OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 24
(2005)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| ||||||||
Edwin Marshall
| ||||||||
Huidskleur in de slaven- en koloniale samenlevingDe Surinaamse samenleving heeft zich ontwikkeld van een slavenmaatschappij tot een onafhankelijke republiek die bevolkt wordt door verschillende bevolkingsgroepen. In de slavenmaatschappij was er een vrij scherpe scheiding tussen meester en slaaf, een scheiding die meestal parallel liep met huidskleur: wit en zwart. Door deze deling was duidelijk te zien c.q. te herkennen wie meester was en wie slaaf. Het is dan ook niet verwonderlijk dat huidskleur en haartextuur als vanzelfsprekend werden geassocieerd met macht of onmacht, zij of wij. De donkere huidskleur was het kenmerk voor de slaven, terwijl de witte huidskleur die van de slavenmeester(es) was. Deze associatie tussen huidskleur en macht is niet alleen kenmerkend voor de Surinaamse slavenmaatschappij, maar voor elke samenleving waar de dominante groep een lichtere huidskleur heeft. Ook in India, wordt een lichtere huidskleur geapprecieerd vanaf de bezetting van het land door de lichtgekleurde Ariërs. Een lichte huidskleur is een teken van schoonheid en is ingebed in de Hindoeopvattingen over schoonheid en vormt onderdeel van de heersende machtsstructuur (Gomes & Westerhof 2002). Huidskleurappreciatie blijkt duidelijk samen te hangen met macht en machtsstructuren. Er zijn archeologische | ||||||||
[pagina 107]
| ||||||||
bewijzen gevonden dat in het oude Egypte toen de donkere Nubiërs regeermacht hadden en Farao's werden, er middelen werden gebruikt om de huid donkerder te maken. Een donkere huidskleur werd in die periode beschouwd als begerenswaardig. Nu terug naar de slavenmaatschappij die Suriname aanvankelijk was. De dichotome situatie die er in de vroeg-slavenmaatschappij was (zwart en wit) kon niet lang in stand blijven. Witte meesters gingen seksuele relaties aan met slavinnen waaruit kinderen werden geboren die lichter van kleur waren. Seksuele relaties tussen slaven en een blanke vrouw waren ten strengste verboden en werden zeer zwaar gestraft, met de doodstraf voor de een en verbanning voor de ander. Wie de ene is en wie de andere laat zich gemakkelijk raden. Aan de blanke meester werden geen beperkingen opgelegd. In veel gevallen kregen die kinderen die geboren werden uit deze relatie een bevoorrechte positie in de slavenmaatschappij of plantage. Ze werden huisslaven of opzichters of konden zich bekwamen tot ambachtsman (timmerman, kuiper, metselaar). In sommige gevallen konden deze kinderen zelfs onderwijs volgen en werden ze gedoopt. Het is dan ook te verwachten, dat ook deze kinderen zich meer en meer begonnen te afficheren met de blanke. Er begon zich een verdere hiërarchiesering in de slavenmaatschappij af te tekenen op grond van huidskleur. Hierover schrijft Van Lier (1971: 84): oorzaak van de haat der zwarten (jegens de kleurlingen) was in de eerste plaats naijver over de bevoorrechte positie der kleurlingenslaven, maar ook het feit dat de kleurlingen zich meer voelden dan de negers’. Na afschaffing van de slavernij waren het de lichtgekleurden die een tussenlaag in de Surinaamse samenleving vormden in zelfstandige ambachten (meubelmaker, kleermaker, et cetera) en in de administratie. ‘De groep der kleurlingen, die met een aantal joden en een gering aantal vrije negers de middenklasse vormde, bezat voldoende economische stabiliteit’ (Van Lier 1971: 85). Cynthia McLeod-Ferrier vertelt in haar studie (1993) en haar roman (1996) over de vrije negerin Elisabeth Samson over een rijke zwarte die coûte que coûte met een blanke man wilde trouwen, gelet op de