| |
| |
| |
Deborah de Rooij
‘Ze is mooi, maar zwart’
De relatie tussen schoonheid en huidskleur bij Afro-Surinaamse jonge vrouwen
Het uiterlijk is het meest zichtbare deel van iemands identiteit. Mensen beoordelen elkaar op basis van het uiterlijk en schoonheid speelt hierbij een aparte rol. De manier waarop mensen hun uiterlijk waarderen heeft sterk te maken met culturele ideaalbeelden die in een bepaalde maatschappij gangbaar zijn. Schoonheidsidealen zijn daarom afhankelijk van de context, ze staan niet vast, maar zijn sociaal geconstrueerd. Schoonheidsbeleving kan worden gezien als de manier waarop iemand het lichaam waardeert in vergelijking met de culturele ideaalbeelden in een bepaalde maatschappelijke context. In Nederland en de westerse wereld bijvoorbeeld is wit de schoonheidsnorm, het culturele ideaalbeeld. Vrouwen worden op basis van deze witte schoonheidsnorm beoordeeld.
In mijn onderzoek naar schoonheid bij Afro-Surinaamse jonge vrouwen in Nederland heb ik gekeken naar de relatie tussen etnische identiteit en schoonheid. Bij schoonheidsbeleving spelen een aantal aspecten een belangrijke rol. Te denken valt aan haar, lichaamsgewicht, lengte er cetera. Ik heb met name gelet op de invloed van het haar, de huidskleur en het lichaam bij de schoonheidsbeleving van Afro-Surinaamse jonge vrouwen. Uit mijn onderzoek komt naar voren dat meisjes positief staan ten opzichte van hun uiterlijk en dat hun etnische achtergrond daar in een belangrijke mate aan bijdraagt. Vanuit hun socialisatie binnen de Afro-Surinaamse gemeenschap leren zij hun lichaam te koesteren en een positief lichaamsbeeld te ontwikkelen. Afro-Surinaamse vrouwen uit hun directe omgeving spelen een belangrijke rol bij hun schoonheidsbeleving en -waardering. Schoonheid wordt bij hen niet alleen gedefinieerd in termen van lengte en lichaamsgewicht. Houding, uitstraling en er verzorgd uitzien spelen een zeer belangrijke rol bij hun schoonheidswaardering.
In dit artikel zal ik mij concentreren op de betekenis van huidskleur bij hun schoonheidsbeleving. Ik zal hierbij antwoord geven op de vraag hoe huidskleur het schoonheidsbeeld van de respondenten construeert. Eerst zal ik het begrip etnische identiteit kort uiteenzetten. Vervolgens zal ik aandacht besteden aan de historische context waarin constructen over ‘ras’ en huidskleur bepalend zijn geweest voor ontstaan van het westerse schoonheidsideaal. Vervolgens zal ik met behulp van mijn eigen onderzoeksresultaten aangeven hoe huidskleur de schoonheidsbeleving van Afro-Surinaamse jonge vrouwen bepaalt.
| |
| |
Voor mijn onderzoek heb ik zestien jonge Afro-Surinaamse vrouwen in Nederland in de leeftijd van 14-21 jaar geïnterviewd. Ik heb meisjes uit mijn directe werkomgeving (middelbaar beroepsonderwijs) benaderd en via hen en collega's ben ik in contact gekomen met andere respondenten. Voor de interviews heb ik voorgestructureerde open vragen geformuleerd. Ik heb daarnaast gebruik gemaakt van beeldmateriaal. Aan het begin van het interview heb ik de respondenten een vragenlijst laten invullen, waarop zij hun mening over hun uiterlijk konden aangeven. Daarna heb ik wat algemene vragen gesteld over opleiding, etnische achtergrond, vriendenkring en populaire media. Vervolgens ben ik dieper ingegaan op hun mening en persoonlijke beleving ten aanzien van uiterlijk en schoonheidsidealen. Ik heb er bewust voor gekozen op verschillende manieren informatie te verzamelen. De reden was dat ik mijn rol als zwarte onderzoekster wilde neutraliseren en het risico van sociaal wenselijke antwoorden zoveel mogelijk wilde beperken.
| |
Jongeren en etnische identiteit
Veel onderzoeken over allochtone jongeren gaan uit van problemen die zij veroorzaken of ondervinden in de maatschappij. Ook in de media worden allochtone jongeren op een negatieve manier onder de aandacht gebracht. Te denken valt aan Antilliaanse jongeren en drugshandel, Marokkaanse jongens en kleine criminaliteit maar ook de aandacht voor het dragen van hoofddoekjes van moslimmeisjes en tienerzwangerschap onder Surinaamse meisjes valt onder het problematiseren van allochtone jongeren. De negatieve beeldvorming werkt niet alleen stigmatiserend, maar het lijkt hierdoor alsof er geen plaats is voor positieve beelden. Omdat de problemen die zij hebben in direct verband worden gebracht met etniciteit, wordt deze negatief belicht.
Etnische identiteit is een sociale identiteit met als belangrijk kenmerk dat men gelooft in een gemeenschappelijke afstamming, geschiedenis en cultuur. Vooral het geloof in een gemeenschappelijke achtergrond en afstamming maakt dat etnische identiteit verschilt van andere identiteiten. Het gaat daarbij niet om objectieve raciale verschillen, maar om de inhoud en betekenis die mensen aan die verschillen geven; het veronderstelt zowel een ‘wij’ als een ‘zij’ (Vermeulen 1984, Verkuyten 1999). Het denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’ staat steeds vaker ter discussie. In de praktijk wordt het ‘wij’ toegekend aan de dominante groep. Dit wij (autochtoon) wordt geassocieerd met positieve eigenschappen zoals rationeel, betrouwbaar, ontwikkeld en is de vanzelfsprekende norm waar het ‘zij’ (allochtonen) zich aan moeten aanpassen (Essed 1994: 78).
