OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 24
(2005)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |||||||||
Maayke Botman
| |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
en Eduard heeft Jetta dan ook al die tijd verborgen gehouden. De externe verteller geeft Eduards beweegredenen om niet met Jetta te trouwen als volgt weer: ‘Zijn verkeer in het huis van mevrouw van Hulst en bij andere beschaafde familiën hadden hem de schoone plaats, die de vrouw des huizes inneemt zoo treffend aangetoond en de wanverhouding die het gevolg zou zijn van een huwelijk met zijne huishoudster’ (p. 51). Om zich een respectabele positie in de samenleving te verwerven, wil Eduard trouwen en heeft zijn oog laten vallen op Hortense van Hulst, een witte vrouw van goede komaf. Het is een voorbeeld van de manier waarop in de roman (seksuele) relaties innig verstrengeld zijn met economische belangen en de rol van kleur en klasse daarbij. In dit artikel maak ik een analyse van de maatschappelijke hiërarchie die in de roman wordt geconstrueerd op basis van kleur, klasse, en gender. Daarnaast wil ik meer inzicht geven in de functie van de tragische mulattin Jetta in de roman. Allereerst beschrijf ik enkele achtergronden van het boek met name over de verteller en over het verhaal. | |||||||||
Schetsen en beelden uit een vreemd landIn het artikel The Face of the Country beschrijft literatuurwetenschapper Marie Louise Pratt de panoramische gezichtspunten die vaak in negentiende eeuwse koloniale (ontdekkings)reisverhalen zijn vervat. Uitgebreide beschrijvingen van landschappen, natuur, de lokale bevolking, landbouw en handel komen aan bod. Volgens haar is een van de redenen hiervoor dat: ‘...such views acquire and serve to familiarize meanings they may not have on the domestic front’ (1986: 143). Door middel van een alziende, alwetende, allesomvattende blik van de verteller - de blik die alles onder controle heeft - krijgen de lezers in het moederland de indruk dat zij te maken hebben met een echte kenner die hen thuis maakt in de kolonie. De Europese nieuwkomer krijgt op deze manier toegang tot de kolonie. Volgens Pratt zijn in dergelijke (ontdekkings)reisverhalen twee processen met elkaar verweven: uitbreiding van natuurhistorische kennis en uitbreiding van het kapitalistische wereldsysteem (1986: 144). Dit aan de hand van enerzijds de uitgebreide beschrijvingen van het land en anderzijds beschrijvingen van hoe datzelfde land toegeëigend en veranderd wordt door Europese expansie. Het kapitalistische project wordt, volgens Pratt, meestal expliciet beschreven in het voorwoord; in de tekst zelf komt het weinig aan bod maar de lezer krijgt door de alziende blik van de verteller een idee van de mogelijkheden die het land te bieden heeft. Over welke natuurlijke grondstoffen geëxploiteerd kunnen worden, hoe en door wie het land bevolkt kan worden. In de roman Jetta vinden we elementen van wat Pratt beschrijft terug. Wel is er een verschil. De informatie die de lezer krijgt wordt niet verstrekt door iemand die naar Suriname reist en het land beschrijft maar door een ingezetene die van binnenuit de lezer uitnodigt en bij de hand door Suriname neemt (Van Kempen 2001). De tekst begint met ‘Een woord vooraf’ waarin Kwamina zich expliciet richt | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
tot een Nederlands lezerspubliek om uit te leggen wat het doel is van zijn waarheidsgetrouwe roman: het verbeteren van de beeldvorming over Suriname in Nederland, want deze is zeer negatief. Hij licht de ondertitel ‘Schetsen en beelden uit een vreemd land’ toe, maar waarom spreekt hij van een ‘vreemd land’? Het bijvoeglijk naamwoord ‘vreemd’ bevestigt dat deze roman zich richt op een Nederlands lezerspubliek; voor Surinamers is Suriname immers niet vreemd. Kwamina schrijft dan ook: ‘Suriname is tòch onbekend in Nederland.’ De schrijver geeft verschillende redenen waarom het ‘echte’ Suriname onbekend is in Nederland. Er wordt weinig over Suriname geschreven en wat erover is gepubliceerd, geeft een vertekend beeld. Hij wijst dan op het boek Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche wet van Van Hoëvell uit 1854.Ga naar voetnoot2 Volgens Kwamina wilde Van Hoëvell de wreedheid van slavernij schetsen, maar daarmee kregen lezers ook ‘een afgrijzen voor de Surinamers.’ Een andere reden waarom de beeldvorming over Suriname negatief is, komt door een gebrek aan interesse van Nederlandse zijde vanwege de economische malaise die na de afschaffing van de slavernij ontstond. Volgens Kwamina gaven bepaalde groepen een vertekend beeld van het land: ‘de slachtoffers van Surinaamsche geldleeningen’, bijvoorbeeld, die door de economische malaise na de afschaffing van de slavernij de waarde van hun aandelen zagen verschrompelen, of ‘de Nederlandschen kapitalisten’ die niet wilden investeren in de Surinaamse handel en economie. Achtereenvolgens noemt Kwamina de N.H.M. (Nederlandsche Handels Maatschappij) die verliezen leed in Suriname, ‘den beschaafden Nederlander’ die in de Kamerverslagen het gedeelte over Suriname oversloeg en ten slotte ‘het volk, dat misschien den naam van Suriname gehoord heeft, maar een volslagen onkunde verraadt omtrent eene Kolonie, die nog voor Nederland de parel van weleer konde zijn’. Kortom, in niet mis te verstane woorden beschrijft Kwamina de subjectieve beeldvorming en onkunde ten aanzien van Suriname in Nederland. De beeldvorming is die van een kolonie die economisch en maatschappelijk in verval is. Kwamina is kritisch ten opzichte van de houding van Nederland naar Suriname want men vergeet in Nederland ‘dat daar ook veel geld gewonnen is, en dat de schuld van den ondergang der Kolonie ook gedeeltelijk op Nederland rust’. De reden waarom Kwamina vindt dat Suriname gekend dient te worden, is ook van economische aard. Met deze roman wil Kwamina Nederland laten weten dat er goud te vinden is in Suriname: ‘dát goud, dat Suriname's bodem bevat, maar vooral ook op den schat, die als erts bedolven ligt in de harten van de 40,000 geëmancipeerden, welke thans levende in een staat van halve | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
barbaarschheid, even goed in staat zijn mede te werken tot den bloei van Suriname als Chineezen en Koelies’. Hiermee wordt het doel van de schrijver expliciet. Suriname biedt allerlei mogelijkheden om winst te maken mits er op de juiste manier geïnvesteerd wordt namelijk in de zwarte arbeiders, de voormalige slavenbevolking. Zij worden hier in termen van productierelaties beschreven namelijk als grondstof. In ‘Een hoofdstuk dat de romanlezer des noods mag overslaan’ geeft de auteur vervolgens uitgebreide achtergrondinformatie over Suriname. Een externe verteller geeft geografische, historische, politiek-bestuurlijke, economische, botanische en etnografische informatie over de kolonie: het Suriname van voor de afschaffing van de slavernij en dat tijdens de periode van staatstoezicht, de periode dat dit boek geschreven werd. Voortdurend wordt het gebrek aan ontwikkeling van de kolonie benadrukt en met name van de slavenbevolking ‘die aan den arbeid konde dienstbaar gemaakt worden’ (p. 10). Ook in het romanverhaal grijpt de externe verteller voortdurend in. Niet alleen worden alle personages geïntroduceerd en beschreven door de externe verteller, maar ook gebeurtenissen worden voorzien van achtergrondinformatie en commentaar. Soms zelfs met voetnoten. Bijvoorbeeld: ‘De huizen te Suriname staan meestal afzonderlijk, omringd door een erf, zoodat men het licht uit eene achterkamer op straat kan zien schijnen’ (voetnoot 1, 61). Het bijzondere aan dit boek naast het vertelperspectief van binnenuit is dat niet enkel in het voorwoord, zoals Pratt beschrijft, maar ook in een introductiehoofdstuk en de roman de processen van uitbreiding van (natuur)historische kennis en uitbreiding van het kapitalistische wereldsysteem aan de orde komen. De economische motivatie ligt er bovendien erg dik bovenop. Het boek leest dan ook als een prospectus voor toekomstige investeerders verpakt in een sentimenteel verhaal. | |||||||||
Het verhaalIn de roman Jetta staan twee relaties centraal: de onwettige, interraciale seksuele relatie tussen de mulattin Jetta en de blankofficier Eduard van Thul en de wettige, monoraciale relatie (huwelijk) tussen doctor Duval, een witte man, en Hortense van Hulst, een witte vrouw. Deze relaties kunnen allegorisch gelezen worden waarbij de relatie van Jetta en Eduard een metafoor is voor het economisch en maatschappelijk verval van de plantages en de kolonie Suriname en het huwelijk tussen doctor Duval en Hortense als metafoor gebruikt wordt voor de ideale plantage, waarbij de lezer wordt getoond hoe de economie en maatschappelijke verhoudingen in Suriname gestabiliseerd kunnen worden in de post-emancipatie periode, door daar de juiste kennis te brengen, te investeren en een sociaal beleid te voeren. | |||||||||