kleurappreciatie en maatschappelijk status in die tijd. Zij kreeg veel tegenwerking, maar het mocht wel, want er golden blijkbaar in Suriname geen wetten die huwelijken tussen witten en (vrije) zwarten verboden. Ook in de slaventijd hadden sommige ex-slaven kans gezien om hoger op te komen en zelf slaven te houden. Volgens de verhalen zouden deze nieuwe meesters, minstens even wreed, zo niet wreder en haatzuchtiger optreden tegen hun slaven. Welk psychologisch mechanisme zat hierachter? Ik ben van mening dat in de beeldvorming van de slaven de witte meester een natuurlijk gezag had, dat onbetwistbaar en onaantastbaar was. Het gezag van de lichtgekleurde ex-slaaf was niet onbetwist en onaantastbaar. De gekleurde meester kon zijn gezag slechts handhaven door streng en meedogenloos op te treden en geen ondermijning te dulden. De slaaf zou tegen deze meester, weerbarstiger kunnen zijn, omdat hij geen natuurlijk gezag had. | ||||||||
[pagina 108]
| ||||||||
Met de emancipatie van de slaven op 1 juli 1863 ontwikkelde zich een gedifferentieerde samenleving, waar huidskleur nog steeds een dominant kenmerk was voor macht, status en aanzien. Hieruit ontwikkelde de gedachte zich verder, dat een lichtgekleurde partner, in elk voor de kinderen, een betere maatschappelijke positie zou garanderen (opu yu kloru). Deze gedachte was gebaseerd op de empirische werkelijkheid van alledag. De witte mensen en lichtgekleurden hadden de economische macht, de maatschappelijk status en de betere baantjes. Voor de Afro-Surinamer was de hiërarchische verhoudingen van de slavenmaatschappij de oorzaak, dat hij ernaar streefde om in diezelfde positie te komen door met een lichtere partner te trouwen of iets te doen aan zijn huidskleur. Voor de Aziatische, met name de Hindostaanse bevolkingsgroep, lag de situatie iets anders. Die hadden de trauma's van het slavernijverleden niet, maar kenden wel hun eigen historische tragedies op het gebied van huidskleur. Hoe hoger de kaste, hoe lichter de huidskleur. Door de huidskleur kon men iemand zijn maatschappelijke status afleiden. Ik heb zelf enkele jaren geleden het volgende voorval meegemaakt. Aan een Hindostaanse mevrouw die in de huishouding bij mijn broer werkte, vroeg ik eens schertsend of ze niet een dochter had voor mijn zoon die op zoek was naar een Hindostaanse vriendin. Ze zei toen dat ze er wel een had, maar dat die niet geschikt zou zijn voor mijn zoon. Ik vroeg haar vervolgens naar de reden. Ze antwoordde dat haar dochter donker was en dat mijn zoon haar niet zou willen, haar dochter was niet geschikt voor mijn zoon. Ik schrok even van het antwoord want ik had tot dan altijd gedacht dat de kleurappreciatie alleen bij Creolen aanwezig was. Dat bleek mij bij vragen naderhand niet het geval te zijn, integendeel! Uit onderzoek in Suriname blijkt dat het percentage Hindostaanse vrouwen dat aan skin bleaching doet, het percentage Afro-Surinaamse vrouwen verre overtreft (mondelinge mededeling van Jack Menke, socioloog, 2004). Een Hindostaanse medewerkster vertelde mij onlangs het volgende verhaal. Toen ze eens op bezoek was bij een vriendin wilde de huwelijkskandidaat die daar aanwezig was, niet met die vriendin praten, maar met haar omdat ze lichter van kleur was. Ze was voor hem een aantrekkelijker huwelijkskandidaat. Door dit voorval was ze in het huis niet meer welkom als er een huwelijkskandidaat op bezoek kwam. Hoe is deze kleurappreciatie bij de Hindostanen te verklaren? De noordelijke Ariërs die een lichte huidskleur hadden, zijn India binnengevallen en hebben de oorspronkelijke inwoners van India onderworpen en gedomineerd. Hierdoor werd de lichte huidskleur een kenmerk van status en macht en heeft zodoende consequenties gehad voor het kastenstelsel in India. Een lichtere huidskleur werd toen een kenmerk van de hogere kaste. Van vrouwen wordt verwacht dat ze een lichte huidskleur hebben om een aantrekkelijke huwelijkskandidaat te zijn. Een donkere huidskleur duidt immers op een lagere maatschappelijke status of kaste. Deze kleurappreciatie geldt nog steeds in Suriname. | ||||||||