Bij jongeren is etnische identiteit gebaseerd op exploitatie en eigen creatie. Etnische identiteit wordt bij hen gebruikt als een middel, een hulpbron om hun gevoelens ten aanzien van zelfwaardering en het uiterlijk vorm te geven. Sterker nog dan bij volwassen is etnische identificatie bij jongeren niet eenduidig, en definiëren jongeren zichzelf in termen van meervoudige identiteiten. Jongeren gebruiken het uiterlijk om hun identiteit mee uit te dragen
| |
| |
en gevoelens over het uiterlijk spelen bij hen een heel belangrijke rol bij de zelfwaardering (Verkuyten 1999).
| |
Onderzoek naar het uiterlijk
De aandacht voor het lichaam en lichaamsbeleving binnen de sociale wetenschappen is vrij nieuw, en er zijn nog maar relatief weinig sociologische studies te vinden naar de betekenis van het uiterlijk. Schoonheid wordt beschouwd als een subjectief begrip, een kwestie van individuele smaak of cultuur (Etcoff 999: 27). Bovendien wordt schoonheid gezien als een vrouwenzaak en vrouwendeugd. Onze perceptie van het vrouwenlichaam in het westen wordt grotendeels bepaald door de biologische wetenschappen. Door de toegenomen biologische kennis ontdekte men steeds meer verschillen tussen het vrouwen- en mannenlichaam. Tegelijkertijd met het ontdekken van de biologische sekseverschillen werden deze verbonden met de plaats die mannen en vrouwen kregen toegewezen in de maatschappij (Brouns 1993)
Onder invloed van het feminisme werd deze, vanuit de biologische wetenschappen gelegitimeerde zwakkere maatschappelijke positie van vrouwen aan de kaak gesteld. De nadruk verschoof van biologische eigenschappen naar de culturele betekenissen van het vrouwenlichaam. Het begrip gender werd geïntroduceerd om het verschil tussen het biologische en culturele vrouwenlichaam aan te geven. Gender is een sociale en culturele constructie en verbonden met macht en sociale ordening (Brouns 1995: 3). Vanuit de zwarte vrouwenbeweging is er kritiek geuit op het dualistische en etnocentrische denkkader van het witte feminisme. Zij hebben gewezen op de etnocentrische denktradities binnen het witte feminisme (Pattynama 1995: 216). Dankzij zwarte feministen als Bell Hooks is er in het genderdebat een nuancering aangebracht, en is er meer aandacht voor de formulering van alternatieve identiteiten (Captain & Ghorashi 2001: 163).
Onderzoek naar etniciteit en schoonheid is in Nederland een (nog) onontgonnen terrein. Voor mijn onderzoek heb ik merendeels gebruikt gemaakt van Amerikaanse en Britse literatuur. In deze bijdrage ga ik uit van kruispuntdenken. Het impliceert dat een ieder in steeds wisselende posities te maken heeft met de machtsprocessen van gender, etniciteit, klasse, seksualiteit en nationaliteit (Wekker & Lutz 2001: 17; Lutz 2002: 12). Kruispuntdenken impliceert dat er niet wordt gedacht in binaire, hiërarchische categorieën die steeds opnieuw uitsluiting produceren, zoals wij/zij, man/vrouw, autochtoon/allochtoon (Wekker & Lutz 2001: 41). Het eerste resultaat van kruispuntdenken is de inrersectionele theorie die uitgaat van de wederzijdse beïnvloeding van gender en etniciteit. Intersectionele theorie is een instrument waarmee de invloed van gender en etniciteit op iemands maatschappelijke positie kan worden geanalyseerd. Binnen de intersectionele theorie heeft gender ook betrekking op mannen en etniciteit ook betrekking op witten. Genderidentiteiten en -relaties dringen ook door tot culturele verschillen en sociale ongelijkheden, en daarmee ook tot de etnische manifestaties ervan (Van Santen &
| |
| |
Schilder 1995: 133). De cultureel bepaalde beelden over vrouwelijke schoonheid bijvoorbeeld staan in directe relatie tot de positie die vrouwen in een cultuur innemen. Visies op schoonheid staan niet op zichzelf, maar verhouden zich tot betekenissen van het lichaam. Dit betekent dat wederzijdse machtsverhoudingen tussen gender, etniciteit en sekse de manier bepalen waarop het vrouwenlichaam wordt gerepresenteerd en beleefd. De voorkeur voor een lichte huid bij vrouwen is daar een voorbeeld van. Bij de voorkeur voor een lichte huid treft de macht van gender en etniciteit (Wekker & Lutz 2001: 35) witte en zwarte vrouwen op een andere manier. Witte vrouwen hoeven niet te worstelen met negatieve stereotypen van de donkere huid, en verkeren daardoor in een sterkere machtspositie ten opzichte van zwarte vrouwen. De intersectionele theorie is zeer bruikbaar om te onderzoeken hoe gender en etniciteit in steeds wisselende posities het schoonheidsbeeld van de respondenten bepalen.