PlantersvirusIn de tekst vinden we voortdurend verwijzingen naar iekte en dood die het (economisch en maatschappelijke) verval van Suriname aanduiden. Zo is het | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
concubinaat uiteindelijk ziekmakend voor Eduard van Thul (21-22) en leidt zijn tragische dood uiteindelijk tot de krankzinnigheid van Jetta. Zij sterft in een gesticht. De ziektekiem voor het verval van de economie is al voor de afschaffing van slavernij aanwezig en wordt gerepresenteerd door het concubinaat van Jetta's ouders. Eduard, die als blankofficier werkte voor Jetta's vader, is met het decadente plantersvirus van Jetta's vader ‘besmet’. Haar vader is een witte grondeigenaar en directeur van een plantage en haar Afrikaanse moeder, Azetta, een slavin. De levenswijze van de kolonisten voor de emancipatie wordt beschreven als een ongezonde (p. 36), omdat zij een zeer decadent leven leidden, weinig spaarden en er op los leefden met zwarte vrouwen. De vader van Jetta representeerde een dergelijke kolonist. Jetta's sociaal-economische situatie veranderde dan ook toen haar vader stierf en zij, door de schulden van haar vader, moest verhuizen naar een armoedige volksbuurt aan de rand van de stad. Wel werd zij met het laatste geld gemanumitteerd (vrijgekocht). De dood van haar vader en de verhuizing van Jetta en Eduard naar Paramaribo representeren de afschaffing van het oude plantagesysteem gebaseerd op slavernij. Eduard gaat hij werken voor een koopman die het concubinaat afkeurt en houdt zijn relatie met Jetta verborgen. Hij ontmoet Hortense van Hulst waar hij mee wil trouwen maar hij houdt ook van Jetta en hun dochter. Door deze onhoudbare situatie waarin hij zichzelf heeft verwikkeld, wordt hij ziek. Eerst krijgt hij een zenuwinzinking, maar dit slaat om in typhus. | |||||||||
‘Inlandsche middeltjes’Naast metaforen van ziekte en dood is er ook de metafoor van (alternatieve) genezing. Deze wordt gerepresenteerd door verschillende personages die op negatieve en positieve wijzen bezig zijn met geneeskunde. Deze geneeskunde kan tot herstel of tot de dood leiden. Zo is er de zwarte huishoudster Nene van de familie van Hulst, die lokale kruiden gebruikt om Eduard beter te maken en de wraakzuchtige Christiaan, die voor de afschaffing van slavernij was weggelopen, omdat zijn dochter was mishandeld door een plantagedirectcur. Zijn praktijken als wisiman en gifmenger leiden tot Eduards dood. Tijdens een wintipré verzoekt Jetta, Quakoe, een voormalige slaaf van haar vader, een afrodisiacum voor haar te halen bij Indianen zodat zij haar relatie met Eduard weer beter kan maken. Maar Quakoe ontmoet in het bos Christiaan, die hem gif meegeeft en uiteindelijk krijgt Jetta dat in handen. Zonder dat zij het weet, doodt dit middel Eduard. Jetta belandt in de gevangenis waar zij als geesteszieke sterft. Aan het eind van het verhaal komt de daad van Christiaan uit en wordt hij veroordeeld tot levenslange dwangarbeid in fort Nieuw Amsterdam. Quakoe pleegt uit schuldgevoel suïcide. De zwarte en gekleurde personages dragen met hun ‘alternatieve geneeswijzen’ en ‘afgoderij’ uiteindelijk juist niet bij aan het welzijn van mensen en plantages. | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
Genees(huishoud)kundeWitte mannelijke personages daarentegen proberen op verschillende manieren de kolonie Suriname uit het slop te trekken. Met name doctor Duval. In zijn personage komen economie en geneeskunde samen. Zijn ouders, die jong stierven, lieten hem geen erfenis na maar met de financiële steun (investering) van welgestelde families kan Duval een armenpraktijk op te zetten. Het lukt hem economisch zelfstandig te worden en na de emancipatie, toen veel plantages failliet gingen, een plantage te kopen. De verteller geeft aan dat Duval, in tegenstelling tot veel artsen in die tijd, niet uit is op winstbejag (p. 61), maar mensen onbaatzuchtig wil helpen. Ook de plantage koopt hij niet enkel als beleggingsobject (62), maar om er een nieuw economisch en sociaal beleid te voeren. Duval representeert daarmee het economisch en maatschappelijk herstel van Suriname. 1. Théodore Bray, kleurlinge (KITLV, 36 C 346)