[pagina 109]
| ||||||||
Het verzet tegen de witte dominantieEr was niet alleen een slaafse navolging van de koloniale waarden en normen, maar er kwam ook verzet tegen de machtspositie van de witten en ook tegen de ongefundeerde positieve appreciatie van alles wat van de witte mens afkomstig was. In de sociologie is bekend dat de status van een individu bepaald wordt door het sociale prestige dat hij geniet als lid van een groep. Dit prestige is voor het belangrijkste deel afhankelijk van de klasse of kaste waartoe hij behoort en zoals we hebben gezien in het voorgaande de huidskleur die men heeft. De kleur van de leidende Europese groep in Suriname werd vanaf de slaventijd een statuscriterium. Hoe dichter men in kleur bij deze groep stond, hoe meer prestige men bezat. Dit verschijnsel is kenmerkend in gekoloniseerde landen. Fanon spreekt in zijn boek Zwarte huid, blanke maskers over de psychopathologie die het kolonialisme veroorzaakt in de geest van de gekoloniseerde mens. Hij beschrijft op voortreffelijk wijze de psychopathologie die ontstaat als de neger op de blanke wil gaan lijken. Hij schrijft (Fanon 1984: 103): ‘Als de neger met de blanke wereld in aanraking komt, gaat daar een emotionele werking van uit. Als de psychische structuur kwetsbaar blijkt, zien we het IK in elkaar klappen. De neger gedraagt zich niet langer als handelend individu. Het doel van zijn handelen is de Ander (in de vorm van de blanke)’. In de jaren dertig ontstond in Suriname de renaissance van het cultureel bewustzijn van de Afro-Surinamers. Vóór die tijd was er natuurlijk reeds sprake van een cultureel bewustzijn, maar dat werd maatschappelijk niet geaccepteerd en zeker niet gewaardeerd. Het was vóór deze periode bon ton om zoveel mogelijk op de witte slavenmeester / koloniaal te lijken. In cultureel opzicht en ook in fysiek opzicht. Zoals de witte kolonisator eruit zag en de wijze waarop hij leefde werd als norm en ideaal gezien. Hoetink (1962) die de slavenmaatschappij analyseerde sprak van het somatisch normbeeld. Hij definieert het somatisch normbeeld als ‘het geheel van die somatische kenmerken die door de leden van een groep als norm en als ideaal wordt beschouwd’. Het somatisch normbeeld is normatief omdat het als maatstaf, maar ook als ideaal voor de groepsleden fungeert. In die periode werd sluik haar geassocieerd met mooi haar (bun wiri) en kroes haar met lelijk haar (takru wiri). Ook op de Nederlandse Antillen kwamen zulke benamingen voor: kabei malu (slecht haar) drecha ras (je ras verbeteren) en yu shushi, voor een donker kind, wat letterlijk vuil kind betekent. Het was in Suriname de onderwijzer Koenders (1886-1957) die de knuppel in het hoenderhok gooide en de strijd aanbond tegen de heersende opvattingen over kleur en maatschappelijke appreciatie in de koloniale maatschappij. Hij kreeg het moeilijk en had veel te verduren in een maatschappij waar het normbeeld nog steeds dat van de kolonisator was. Om Koenders te marginaliseren werd verteld dat hij een psychisch minderwaardigheidscomplex zou hebben. Hij zou de hoofdakte niet hebben gehaald en daardoor | ||||||||
[pagina 110]
| ||||||||
