr. Dr. Hugo Fernandes Mendes was universitair hoofddocent in Leiden en heeft regelmatig gepubliceerd over constitutionele ontwikkelingen in Suriname. |
|