Hoewel het Duval uiteindelijk niet lukt Eduard te redden met ‘westerse’ geneeskunde, slaagt hij er wel in zijn suikerplantage Ma Retraite goed te beheren. Het nieuwe plantagebeleid van Duval is erop gericht dat de zwarte arbeiders goed en modern materiaal krijgen om mee te werken, niet totaal uitgeput worden en niet door tucht aan het werk gehouden worden. Hij zorgt ervoor dat de arbeiders gezonder gaan leven. Zo krijgen ze bier in plaats van dram (rum), andere voeding (geen eenzijdige maaltijd van bananen en bakkeljauw) en hij laat arbeiderswoningen bouwen. In zwarte kinderen wordt geïnvesteerd door middel van scholing die verzorgd wordt door Hortense. Deze manier van orde op zaken stellen wordt ook beschreven in het hoofdstuk voorafgaand aan de roman. | |||||||||
BruidsuikerNa Eduards dood en Jetta's gevangenschap neemt Hortense hun dochtertje Lyda in huis om haar op te voeden. Zij Hortense met Duval. Aan het einde van het verhaal vieren zij hun huwelijk op de plantage Ma Retraite. Het huwelijk tussen Hortense en Duval wordt ‘geconsumeerd’ als zij samen met hun zwarte arbeiders het huwelijksfeest vieren en van de suikertaart eten die de arbeiders als verrassing voor hen hebben gebakken. Suiker verwijst hier dan | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
naar de zoetheid van de echte liefde, het wettige huwelijk, maar ook naar de goede suikeropbrengsten en dus economische voorspoed. Consumeren heeft dan ook een dubbele betekenis. Het verwijst naar de consummatie van een huwelijk, maar in tegenstelling tot de ‘vleeselijke’ consumptie van Jetta en Eduard leidt deze consumptie niet letterlijk tot een kind, maar wel tot een goede plantageopbrengst en maatschappelijke rust. Het goede plantagebeleid heeft haar (zoete) vruchten afgeworpen. Plantage Ma Retraite is ‘eene fatsoenlijke retraite’ (p. 170) geworden en Suriname is weer een Switi Sranan. | |||||||||
Kleur & klasseVeel is geschreven over hoe de ideologieën van kolonisatie en slavernij stoelden op het hiërarchisch onderscheid tussen zwarte en witte mensen (Paasman, 1987; Nederveen Pieterse 1992; Gomes 2003). Huidskleur werd steeds meer een metafoor voor een onoverbrugbaar en onveranderlijk verschil tussen mensen (Gates 1985). Met de afschaffing van slavernij verdween het racisme echter niet. Sterker nog in de eerste helft van de negentiende eeuw gaat de toename in debatten over afschaffing van slavernij met gelijke tred op met de ontwikkeling van ‘rassen’ theorieën (Nederveen Pieterse 1992: 45). Veel van deze theorieën handelden over de vraag over of witte en zwarte mensen dezelfde oorsprong hadden, welke plaats zwarte mensen innamen in de ‘Great Chain of Being’ en waarom zwarte mensen wel of juist niet vrijgemaakt moesten worden. Ook in de beeldvorming ontstond een nieuwe trend van stereotypen over zwarte mensen. In de abolitionistische propaganda kregen zij een menselijker imago en werden bijvoorbeeld afgeschilderd als een dociel slachtoffer van slavernij zoals Oom Tom uit Harriet Beecher-Stowe's boek De Negerhut van Oom Tom. Door een betere behandeling, en door scholing en religie zou de zwarte mens beschaafd kunnen worden (Paasman 1987). Huidskleur, bleef na afschaffing van slavernij een maatschappelijk ordeningsprincipe. Paasman (1987: 107) schrijft: ‘Een nieuwe golf van superioriteitsgevoelens begeleidde de industriële revolutie en de Europese expansiedrang van de negentiende eeuw’. De economische ontwikkelingen in de negentiende eeuw leidden dus tot nieuwe raciale grensafbakening. In het romanverhaal wordt verwezen naar een rassenleer waarin ‘den neger onder het apengeslacht’ wordt gerangschikt. Hoewel de verteller het gedachtegoed deelt dat de zwarte mens ‘niet die hooge verstandelijke ontwikkeling bereikt, waarvoor de Europeaan vatbaar is’ (p. 150) is hij wel van mening dat deze, in tegenstelling tot apen, wel te beschaven is: ‘Reeds bij den in Suriname geboren neger ziet men een grooten vooruitgang, ook duidelijk waar te nemen in zijne meer edele lichaamsvormen en gelaatsuitdrukking, en wij betwijfelen het niet, of volgende geslachten, voortgeplant in beschaafde omgeving, zouden de geestesontwikkeling der meest beschaafde volken kunnen bereiken’ (p. 150). Lichamelijke kenmerken bepalen dus de mate van ontwikkeling en de plaats in de hiërarchie. In de roman wordt deze hiërarchie op basis van kleur verder | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