| |
Witte en zwarte schoonheidsidealen
Het huidige, westerse schoonheidsideaal wordt gekenmerkt door de voorkeur voor een symmetrisch gezicht, een blanke huid, blonde haren en een lang en slank lichaam. Sinds het begin van de twintigste eeuw is lichaamsgewicht een steeds belangrijkere rol gaan spelen. Dun wordt in de postmoderne tijd niet alleen geassocieerd met schoonheid, maar ook met maatschappelijk succes. In de postmoderne tijd wordt schoonheid gewaardeerd als een zelfstandige dimensie, en is het uiterlijk een belangrijke kwaliteit geworden die mede bepaalt wie iemand is. Wat wel of niet mooi wordt gevonden hangt af van de historische en sociale context. Binnen de sociale contexten dragen constructen over ‘ras’, gender, etniciteit en leeftijd bij aan de manier waarop een individu zijn of haar lichaam waarneemt (Davis 2001: 15). De manier waarop het individu schoonheid van binnen ervaart en binnen een verband van culturele constructen beleeft, is cruciaal voor de waardering van het lichaam en iemands identiteit. Met andere woorden de culturele omgeving bepaalt hoe het lichaam wordt ervaren. Voor de respondenten uit mijn onderzoek betekent dit dat ideeën en percepties over ras, gender en etniciteit in grote mate bepalen, hoe zij hun lichaam en schoonheid beleven. Zij hebben vanwege hun etnische achtergrond niet alleen te maken met dominante westerse schoonheidsnorm, maar ook met Surinaamse schoonheidsnormen. In de praktijk komt het erop neer dat zij moeten onderhandelen tussen de twee schoonheidsnormen waarmee zij worden geconfronteerd. Zij nemen hierbij geen afstand van de Surinaamse normen maar creëren nieuwe schoonheidsidealen. Een voorbeeld hiervan is dat zij lichaamsrondingen bij vrouwen nog steeds zien als een schoonheidsideaal, terwijl de westerse norm dun is. Ze omschrijven hun ideaal als: ‘een vrouw met een beetje vlees eraan’, of ‘een vrouw nier vlees op d'r botten’. De invloed van de Surinaamse socialisatie is hierbij sterker dan
de grotere context van het dominante westerse ideaal.
Uit onderzoek (Hill Collins 2000; Nichter et al. 1996; Russell et al. 1993) is
| |
| |
naar voren gekomen dat er een wezenlijk verschil bestaat in schoonheidsbeleving bij witte en zwarte vrouwen. Bij zowel witte en zwarte vrouwen zijn haar, huidskleur, lichaamsvorm en het gezicht belangrijke indicatoren voor de mate tevredenheid over het uiterlijk. Het accent en de waarde die witte en zwarte vrouwen eraan toekennen verschilt echter. Voor witte vrouwen zijn hun borsten en het gewicht bepalend voor de mate van tevredenheid over hun uiterlijk. Bij zwarte vrouwen is dat met name het haar en de huidskleur. De media spelen een belangrijke rol bij de representatie van het westerse schoonheidsideaal. Reclame en videoclips bijvoorbeeld overladen zwarte meisjes met beelden, waarin zowel witte als zwarte modellen het westerse schoonheidsideaal representeren (Hill Collins 2000; Russell et al. 1992; Woertman 1994).
| |
Huidskleur en geracialiseerde schoonheidsnormen
Huidskleur is een belangrijk onderdeel van iemands identiteit en ook bij normen over schoonheid speelt huidskleur een belangrijke rol. Om te begrijpen hoe huidskleur invloed heeft op de identiteitsvorming en schoonheidsbeleving van zwarte vrouwen moeten we terug gaan naar de historische context van kolonialisme en slavernij. Vanuit verschillende wetenschappelijke disciplines (sociologie, geschiedenis, antropologie) is men van mening dat kolonialisme er de oorzaak van is dat een witte huid hoger wordt gewaardeerd dan een zwarte huid. Huidskleur markeerde ten tijde van de slavernij de grens tussen vrijheid en slavernij, tussen zware landarbeid of lichter huishoudelijk werk, russen geen rechten of wel rechten hebben.
Huwelijken tussen vrijen en slaven waren verboden en er zijn in Suriname ‘plakkaten’ (wetten) uitgevaardigd die seksuele relaties tussen de ‘rassen’ verboden, maar van het laatste heeft men zich weinig aangetrokken. Er was in de kolonie een groot tekort aan witte vrouwen, dus al snel kwam ‘rassenvermenging’ voor. Kinderen van een zwarte slavin en een blanke meester bleven slaaf. Dit grote aantal mulatten vormde een bedreiging voor de witte gevestigde orde, en daarom werd in het zuiden van VS, ook uit angst voor rasvervuiling de one drop rule wettelijk vastgesteld: met één druppel zwart bloed kreeg men dezelfde status als een Afrikaanse slaaf. Dit gold overigens lang niet voor alle slavernijkolonies. In Suriname ontstonden ‘tussencategorieën’ (mulatten, mestiezen, kastiezen) met eigen rechten en sociale status. Ik verwijs hiervoor naar het artikel van Jean Jacques Vrij in dit nummer. Kinderen met een dubbele raciale achtergrond hadden een grotere kans om gemanumitteerd te worden dan zwarten en in Suriname kregen zij meestal scholing. Zo ontstond een nieuwe middenklasse van lichtgekleurde mulatten (Russell et al. 1993: 16). Als direct gevolg hiervan ontstond er een voorkeurssysteem op basis van huidskleur. De status op basis van kleurhiërarchie bestaat nog steeds binnen zwarte gemeenschappen die met kolonialisme te maken hebben gehad. In sommige culturen bestond de voorkeur voor een lichte huid allang voordat die in contact kwamen met westerlingen (Russell et al. 1993). Zo was het onder de Azteken gebruikelijk het gezicht in te smeren met een substantie die
| |
| |
de huid lichter doet overkomen. Japanners koesteren al eeuwen een lichte huid bij vrouwen. In het westen werd een fletse, bleke teint geassocieerd met rijkdom, met de klasse die geen landarbeid hoefde te verrichten. Een lichte huid markeerde klassenverschillen.