gefrustreerd zijn geraakt, et cetera. Hij volhardde evenwel in zijn strijd voor de verheffing van het zelfbewustzijn van de Afro-Surinamer door middel van het uitgeven van een eigen krant ‘Foetoeboi’. Deze krant beleefde tien jaargangen, van 1946 tot april 1956. Daarin toonde hoenders de waarde en betekenis aan van het Sranantongo, maar vooral van de wijze om het zelfbewustzijn van de Afro-Surinamer te verheffen. Zijn adagium was: ‘Yu kan kibri yu granmama, ma yu no kan kibri en koso-koso’, hetgeen zoveel betekent als je kunt je afkomst niet verloochenen, je kunt het wezenlijke van jezelf niet verbergen. Vooral het zelfrespect van de Afro-Surinamer stond voor hem centraal. In FoetoeboiGa naar voetnoot1 schreef hij: ‘Het verlies van je zelfrespect betekent minder worden dan een hond, minder worden dan uitschot. Het is beter om een eigen pantalon te hebben met tien lappen erin, dan om een mooi kostuum aan te hebben en nagewezen te worden door de winkelier omdat je je schulden niet hebt betaald. Als iemand je niet uitnodigt op zijn feest en je gaat er toch naar toe, dan moet het je niet verbazen, dat je een minderwaardige of hondse behandeling krijgt. Je bent niet als hond door God geschapen, maar als je je zelfrespect verliest, dan word je door anderen als een hond behandeld. Verspeel nergens je respect voor; niet voor waardeloos voedsel, niet voor een borrel, niet voor goud. Al bezit je niets, wordt geen hond. Al heb je geen kennis, wordt geen zwijn’. De blanke kolonisator had het beeld dat de Afro-Surinamer een onvolwaardig mens in geestelijk cultureel opzicht was. De Afro-Surinamer kwam iets te kort, miste bagage en was derhalve geen volwaardig mens. Het gehele educatief en religieus systeem was erop gericht de Afro-Surinamer tot een volwaardig mens te maken en dat betekende zoveel mogelijk te doen gelijken op de kolonisator. Dit streven naar assimilatie riep verzet op bij enkele Afro-Surinamers. Lang niet bij iedereen, integendeel, de meesten waren er rotsvast van overtuigd dat deze witte idealen voor hen het beste waren. Ze zouden immers worden als de rijke en machtige kolonisator, als ze zijn denkbeelden, waarden en normen maar overnamen. Alleen hun huidskleur stond hen in de weg. Daar konden ze niet zoveel aan veranderen. Ze konden er wel naar streven ‘fu opo den kloru’ door met een lichtere partner te trouwen. Hun kinderen zouden in elk geval gelukkiger zijn. Het was alleen vervelend dat men op afstand al kon zien dat het geen ‘echte witte mensen’ waren, al konden ze nog zo mooi praten, lezen en schrijven. Later werd skin bleaching ‘ontdekt’ door de chemische industrie. Deze industrie speelde in op de (vervormde en misvormde) psyche van de donkergekleurde mens. De reclame sloot aan bij de beleving van de donkergekleurden en suggereerde dat een lichtere huid hen zekerder, prettiger, aantrekkelijker en geaccepteerder zou laten voelen (Gomes & Westerhof 2002). | ||||||||
[pagina 111]
| ||||||||
De aanzetten van Koenders gingen niet verloren in de Surinaamse geschiedenis. In 1956 vroeg hij op een vergadering om de Wie Eegie Sanie gedachten voort te zetten. Hij was kind aan huis bij de familie Wijdenbosch, waar de jonge Eddy Bruma aan zijn lippen hing en ze vele avonden doorbrachten met discussies over de verheffing van de Afro-Surinamer. Deze Eddy Bruma heeft de stok van Koenders overgenomen en Wie Eegie Sanie voortgezet in Nederland waar hij naartoe was vertrokken voor zijn rechtenstudie. Veel studenten werden lid van Wie Eegie Sanie, dat functioneerde als vormingscentrum voor Surinamers in Nederland. Bij deze groep sloot zich spoedig de Nederlandse kunstenares Nola Hatterman aan die zich toelegde op het schilderen van portretten van Afro-Surinamers. Het gelaat van een Afro-Surinamer is niet een witte kop die een zwarte huidskleur heeft, maar heeft zijn eigen