uitgewerkt. Ik begon dit artikel al met een citaat waarin ‘de schoone’ Jetta beschreven werd in fenotypische kenmerken: huidskleur, ogen, haar en tanden. Niet alleen Jetta wordt in termen van uiterlijk beschreven. Over de vrije neger Quakoe schrijft de auteur: ‘Aan hare zijde stond een gespierde neger met eene athleten-gestalte, die haar met vlammende blik aanstaarde. Zijn lippen openden zich tot een spottende lach en lieten zijne schitterende tanden zien. Zijne wijd geopende neusgaten drukten het zinnelijk gevoel uit, dat hem beheerschte’ (p. 56). Zijn huidskleur wordt niet expliciet genoemd maar de aanduiding ‘neger’ gaf de lezer waarschijnlijk voldoende informatie. Zijn lichamelijke kenmerken worden in ieder geval sterk benadrukt. Bovendien wordt hij neergezet als een overdreven viriele, zwarte man die geleid wordt door primaire driften. Jetta was altijd onbereikbaar voor hem omdat zij de dochter van de directeur was en hij (toentertijd) ‘slechts een veldarbeider’ was op de plantage van haar vader. Hoewel zij beiden slaaf waren, was Quakoe lager in rang dan Jetta die huisslavin was. Naast uiterlijke kenmerken worden zwarte personages beschreven in termen van primitieve culturele ontwikkeling. Zo beschrijft de externe verteller in vertellerscommentaar dat Jetta, haar moeder Azetta, de huishoudster van de familie van Hulst, Nene, en de arbeiders op plantage Ma Retraite in wintipraktijken geloven. Telkens wordt uitgebreid ingegaan op afgoderij als teken van onderontwikkeling. De losse huwelijksmoraal van zwarte mensen, ziet de auteur ook als een teken van onderontwikkeling. Hij vergeet maar even dat een paar jaar ervoor die zwarten, voor zover zij slaven waren, niet eens mochten trouwen: ‘en de neger bleef daarom niet minder voorstander van de polygamie dan de sultan van Turkije, omdat voor het huwelijk even als voor den godsdienst bij den neger geen voorafgaande ontwikkeling ten grondslag lag’ (p. 33). Cultuur en natuur worden met elkaar verbonden want de natuur van de neger maakt dat hij zich bij voorbaat al minder goed cultureel kan ontwikkelen. Bij witte personages is dat anders. Geen van hen wordt door middel van uiterlijke (biologische) kenmerken beschreven, maar in termen van cultuur in de zin van opvoeding en ontwikkeling. Zoals Quakoe het negatieve stereotype van de hyperseksuele, zwarte man representeert, staat Dr. Duval positief symbool voor de rationele, witte man die alles onder controle heeft. Uitgebreid wordt beschreven hoe hij zich op eigen kracht een positie in de kolonie heeft verworven door hard te werken en zich door voortdurende bijscholing blijvend weet te ontwikkelen. Kwamina brengt echter wel enige nuance aan in deze positieve schets van witte mensen. Blankofficier Eduard van Thul is van een lagere klasse dan Dr. Duval of de familie van Hulst. De verteller beschrijft hem als een jongen die ondanks zijn goede opvoeding in Holland niet wilde deugen en daarom naar de kolonie werd gestuurd waar hij ging werken als blankofficier. De verteller licht deze plantagefunctie toe en beschrijft dat hiervoor ‘menschen van een | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
lagen trap van ontwikkeling, zoo moreel als intellectueel’ (p. 28) ingezet werden. De blankofficier neemt dus een tussenpositie binnen de plantagehiërarchie in tussen directeur en slavenmacht. Dit wordt beschreven in termen van klasse en impliciet in termen van kleur omdat de verteller in het algemeen over ‘blanke bedienden’ [cursivering, mb] spreekt. Er worden echter geen beschrijvingen gegeven van zijn lichaam of uiterlijk. | |||||||||
Geracialiseerde vrouwelijkheidJetta neemt zowel in kleur als in klasse een tussenpositie in. Haar gemengde uiterlijk wordt verbonden aan klasse: ‘Jetta die hare moeder in schoonheid evenaarde en daarbij de fraaie kleur harer kaste paarde’ (p. 24). Jetta neemt daarmee de positie in tussen haar moeder Azetta, een mooie zoutwaterslavin en Hortense van Hulst. Haar lichte kleur komt bij die van Europeanen in de buurt maar ze blijft een vrouw van kleur en slavin. Jetta wordt in die zin veel meer gecontrasteerd met Hortense dan met Azetta of andere zwarte vrouwelijke personages in de roman. Hortense wordt niet omschreven in termen van kleur en is bovendien in het gehele verhaal vrij. Het contrast tussen beide vrouwelijke personages komt tot