Kolonialisme alleen is geen verklaring voor de voorkeur voor een lichte huid. De voorkeur voor een lichte huid is het directe resultaat van ongelijke machtsverhoudingen waarbij mensen met een lichte huid meer privileges krijgen dan mensen met een donkere huid. De historica Pattynama (1995) beschouwt eurocentrisme als een uitvloeisel van het koloniale tijdperk. Eurocentrisme is de overtuiging dat de blanke Europeaan het centrum is van de wereld, het meest beschaafd en superieur aan alle volkeren. Vanuit dat superioriteitsgevoel was de onderwerping van andere volken een morele plicht aan God om andere volken beschaving bij te brengen. Deze witte suprematie legitimeerde het bestaan van natuurlijke hiërarchieën en de constructie van raciale groepen als onveranderlijke instanties. Een continuüm met God en de blanke Europeaan bovenaan en de Neger en de orang-oetang onderaan (Pattynama 1995: 229). Vanuit dat gedachtegoed werden Noord-Europese kenmerken de standaard, de norm waaraan alle andere ‘rassen’ werden afgemeten (Davis 2001: 8; Young 1996: 41). Deze overtuiging die sterk is ingebed in de koloniale geschiedenis, heeft nog steeds invloed op de verhoudingen tussen bepaalde groepen, of het nu gaat om de kolonisator of de gekoloniseerde. Nog steeds worden minderheden afkomstig uit voormalig gekoloniseerde gebieden getypeerd als lui, crimineel, achterlijk en onbetrouwbaar.
De voorkeur voor een lichte huid hangt in geracialiseerde samenlevingen samen met machtsverhoudingen die sterk zijn gerelateerd aan de historische context van slavernij. Een context waarin het mogelijk was voor westerlingen een eurocentrisch zelfbeeld te ontwikkelen, met een superieur wij als vaststaand gegeven tegenover een inferieur zij. De voorkeur voor een lichte huid heeft dan weinig meer te maken met esthetiek, maar met politiek. Zij heeft te maken met de constructie van zwart als een inferieur ‘ras’, en de ideologie van het bestaan van een raciale identiteit. Binnen de ongelijke machtsverhoudingen die aan racisme en seksisme ten grond slag liggen ‘is de witte man superieur aan de witte vrouw maar geplaatst tegenover de zwarte vrouwenfiguur is de witte vrouw de superieure figuur’ (Pattynama 2000: 30). In de natuurlijke hiërarchie en constructie van raciale groepen behoort de zwarte vrouw tot de laagste categorie, na de zwarte man.
De raciale kennis die tijdens de periode van het westerse kolonialisme en imperialisme werd ontwikkeld, vond ook haar weerslag in schoonheidsoordelen. Witte fenotypische kenmerken zoals een blanke huid, dunne lippen en een smalle neus werden als de hoogste vorm van schoonheid beschouwd. De geracialiseerde schoonheidsnormen die toen ontstonden pathologiseerden de zwarte huid als een ziekte, als een kenmerk van een deviant inferieur ‘ras’ (Young 1996: 44-45).
Binnen het raciale systeem werden wirte vrouwen bewonderd om hun deli- | |
| |
cate huid, hun kwetsbaarheid en bescheidenheid ‘terwijl het lichaam van zwarte vrouwen werd onderworpen aan wetenschappelijk onderzoek en tentoongesteld als een curiositeit en rariteit. De fixatie op en het verbinden van negatieve stereotype oordelen aan zwart maakt het voor zwarte vrouwen moeilijk om een onafhankelijke houding aan te nemen ten opzichte van haar zwarte identiteit. Voor zwarte vrouwen is huidskleur nauw verbonden met haar identiteit’ (Russell et al. 1992).
| |
Beeldvorming over zwarte vrouwen
De representatie van zwarte vrouwen wordt nog steeds beïnvloed door historische, vaak negatieve, stereotypen. De Amerikaanse sociologe Hill Collins (2000) onderscheidt vier stereotype beelden van zwarte vrouwen. Allereerst is er de mammy, de trouwe, onderdanige zwarte huisbediende, de goede en geliefde moeder die goed zorgt voor haar witte gezin. Zij is de personificatie van de ideale zwarte vrouw in relatie tot de elite witte man. Ze is geliefd bij haar witte familie, maar kent haar plaats als gehoorzame bediende. De tweede figuur is de matriarch de zwarte moeder in het zwarte gezin. Zij belichaamt het vrouwelijke gezinshoofd en wordt verbeeld als de agressieve onvrouwelijke moeder, waar man en kinderen voor vrezen. Een ander beeld is dat van de welfaremother, de bijstandsmoeder. De alleenstaande ongehuwde moeder die onverantwoordelijk is en niet goed voor haar kinderen zorgt. Als laatste noemt zij de jezebel, de hoer. De jezebel staat symbool voor de seksueel agressieve, met lusten behepte zwarte vrouw. Young (1999) voegt daar nog het beeld van de tragic mulatta aan toe, de lichtgekleurde zwarte vrouw van gemengde raciale afkomst (wit en zwart). De tragic mulatta was de tragische figuur wier lichte huid en dubbele raciale achtergrond haar eeuwig en altijd fataal werden (Russell et al. 1992; Young 1996). Door haar relatieve lichte huid en Europese gelaatskenmerken stond zij echtere dichter bij het westerse schoonheidideaal. Ook nu nog representeren zwarte vrouwen met een gemengde raciale afkomst en een lichte huid in Noord Amerika en het Caraïbisch gebied het schoonheidsideaal voor zwarte vrouwen. In the Color Complex geven Russell et al aan dat veel Afro-Amerikaanse jongeren nog steeds geloven dat een lichtergekleurde huid vrouwelijker is, dan een donkergekleurde huid (Russell et al. 1992: 66). Voor het
Caraïbisch gebied ziet Kempadoo (2004) een soortgelijke trend. Zij wijst erop dat zowel zwarte mannen als vrouwen daar een voorkeur hebben voor een partner met een lichte huid. Ook zou de wens lichtgekleurde kinderen te baren een sterke rol spelen bij het aangaan van seksuele relaties met een lichtgekleurde partner (Kempadoo 2004: 33). Stereotype beelden over zwarte vrouwen, ontstaan vanuit de historische context van slavernij vinden nog steeds hun weg in de hedendaagse representatie van zwarte vrouwen (Russell et al. 1992; Young 1999). Deze beelden staan haaks op de stereotype beelden van de kwetsbare, schone, maagdelijke, toegewijde witte vrouw. De kwaliteiten die aan witte en zwarte vrouwen worden toegekend, maken het haast onmogelijk zwarte vrouwen te associëren
| |
| |
met schoonheid. Het westerse schoonheidsideaal treft hen het meest omdat een witte huid de norm is en omdat stereotype beelden over zwarte vrouwen hen uitsluiten van het westerse ideaal.