karakteristieken. Haar ideaal was zich in de schilderkunst van de Afro-Surinamer te verdiepen en deze op een hoger niveau te tillen. Speelde huidskleur een rol in de organisaties van Surinamers in Nederland? Jazeker. Aanvankelijk, tot vóór de jaren zestig, waren het vooral de lichtgekleurde Creolen die naar Nederland werden gezonden om verder te studeren. Na 1963, vooral door het beurzenbeleid van de regering Emanuels (lees: Pengel), gingen meer kinderen van de donkergekleurde Afro-Surinamers studeren. Het valt dan ook niet te verwonderen dat de eerste Surinaamse verenigingen vooral elite-verenigingen waren van geassimileerde (Afro-)Surinamers (Marshall 2003). Na 1963 ontstond de splitsing in de organisaties. De donkergekleurde Surinamers kregen de overhand in bijvoorbeeld de Vereniging Ons Suriname. Het bestuur werd overgenomen door de progressieve, politiek bewuste Surinamers. De anderen organiseerden zich in de vereniging ‘Het Surinaams Verbond’. Wie Eegie Sanie legde zich vooral toe op scholingsactiviteiten, gericht op politieke bewustwording vanuit een antikoloniale visie, het vergroten van de eigen waarde, het versterken van de vaderlandsliefde en het beter kennen van de eigen taal en cultuur. Scholingsbijeenkomsten werden bijvoorbeeld gegeven door Eddy Bruma, Hein Eersel, Eugene A. Gessel en Koos Pinas. Bij de splitsing in het verenigingsleven liep de scheiding over de ideologische lijn politieke stellingname tegen het Nederlands kolonialisme versus behoud van de banden met Nederland. Deze ideologische scheidslijn liep min of meer parallel met de uiterlijke of huidskenmerken van de leden. De donkergekleurden hadden vooral een antikoloniaal, politiek ideaal. Huidskleur en verschil in politieke opvattingen liepen natuurlijk niet geheel parallel, maar het was duidelijk dat de malata's (zoals ze genoemd werden) vooral apolitieke denkbeelden hadden en gericht waren op de status-quo. De malata's werden gezien als de handlangers van het Nederlands kolonialisme. In een interview met Frits Moll (2002), die een progressieve politieke stellingname had, bleek dat het bijzonder moeilijk was om de scheiding der geesten ideologisch te duiden en niet te focussen op huidskleur. De huidskleur bleef een eerste herkenningspunt voor verdacht politiek gedrag, totdat het tegendeel bleek. | ||||||||
[pagina 112]
| ||||||||
De Wie Eegie Sanie leden streefden ernaar Suriname een eigen cultuur te geven. De culturele situatie in Suriname werd gezien als een voortzetting van de vroegere koloniale politiek. Wie Eegie Sanie droeg uit ‘het behouden en veredelen van dat wat zich in het volk bevindt en hem toebehoort’. Samengevat stelde Wie Eegie Sanie in Nederland zich tot doel: (a) Bevrijding van de (Afro-) Surinamers van de Nederlandse culturele overheersing, (b) Verwerping van de Nederlandse etnocentrische geschiedschrijving en (c) Staatskundige/politieke onafhankelijkheid en de bevrijding van de economische overheersing. Wie Eegie Sanie, hoewel beperkt qua ledenaantal, heeft in een bepaalde historische fase een belangrijke rol gespeeld in het bewustwordingsproces van Afro-Surinamers. In Suriname heeft zich toen op het politiek gebied een soortgelijke ontwikkeling voortgedaan. Werd de politiek aanvankelijk gedomineerd door de lichtgekleurde Creolen, rond 1950 deden zich verschuivingen voor in de leiding van de Nationale Partij Suriname (NPS). Deze werd overgenomen door de donkergekleurde Afro-Surinamers. Wat zich ook prima facie laat aanzien als een scheiding tussen de lichtgekleurden versus de donkergekleurden zal bij nadere analyse genuanceerder en complexer blijken te zijn. De politieke verschuivingen zijn niet zozeer bepaald door de huidskleur, maar