uitdrukking in hun beschrijvingen. Jetta wordt beschreven op basis van haar lichaam (natuur) als een mooie, verleidelijke vrouw ‘de schoone slavin, die aan hare verrukkelijke gestalte, zooveel lieftalligheid paarde’ (p. 32). Jetta's schoonheid benadrukt haar seksuele beschikbaarheid. De lezer krijgt de beschrijving van haar schoonheid namelijk niet alleen via het vertellersperspectief voorgeschoteld maar ook via mannelijke personages als Eduard, Quakoe en Christiaan. Christiaan geeft bijvoorbeeld een beschrijving van Jetta aan Quakoe alsof hij haar voor zich ziet. Door deze beschrijving wordt ‘de zinnelijkheid van de neger opgewekt’ (p. 77). Christiaan geeft Quakoe uiteindelijk gif mee zodat deze wraak kan nemen op ‘dien ellendige blanke’, Eduard, en zo ‘Jetta [kan] bezitten’ (p. 77). Jetta is dus niet alleen onvrij omdat ze slavin is maar ook omdat ze al bezet is als vrouw van Eduard. Hortense van Hulst echter is in alle opzichten vrij. Ze is vrij vanwege haar kleur maar ook omdat ze nog geen man heeft. Het contrast tussen Hortense en Jetta wordt versterkt doordat Hortense enkel in termen van haar deugden, haar beschaving (cultuur) beschreven wordt: ‘maar boven allen muntte Hortense, het oudste uit, door haren zachten aard en gelijkmatig humeur. ... Zij was even ontwikkeld van geest als handig in de huishouding, en kon met even veel smaak het toilet voor een bal in orde brengen en vaardig met naald en schaar omgaan, als heerlijk gebak toebereiden. - Dit alles echter meestal uit liefde voor anderen - maar wanneer zij eenige oogenblikken aan de huiselijke bezigheden kon ontwoekeren om aan de neiging van haar gemoed te voldoen, zette zij zich voor de piano neder en zong met een zwakke doch zuivere stem eene romance, waaruit al het gevoel sprak dat haar rijk gemoed vervulde’ (p. 40-41). In het hele verhaal, ook als Hortense inmiddels getrouwd is met Duval, wordt | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
zij gerepresenteerd als een ontwikkelde, bescheiden, haast maagdelijke vrouw. Bovendien wordt haar culturele achtergrond positief gewaardeerd. In uitgebreide beschrijvingen wordt verteld over alle Europese klassieke muziekstukken die zij kan spelen terwijl de culturele praktijken waar Jetta zich mee inlaat, winti, als onbeschaafd en primitief neergezet worden. 2. Théodore Bray, stadsbewoners (KITLV, 36 C 347)
De hiërarchie tussen beide vrouwen komt ook tot uitdrukking in hun relaties met witte mannen. Beiden hebben een witte vader en beiden een relatie met Eduard. Maar, waar Hortenses vader zijn gezin na zijn dood financieel goed achterlaat, vervalt Jetta door de dood van haar vader in armoede. Daarmee verschilt haar klasse positie ten opzichte van Hortense. In de roman wordt het huwelijk als vanzelfsprekend voor witte vrouwen gerepresenteerd want het concubinaat wordt beschreven als een relatievorm enkel tussen vrouwen van kleur en witte mannen en niet andersom. In het geval van Jetta lijken er twee mogelijkheden: het concubinaat of een wettig huwelijk. Voor Eduard echter is een wettig huwelijk met haar niet aan de orde. Hij wil Hortense trouwen om daarmee een respectabele positie te krijgen. Witte vrouwelijkheid staat daarmee voor fatsoen. Jetta is maar huishoudster’ (p. 51) en kan hem deze positie niet geven. Door de rol van Hortense binnen de familie van Hulst wordt hem de ‘wanverhouding’ (p. 51) van het concubinaat helder. Er komt echter wel iets goeds uit het concubinaat van Jetta en Eduard namelijk Lyda. In het personage van Lyda schuilt ook weer het contrast tussen Jetta en Hortense. Jetta representeert geseksualiseerde en geracialiseerde vrouwelijkheid die biologisch reproduceert. Zij is degene die Lyda op de wereld brengt en tot haar gevangenschap voor haar zorgt. Lyda wordt dan ook beschreven als biologische/natuurlijke dochter van Jetta: ‘Zij is het evenbeeld harer overleden moeder. Dezelfde zuchten oogen met den diepen kleur, waaraan geen bepaalde naam te geven is’ (p. 120). Hortense neemt de zorg voor Lyda van Jetta over. De representatie van Hortense als lelieblanke, maagdelijke pure vrouw wordt door deze ‘onbevlekte’ ontvangenis versterkt. Haar relatie met Duval wordt niet in termen van ‘zinnelijkheid’ beschreven, zoals bij Jetta het geval is, maar bijna als een | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