| |
Lichter is mooier
Om te begrijpen hoe huidskleur ingrijpt op de schoonheidsbeleving van Afro-Surinaamse jonge vrouwen is het belangrijk te kijken welk effect de historische context heeft op de waardering van huidskleur binnen de Surinaamse gemeenschap. Surinamers hebben een blinde vlek ontwikkeld daar waar het gaat om discriminatie op basis van huidskleur binnen de gemeenschap. Terwijl bijna iedere Surinamer wel een verhaal kent van iemand die op basis van zijn / haar huidskeur werd uitgesloten of achtergesteld (niet zelden binnen een familie) is praten daarover nog steeds een groot taboe. Wekker (2004: 543) noemt dit als een belangrijke reden waarom ook vanuit de academische hoek nauwelijks pogingen zijn ondernomen om de intersectionele beïnvloeding van ras, gender en etniciteit binnen de Surinaamse samenleving te onderzoeken Als we kijken naar etniciteit dan zien we dat er een veeltal aan woorden zijn in het Sranan om etnische gemengdheid aan te duiden: likti, krin skin, redi, kopro, bonkoro, malatta, dogla, moksi et cetera. Deze benamingen geven een bevoorrechte groep in de Afro-Surinaamse populatie weer: mannen en vrouwen met een middenbruine tot zeer lichte huidskleur, wier ‘huidskleuren en gemengdheid de etnische verschijningsvorm representeren, die het meest in trek zijn’ (Wekker 2004: 547). En omdat vrouwen op hun uiterlijk worden beoordeeld, is het voor zwarte vrouwen nog belangrijker om een lichte huid te hebben dan voor zwarte mannen.
Ik zal nu de mening van de respondenten over huidskleur en schoonheid weergeven en met behulp van de intersectionele theorie beargumenteren. Op de invullijst konden de meiden aangeven of ze wel of niet tevreden zijn met hun huidskleur, en zo nee wat ze er aan zouden willen veranderen De respondenten variëren in huidskleur van heel licht naar heel donker en zeggen allemaal tevreden te zijn met hun huidskleur. De lichtgekleurde meiden geven aan dat ze hun huidskleur in de winter minder mooi vinden, omdat ze er dan gelig uitzien. De middenbruine en donkerbruine meiden zeggen dat ze niets aan hun huidskleur zouden willen veranderen. Het antwoord van een middenbruine respondent is illustrerend: ‘ik ben tevreden met mijn huidskleur, niet te licht, niet te donker.’ Een donkerbruin meisje zegt dat ze de indruk heeft dat een lichte huidskleur mooier is, maar zegt ze: ‘toch vind ik mijn huidskleur mooi’. Dat tevredenheid met de huidskleur voor donkere vrouwen niet vanzelfsprekend is, wordt door haar antwoord geïllustreerd Als jonge, donkere vrouw moet ze haar positie bepalen ten opzichte van haar huidskleur en gangbare witte normen over schoonheid.
Vanuit de wetenschap dat huidskleur taboe is in de Surinaamse gemeenschap en praten daarover lastig zou kunnen zijn voor de respondenten, heb ik hen foto's voorgelegd van bekende fotomodellen om hun mening over schoon- | |
| |
heid en huidskleur helder te krijgen. De witte en zwarte modellen variëren in huidskleur van heel bleek tot heel donker. Geen enkele respondent wijst één van de witte modellen aan als mooiste. De witte modellen, bijvoorbeeld Kate Moss, noemen zij ‘saai’, ‘cliché’, ‘standaard’, ‘niet bijzonder’. Het lichtgetinte model Tyra Banks vinden ze bijna allemaal (15) de mooiste. Naomie Campbell, middenbruin, is goed voor een tweede plaats. De zeer donkere Alek Wek vinden ze op één na, allemaal niet mooi. Tyra Banks voldoet aan het vrouwelijke ideaal van lang (honingblond) haar en een lichte huid. Haar ogen zijn ook heel licht en met haar duidelijk witte, Europese trekken benadert haar uiterlijk het westerse ideaal heel dicht. Zij representeert de mulattin, de aantrekkelijke lichte vrouw van gemengde blanke en zwarte afkomst. Naomie Campbell verbeeldt meer de exotische schone, de westerse fantasie van een mooie zwarte vrouw. Haar huidskleur is niet te donker en haar gelaatstrekken zijn nog acceptabel voor het witte publiek (Young 1999: 86). Voor de meisjes uit mijn onderzoek geldt dat niet. Zoals een respondenten opmerkt: ‘Ik vind Naomie niet mooi, ze doet teveel haar best om er westers uit te zien, met dat lange haar enzo’. Slechts één respondent vindt de zeer donkerbruine Alek Wek de mooiste. Het politieke van huidskleur (Russell et al. 1993: 54; Davis 2001) wordt bij hun keuze van zwarte modellen blootgelegd. Witte en zwarte rouwen experimenteren met hun uiterlijk, maar vanwege de historische constructie van ‘ras’ heeft dat experimenteren een andere betekenis voor zwarte vrouwen. Voor zwarte vrouwen in de
VS is experimenteren met het uiterlijk vanwege de constructie van ‘ras’ moeilijk te zien als een persoonlijke keuze. Als een witte vrouw haar haar in dreads draagt wordt dit neutraal beoordeeld als een persoonlijke keuze van schoonheidsuiting. Zwarte vrouwen die bijvoorbeeld hun haar blonderen worden er al snel van verdacht er wit uit te willen zien. Experimenteren met ‘etnische’ verschillen is voor hen minder vrijblijvend. Bij mijn respondenten signaleer ik ook een dergelijk patroon wanneer zij het van Naomie Campbell minder acceptabel vinden dat zij aan westerse schoonheidsnormen probeert te voldoen, dan van Tyra Banks. Tyra's verschijning benadert van nature het westerse schoonheidsideaal het dichtst. Behalve de foto's van modellen heb ik ze ook advertenties uit modebladen laten zien van vrouwen met verschillende huidtinten. Ook hier vinden de meisjes de vrouwen met een lichtbruine huid of een tintje het mooist. Witte vrouwen en heel donkere vrouwen kiezen ze nooit. Maar twee meisjes vinden de middenbruine vrouwen het mooist. De werking van gender en etniciteit maakt dat hoe mooi een donkerbruine vrouw ook is, zij meer last heeft van stereotype vooroordelen over huidskleuren schoonheid dan een lichtgekleurde vrouw (Russell et al. 1993).