door een achterliggende politieke of maatschappelijke oriëntatie die enige parallellen vertoonde met de huidskleur. Het werden twee politieke partijen. De NPS en de SDP van D.G. Findlay. Deze prima facie relatie huidskleur en politieke oriëntatie blijkt toch veel ingewikkelder en genuanceerder te liggen en verdient nader onderzoek.Ga naar voetnoot2 Na 1955, toen Eddy Bruma teruggekeerd was naar Suriname, werd Wie Eegie Sanie voortgezet als een culturele organisatie. Ook hier stelde ze zich tot doel om het cultureel-maatschappelijk bewustzijn van de Surinamers te verhogen. Hoewel Wie Eegie Sanie pretendeerde een nationaal cultuur ideaal voor te staan, bleek in de praktijk dat ze vooral appelleerde aan de Afro-Surinaamse cultuur. Door het Nederlandse kolonialisme en de daarmee gepaard gaande cultuurpolitiek was de onderdrukking van de Afro-Surinaamse cultuur ook het grootst en meest verstrekkend. Bruma zelf zei: ‘Het ideaal van Wie Eegie Sanie gold voor mensen van alle etnische groeperingen. Vanuit Wie Eegie Sanie zelf is nooit naar voren gebracht dat ze een Creoolse aangelegenheid was. Het recht om te weten wat je bent, het recht om je bewust te zijn dat wat je in je hebt tot ontwikkeling moet kunnen worden gebracht, evenals dat van alle mensen in de wereld. Dit recht is niet voorbehouden aan een bepaald ras of aan een bepaalde groep’ (Marshall 2003). Speelde de kwestie van huidskleur een rol in de ontwikkeling en het beleid van Wie Eegie Sanie? Formeel natuurlijk niet. De vraag is wel in hoeverre huidskleur onderhuids wel een rol speelde in de appreciatie van leden of | ||||||||
[pagina 113]
| ||||||||
anderen? Om deze vraag te beantwoorden heb ik enkele mensen van Wie Eegie Sanie een kort interview afgenomen. Dit onderzoekje is natuurlijk niet representatief. De meeste Wie Eegie Sanie mensen zijn nu rond de 70/80 jaar oud. Van Harold Braam, een lichtgekleurde Creool, is bekend uit zijn eigen verhalen dat hij aanvankelijk met het nodige wantrouwen en scepsis werd bekeken toen hij zich aanmeldde als lid van Wie Eegie Sanie. Er was duidelijk enige distantie merkbaar; was hij niet een spion of pion van de heersende politieke cultuur? Ondanks dit aanvankelijke wantrouwen heeft Harold Braam zich binnen Wie Eegie Sanie weten te manifesteren als een kenner en verteller van de Surinaamse cultuur. De meeste geïnterviewden ontkennen dat huidskleur een rol heeft gespeeld in het beleid van Wie Eegie Sanie. Een andere indicatie hiervoor is dat Wie Eegie Sanie zich niet verwant voelde met de Black Power beweging in Amerika en nooit hun leus ‘Say it loud, I'm black and proud’ heeft overgenomen. Integendeel, bij monde van Robin Raveles (R. Dobru) werd openlijk afstand genomen van de Black Power beweging zijnde een racistische organisatie. | ||||||||
ConclusieWat heeft de zoektocht naar de relatie huidskleur, kolonialisme en Wie Eegie Sanie opgeleverd? In de eerste plaats dat de appreciatie van huidskleur in de Surinaamse samenleving alles te maken heeft met de koloniale verhouding en de dominante Nederlandse cultuurpolitiek, met name gericht op de Afro-Surinamers. In de tweede plaats dat het verzet tegen de gevolgen van deze cultuurpolitiek heeft geleid tot de oprichting van culturele bewegingen zoals Wie Eegie Sanie. In de derde plaats dat de esthetische appreciatie van huidskleur niet geheel los gezien kan worden van maatschappelijke verhoudingen en op zich niet waardeneutraal is. | ||||||||
Literatuur
| ||||||||
[pagina 114]
| ||||||||
Mr. Dr. Edwin Marshall promoveerde in 2003 op ontstaan en ontwikkeling van het Surinaams nationalisme. Natievorming als opgave. Hij is werkzaam bij de Stichting Leerplanontwikkeling(SLO) in Enschede. |