zuiver zakelijke overeenkomst. Bij zijn huwelijksaanzoek zegt Duval dan ook: ‘wij hebben reeds zoo lang met elkander gearbeid; wij zullen ook onze gezamenlijke krachten wijden aan de opvoeding van ons kind’ (p. 123). Door de zorg voor Lyda neemt Hortense een soort van reproductieve rol op zich; niet in natuurlijke zin maar in cultureel opzicht. In het laatste deel van het verhaal, op Duvals plantage Ma Retraite, brengt de verteller Hortense als opvoeder van Lyda in beeld. Lyda gaat daarbij steeds meer op Hortense lijken en aan het eind van het verhaal is zij dan ook letterlijk van kleur verschoten en (in culturele zin) wit geworden. Dit komt tot uitdrukking in een gesprek tussen Hortense en Duval over Lyda dat zo'n voorbeeldig kind is geworden door hun beider investering. Duval zegt: ‘Maar opvoeden kan alleen eene moeder. Lyda is dan ook uw evenbeeld, mijn waarde’ (p. 172.). Lyda is dus niet zozeer een ‘biologisch’ en natuurlijk product van hun verbintenis, maar een cultureel product van beschaving en ontwikkeling. In het ‘witwassen’ van Lyda, die verschuift van gekleurd naar wit, wordt de assimilatiegedachte gerepresenteerd die vlak voor maar met name na de emancipatie weerklank kreeg in de kolonie. Lyda representeert de kolonie Suriname die zich met de juiste leiding van Nederlanders, de juiste economische investeringen en het juiste onderwijs en culturele bagage kan ontwikkelen tot een welvarend land. De relaties tussen de vrouwen en witte mannen kunnen dan ook gezien worden als economische (re)productierelaties. Deze relaties creëren een bloeiende plantage. De roman eindigt met een beschrijving van een volwassen Lyda die trouwt met Verny, de zaakwaarnemer van haar vader op Ma Retraite. ‘Lyda beantwoordde volkomen aan de teedere en verstandige leiding harer pleegouders. Zij werd even schoon als hare moeder’ (p. 184). De economische en politieke cirkel is dan weer rond. Vanwege het huwelijk schenkt Duval een deel van zijn plantage aan Verny en blijven de witte patriarchale verhoudingen gehandhaafd. De ambivalentie over welke moeder precies bedoeld wordt, geeft de koloniale arbeidsverdeling tussen witte en zwarte vrouwen weer die in het contrast tussen Jetta en Hortense worden gerepresenteerd. Beide vrouwen zijn nodig in de koloniale economie, maar wel in heel verschillende rollen en machtsposities. Alles waar Jetta op hoopt maar niet krijgt, namelijk de plantage van haar vader en een wettig huwelijk, krijgt Hortense wel. In het hiërarchisch onderscheid dat in de roman wordt geconstrueerd tussen beide vrouwen wordt Hortense als de ideale vrouw gerepresenteerd. Huidskleur, en alles waar kleur voor staat, is daarbij hetgeen dat verschil maakt. Uiteindelijk is de gekleurde vrouwelijkheid tegengesteld en minderwaardig aan de beschaving, moraliteit en verlichting die gerepresenteerd wordt door witte vrouwelijkheid (Roberts, 1994). Jetta sterft dan ook terwijl Hortenses leven er alleen maar op vooruit gaat. | |||||||||
JettaNa de eerste helft van de roman wanneer Jetta gearresteerd is, speelt zij geen rol meer in het verhaal. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Hortense of Dr. Duval | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
die een groter aandeel in het verhaal hebben. Waarom is de roman dan toch naar Jetta vernoemd? Dit heeft niet alleen met haar rol als tragische mulattin te maken maar ook met de narratieve functie van een dergelijk personage. De tragische mulat(tin) is een veelvoorkomend personage in de Amerikaanse en Caraïbische literatuur. Dit personage is meestal een vrouw die mooi is maar een tragisch figuur, omdat zij graag wit wil zijn. Vaak is ze ook vrijwel blank, of ze doet er alles voor om haar witheid te benadrukken en haar zwarte achtergrond te ontkennen. Aangezien dit niet mogelijk is, wordt zij ongelukkig en zelfs wanhopig (Berzon 1978: 99). Eigenlijk wordt deze figuur gerepresenteerd als het slachtoffer van gemengd ‘bloed.’ De ‘vreemde smetten’ zijn de oorzaak van primitieve driften en het ‘witte bloed’ geeft intelligentie en de drang om vrij (geen slaaf) te zijn. Bovendien worden deze personages vaak zowel door wit als zwart uitgesloten. Het zijn daarom gemarginaliseerde figuren die bij de witte lezer empathie moeten oproepen. Vaak eindigt hun leven in een tragische dood (Sollers 1997: 223-225). Jetta voldoet enigszins aan dit stereotype. Ze is licht van kleur, mooi en wanhopig. Dat laatste niet zozeer omdat ze wit wil zijn. Ze probeert zich ook niet voor te doen als witte vrouw. Bovendien wordt Jetta niet uitgesloten vanwege haar gemengdheid. De verteller zegt over de maatschappelijke acceptatie van het concubinaat: ‘Daarom hadden de kinderen, uit dergelijke vereeniging geboren, niet met het vooroordeel te kampen...’ (24). Wel wordt haar zwarte ‘bloed’ gezien als de bron van haar irrationele gedrag. Bijvoorbeeld wanneer de verteller zegt: ‘Zij had het bijgeloof met de moedermelk ingezogen...’ (54). Haar geloof in ‘neger dressi’ (p. 93) om Eduard wanhopig aan zich te binden eindigt uiteindelijk in een tragische afloop voor beiden. Zoals ik in een eerdere paragraaf heb geschreven, is Jetta een tussenfiguur in de roman. Dat komt op verschillende manieren tot uitdrukking. In de eerste plaats in haar huidskleur die zwart noch wit is maar ook in haar naam. Zij is het enige personage dat een dubbele naam heeft namelijk haar doopnaam Jetta en haar dagnaam Quasiba. Deze laatste naam wordt alleen gehanteerd door andere zwarte personages zoals Quakoe. Haar gemengde uiterlijk en haar dubbele naam maken dit personage tot een verbindingselement tussen zwarte en witte personages. De Afro-Britse professor in Afrikaans-Amerikaanse studies, Hazel Carby, noemt de tragische mulat in de negentiende eeuwse zwarte literatuur dan ook een ‘narrative device of mediation’ (1987: 89). Dit personage is de uitdrukking van de rassenrelaties en biedt de mogelijkheid om te onderzoeken wat sociaal wenselijk is in een bepaalde historische periode. Jetta heeft een dergelijke functie in de roman. Via haar worden het oude en nieuwe Suriname met elkaar verbonden. Het oude Suriname dat gerepresenteerd wordt door het concubinaat van haar ouders. Jetta is het product van deze verhouding en op die manier verbindt zij ook wit en zwart, slavin en meester. Via Jetta wordt het mogelijk om terug te blikken op de oude koloniale verhoudingen, gerepresenteerd door het concubinaat, voor de afschaffing van slavernij. Jetta's eigen gemengde relatie | |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
representeert de moeizame overgang van slavernij naar emancipatie. Deze rassenvermenging leidt tot degeneratie in de vorm van moreel vervalen uiteindelijk tot de dood. De dochter die Jetta achterlaat, is de verbinding met het nieuwe Suriname dat gerepresenteerd wordt door het monoraciale, wettige huwelijk tussen Dr. Duval en Hortense. Jetta, in de rol van moeder van Lyda, biedt daarmee ook de mogelijk om als het ware vooruit te denken. Hierin wordt ook zichtbaar hoe niet alleen huidskleur, maar ook gender haar tot een verbindingselement in de roman maken. Tot slot: als het personage van de mulattin de mogelijkheid biedt om te onderzoeken wat sociaal wenselijk is, dan is er sprake van een koloniaal beschavingsvertoog. Het beeld dat de roman oproept is dat van een sterk op kleur hiërarchisch georganiseerde plantagesamenleving die alleen kans van slagen heeft met kennis, investering en moreel gezag van witte mensen. Bovendien moet er gepaste afstand zijn tussen wit en zwart. De dood van Jetta en daarmee ook het verdwijnen van dit verbindingselement construeert en benadrukt de wenselijkheid van dergelijke afstand. Huidskleur heeft dan ook de functie in de roman om de afstand tussen zwart en wit te construeren. Er wordt een essentialistisch verschil tussen primitief en beschaafd, natuur en cultuur, hoge en lage klasse mee tot uitdrukking gebracht. Dit verschil kan niet helemaal overbrugd worden door interetnische (liefdes)relaties en rassenvermenging. Mensen van kleur zijn geschikt als arbeidspotentieel waar het beste uit gehaald kan worden, mits zij beschaafd worden. Die beschaving kan in de roman Jetta alleen gebracht worden door witte mannen en vrouwen van een hoge, ontwikkelde klasse. | |||||||||
Literatuur
| |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
Drs. Maayke Botman is AiO Vrouwenstudies binnen het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur aan de Universiteit Utrecht. Zij werkt aan een proefschrift over representaties van etnische vermenging in hedendaagse Nederlandse cultuuruitingen. Samen met Gloria Wekker en Nancy Jouwe vormde zij de redactie van het boek Caleidoscopische Visies, de zwarte, migranten- en vluchtelingen-vrouwenbeweging in Nederland dat in 2001 bij KIT Uitgeverij is gepubliceerd. |
|