Ongeacht de seksuele oriëntatie is ook bij partnerkeuze huidskleur sterk bepalend voor de partner die men wenst. En zowel mannen als vrouwen kiezen bijvoorkeur een partner met een lichte huid (Kempadoo 2004, Russell et al. 1993). Op de vraag of zij merken dat lichtgekleurde meisjes mooier worden gevonden zegt het merendeel van de meiden ‘ja’. Zo zegt een respondent: ‘Als
| |
| |
je donker bent, kan het wel mooi zijn, maar als je heel zwart bent vind ik dat niet zo mooi’. Even later in het interview zegt ze: ‘zwarte jongens zeggen soms over een meisje: “Oh zo zwart, maar als je goed kijkt is het wel een mooi meisje”’. Uit haar antwoord blijkt dat zowel bij zwarte jongens als meiden donkere vrouwen niet automatisch met schoonheid worden geassocieerd. Haar reactie is kenmerkend voor de rest van de groep. Ze vinden zelf lichtgekleurde meisjes en vrouwen mooier, maar ze bekritiseren zwarte jongens die liever met een lichtgekleurd meisje ‘willen gaan’. Tegelijkertijd zetten sommige meisjes zich af tegen witte jongens die op zwarte meisjes ‘vallen’. Een respondent vertelt dat ze tijdens het chatten merkt dat er steeds meer witte jongens zijn die donkere meisjes leuk vinden. Zij denkt dat deze jongens alleen wit misschien een beetje eentonig vinden. Een andere uit juist haar ongenoegen over witte jongens die haar een ‘leuk negerinnetje noemen’. Ze begrijpt niet wat zulke jongens van haar willen. Uit haar reactie blijkt dat zij het negatieve beeld van the jezebel, de seksueel wilde negerin, heeft geïnternaliseerd en dat zij zich daar tegen afzet: ‘Ik noem mezelf geen negerin’.
Alle jonge vrouwen zijn zich ervan bewust dat op de ‘uitgaans- en relatiemarkt’ lichtgekleurde meisjes favoriet zijn. Ze vertellen dat ‘mixjes’, van bijvoorbeeld Creools-Javaanse achtergrond of ‘halfbloedjes’, zeer populair zijn bij zwarte jongens. Ze vinden allemaal dat huidskleur geen rol moet spelen bij schoonheidsoordelen, maar uit het beeldmateriaal kiezen ze steeds de lichtere vrouwen. Hun eigen schoonheidsideaal is een vrouw met een lichtbruine huid. Uit hun reacties blijkt dat bij zwarte vrouwen huidskleur een belangrijke graadmeter is voor de schoonheidswaardering. Hoe lichter de huid, hoe beter de vrouw, of het meisje, af is. Kijken we naar de werking van gender en sekse dan komt uit de antwoorden naar voren dat lichtgetinte vrouwen in het voordeel staan bij beide seksen. Voor donkergekleurde vrouwen is het omgekeerde het geval; zij staan bij beide seksen in het nadeel. Respondent Senaya zegt over schoonheid en huidskleur het volgende: ‘lichter wordt toch mooier gevonden. Je hoeft niet per se wit te zijn, maar ook niet te donker. Surinamers maken echt gradaties in huidskleur, daar wordt echt op gelet.’
| |
Huidbleekmiddelen
Bijna overal waar gekleurde mensen wonen worden huidbleekmiddelen gebruikt. Deze middelen zijn in eerste instantie bedoeld om donkere pigmentvlekken op de huid te bleken. Huidbleekmiddelen bevatten de werkzame stof hydrochinon die in hoge concentraties en bij langdurig gebruik schadelijk kan zijn. Huidbleekmiddelen zijn te koop in de vorm van lotions, zeep en crèmes In Nederland zijn 45 verschillende soorten huidbleekmiddelen te koop (Gomes & Westerhof 2001: 24).
Ik heb de respondenten gevraagd of ze bekend zijn met huidbleekmiddelen, die middelen zelf gebruiken en wat ze vinden van het bestaan en gebruik van deze middelen. Geen van de meiden gebruikt huidbleekmiddelen en in eerste instantie vinden zij het gebruik ervan een individuele keuze. Uit het vervolg
| |
| |
van hun antwoorden komt echter naar voren dat ze er helemaal niet zo neutraal tegenover staan als dat ze pretenderen. Zo zegt een respondent: ‘Mensen moeten zelf weten wat ze doen, maar ik vind het stom. Je moet trots zijn op je huidskleur. Mensen die hun huidskeur bleken accepteren iet wie ze zijn, en waar ze vandaan komen’. Een andere jonge vrouw zegt: ‘Ik vind dat je dat zelf moet weten, als je je daar prettig bij voelt. Ik zou het zelf niet gebruiken, volgens mij is het niet goed voor je huid. Als je echt vindt dat je te donker bent moet je het doen, maar ik vind het een beetje onzin, mensen komen er toch wel achter wie je bent.’
De meiden zien huidbleken als het afwijzen van je identiteit. Zij vinden het in principe een individuele keuze, maar uit hun reactie blijkt dat aan huidbleken ook een politieke dimensie zit, namelijk de betekenis van een donkere huid in de maatschappij. Ze onderkennen dat een donkere huid vaak negatief wordt beoordeeld: ‘Het is gewoon hoe de maatschappij denkt. Als je lichter bent wordt dat toch meer geaccepteerd.’ Ze zeggen dat het goed is dat deze middelen bestaan omdat iedereen keuzevrijheid moet hebben, maar ze keuren het gebruik niet goed. Ze denken dat het gebruik van huidbleekmiddelen meer voorkomt bij oudere Surinamers en bij Afrikanen. Een respondent zegt dat als ze zou merken dat iemand uit haar omgeving huidbleekmiddelen zou gebruiken, zij die persoon uit de weg zou gaan: ‘Ik zou ruzie krijgen met zo iemand en haar uit de weg gaan, want ik zou er meteen wat van zeggen.’ Hill Collins wijst erop dat de lage waardering voor Afrikaanse trekken en het bevoordelen van vrouwen met een lichte huidskleur niet alleen effect heeft op de relatie tussen witte en zwarte vrouwen, maar ook op de relatie tussen zwarte vrouwen onderling. Door het afwijzen van de zwarte huid en het internaliseren van het witte ideaal, herbevestigen zij witte suprematie (Hill Collins 2000: 91). Het is daarom moeilijk voor donkergekleurde zwarte vrouwen om, tegen de achtergrond van de denigrerende en ondermijnende beelden van zwarte vrouwen, een zelfbeeld te ontwikkelen waarin de zwarte huid een positieve waarde wordt toegekend. De paradox is dat zij door hun gedrag bijdragen aan het in stand houden van negatieve connotaties over zwarte vrouwen en schoonheid.
| |
Samenvatting en conclusie
In dit artikel heb ik de relatie tussen schoonheid en huidskleur besproken. Hiermee heb ik willen aantonen dat bij schoonheidsbeleving huidskleur een andere dimensie heeft voor wit dan voor zwart, maar ook verschillend werkt voor zwarte mannen en vrouwen. In dit artikel benader ik etniciteit en ‘ras’ als een sociale constructie. Ik beschouw etnische identiteit niet als iets dat in een hiërarchische gefixeerde verhouding staat tot andere identiteiten, maar als iets dat fluctueert en verandert al naar gelang de context.
Ook bij schoonheidsbeleving wisselt de waarde die moet worden toegekend aan etnische identiteit. Zo is de betekenis van huidskleur bij schoonheid ook afhankelijk van ander factoren als klasse, gender, seksualiteit en ‘ras’. Om de
| |
| |
relatie tussen huidskleur te kunnen onderzoeken heb ik gekeken naar de historische context van slavernij en eurocentrisme. Vanuit de geschiedenis van kolonialisme en slavernij heeft de voorkeur voor een lichte huid veel meer te maken met ongelijke machtsverhoudingen in de wereld dan met esthetiek. Eurocentrisme speelt nog steeds een belangrijke rol bij de representatie van witte en zwarte vrouwen waarbij aan witte vrouwen positieve waardeoordelen worden toegekend en aan zwarte vrouwen negatieve. Deze waardeoordelen vinden hun weg in het westerse schoonheidsideaal waarbij een witte huid de norm is. Witte en zwarte vrouwen internaliseren deze beelden. Uit de antwoorden van de respondenten komt naar voren dat geracialiseerde schoonheidsnormen de praktijk zijn van alledag. Uitsluiting op basis van huidskleur vindt niet alleen plaats in de witte westerse context, maar ook binnen de Surinaamse gemeenschap. En dat zien we ook terug bij schoonheidsidealen. De ideale vrouw in Suriname heeft een lichte tot zeer lichte huid. De respondenten uit mijn onderzoek hebben ook dit beeld geïnternaliseerd en koppelen schoonheid als vanzelf aan het hebben van een lichte huid. Ook laten zij zich beïnvloeden door sekse verschillen, daar zwarte jongens en mannen ook een voorkeur hebben voor een lichtgekleurde partner. De respondenten geven soms tegenstrijdige antwoorden. Dit heeft ermee te maken dat zij nog niet beseffen dat hun individuele keuze of dat van anderen is ingegeven door sociale constructen over ras en huidskleur. Dit verklaart dat ze enerzijds zeggen dat ze een lichte huid bij vrouwen mooier vinden, maar het tegelijkertijd afkeuren dat zwarte vrouwen op basis van hun huidskleur minder mooi worden gevonden. Ze zijn zich ervan bewust dat ook binnen de Surinaamse gemeenschap uitsluiting bestaat op basis van huidskleur. Ze herkennen nog niet zo goed dat ook zwarte vrouwen door hun keuzes en gedrag negatieve stereotypen over henzelf reproduceren Alleen
door middel van dialoog kan het taboe op huidskleur worden doorbroken en kunnen we jonge vrouwen helpen zich bewust te worden van de manier waarop zij naar elkaar kijken en elkaar beoordelen.
| |
Literatuur
Brouns, M., 1995
‘Kernconcepten en debatten’. In: M Brouns e.a. (red.), Vrouwenstudies in de jaren negentig. Een kennismaking vanuit verschillende disciplines. Bussum: Coutinho, pp. 29-52. |
Captain, Esther & Halleh Ghorashi, 2001
‘In behoud van mijn identiteit: identiteitsvorming binnen de zmv-vrouwenbeweging.’ In: M. Botman e.a., Caleidoscopische Visies. De zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwenbeweging in Nederland. Amsterdam: KIT Publishers, pp. 153-185. |
Davis, Kathy, 2001
‘Etnische chirurgie als assimilatiepraktijk. Ons onbehagen over de neus van Michael Jackson’. Tijdschrift voor Genderstudies 4(1): 6-19. |
| |
| |
Etcoff, Nancy, 1999
Het recht van de mooiste, de wetenschap van mooi en lelijk. Amsterdam & Antwerpen: Contact. |
Gomes, Patty D. & Wiete Westerhof (2001)
‘Het gebruik van chemische huidsbleekmiddelen onder Ghanese vrouwen in Amsterdam Zuid-Oost. Aanzet tot onderzoek en debat’. Tijdschrift voor Genderstudies 4(1): 20-31. |
Harding, Sandra (ed.), 1993
The Racial Economy of Science. Toward a Democratic Future. Bloomington, In.: Indiana University Press. |
Hilhorst, M., 2001
‘Het zit knap diep: Over lichamelijke schoonheid en identiteit’. Filosofie en Praktijk 12 (1): 20-29. |
Hill Collins, Patricia, 2000
Black Feminist Thought, Knowledge, Consciousness, and the Politics of Empowerment: Perspectives on Gender, volume 2. Boston: Unwin Hyman. |
Kempadoo, Kamala, 2004
Sexing the Caribean. Gender, Race and Sexual Labor. Oxon & New York: Routledge. |
Nichter, M. & M. Vuckovic, 1994
‘Fat Talk, Body Image among Adolescent Girls’. In: N. Sault (ed.), Many Mirrors: Body Image and Social Relations. New Brunswick: Rutgers University Press. |
Nichter, M. et al., 1995
‘Body image and Differences Which Make a Difference. African American and White Adolescent Females’. Human Organization 54 (2): 103-114. |
Pattynama, Pamela, 1995
‘Etnocentrisme en de Waarheid’. In: M. Brouns et al., Vrouwenstudies in de jaren negentig. Een kennismaking vanuit verschillende disciplines. Bassum: Coutinho, pp. 211-234. |
Rooij, D.M. de (2004)
Ooh, me bil staat mooi in die broek! Over schoonheid en etniciteit bij Afro-Surinaamse jonge vrouwen. Amsterdam: Afstudeerscriptie Vrije Universiteit. |
Russell, Kathy et al., 1993
The Color Complex. The Politics of Skin Color Among African Americans. New York: Anchor Books, Doubleday. |
Santen, José van & Kees Schilder, 1995
‘Etniciteit en gender: een verkenning in de Afrikanistiek’. Tijdschrift voor vrouwenstudies 15/57: 123-137. |
Verkuyten, M., 1992
Zelfbeleving van jeugdige allochtonen. Een sociaal psychologische benadering. Amsterdam: Swets en Zeitlinger. |
Verkuyten, M., 1999
Etnische identiteit Theoretische en empirische benaderingen. Amsterdam: Het Spinhuis. |
| |
| |
Vermeulen, H., 1984
Etnische groepen en grenzen. Surinamers, Turken en Chinezen. Weesp: Het Wereldvenster. |
Wekker, Gloria, 1994
Ik ben een gouden munt, ik ga door vele banden, maar verlies mijn waarde niet: subjectiviteit en seksualiteit van Creoolse volksklasse vrouwen in Paramaribo. Amsterdam: VITA. |
Wekker, Gloria, 1996
‘Praten in het donker’. In: G. Wekker & R. Braidotti (red.), Praten in het donker, Multiculturalisme en anti-racisme in feministisch perspectief. Kampen: Kok Agora, pp. 57-87. |
Wekker, Gloria, 1998
‘Gender, identiteitsvorming en multiculturalisme; noties over de Nederlandse multiculturele samenleving’. In: K. Geuijen (red), Multiculturalisme. Werken aan ontwikkelingsvraagstukken. Utrecht: Lemma, pp. 39-53. |
Wekker, Gloria & G. Lutz, 2001
‘Een hoogvlakte met koude winden. De geschiedenis van het gender- en etniciteitsdenken in Nederland’. In: M. Botman e.a., Caleidoscopische Visies. De zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwenbeweging in Nederland. Amsterdam: KIT Publishers, pp. 25-46. |
Wekker, Gloria (2004)
‘Sranan. Swit’ Sranan. Populaire beeldvorming over etnische en gender gelijkheid in Suriname’. In: Michiel van Kempen & Piet Verkuijse & Adrienne Verhoeve (red) Wandelaar onder de Palmen. Opstellen over koloniale en postkoloniale literatuur. Leiden: KITL Uitgeverij. |
Woertman, E.M., 1994
Beelden van een lichaam. De mentale representatie van lichaamsbeelden. Lisse: Swets & Zeitlinger. |
Woertman, E.M., 1995
‘Lichaamsbeeld, een multidimensionaal concept en haar consequenties op de schoonheidsbeleving van vrouwen en mannen’. Tijdschrift voor Seksuologie 19 (3): 190-197. |
Young, Lola, 1996
Fear of the Dark, ‘Race’, Gender and Sexuality in the Cinema. London & New York: Routledge. |
Young, Lola, 1999
‘Racializing Femininity’. In: Jane Artbus & Jean Grimshaw (eds.), Women's Bodies. Discipline and Transgression. London: Cassell, pp. 67-90. |
Deborah de Rooij studeerde etnische studies en minderheidsvraagstukken aan de Vrije Universiteit in Amsterdam Zij studeerde in 2004 af op het onderwerp ‘Schoonheidsidealen bij Afro-Surinaamse jonge vrouwen’. Zij werkt momenteel als freelance projectontwikkelaar.
|
|