| |
| |
| |
Joop Vernooij
Redemptoristen in Suriname
Per 1 december 1997 is de verbintenis tussen de katholieke kerk van Suriname en de Redemptoristen van Nederland formeel volgens het kerkelijk recht verbroken. Het is goed enige aandacht te schenken aan de 220 Redemptoristen die sinds 1866 naar Suriname zijn gegaan en daar kerkelijk werk hebben gedaan. Op twee na, een van Engeland en een van het eiland St. Thomas, allemaal Nederlanders.
| |
Begin
De rooms-katholieke gemeente van Suriname had een uiterst moeizame start. De Zeeuwen van de West-Indische Compagnie waren antipapistisch en het nieuwe wingewest aan de Wilde Kust moest gezuiverd blijven van papen. De eerste gouverneur C. van Aerssen van Sommelsdijck nam op verzoek van zijn katholieke financiële compagnon op zijn tocht naar Suriname in 1683 toch enkele Zuid-Nederlandse priesters mee. Hij kreeg er grote problemen mee: tot zijn geluk stierven de priesters snel en daarmee was dit probleem de wereld uit.
In de achttiende eeuw bestond enkele jaren een katholieke gemeente (1786-1793) en sinds 1817 is er sprake van continuïteit en zet het proces van verzelfstandiging van de gemeente, dus los van de kerk van Nederland, in: van apostolische prefectuur (1825), via apostolisch vicariaat (1852) naar bisdom (1958).
Een groot probleem was altijd om priesters voor de niet zo aantrekkelijke kolonie te vinden. In de eerste helft van de negentiende eeuw waren er in de kolonie maar een handjevol priesters, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Curaçao.
In die tijd groeide de missiegedachte in Europa opvallend en werden er nieuwe missiecongregaties van vrouwen en mannen gesticht. Dat kwam goed uit want nu kon de congregatie van de Propaganda Fide, de verantwoordelijke instantie voor de missies over de hele wereld, ‘Rome’ dus, min of meer verzekerd zijn van missionarissen.
In 1856 waren de zusters Fanciscanessen van Roosendaal naar Suriname gekomen voor onderwijs en opvoeding. Ze waren al op Curaçao werkzaam.
In 1863 stierf de eerste apostolisch vicaris G. Schepers en op dat moment telde Suriname zeven priesters op ongeveer 12.000 katholieken. Rome zocht naar een kloostercongregatie en kwam in contact met de Redemptoristen.
De congregatie der Redemptoristen werd in 1732 gesticht door Alfonsus de Liguori. Alfonsus, in Napels geboren, was op zeventienjarige leeftijd al klaar met zijn rechtenstudie en werd advocaat. Dat beviel hem niet waarna hij priester werd. In die tijd had de gewone clerus weinig interesse voor de bevolking van de dorpen en afgelegen streken. Alfonsus de Liguori wilde met zijn nieuwe groep aan hen aandacht geven. Vandaar dat de slogan van de congregatie werd: het evangelie brengen aan de armen, want er is overvloedige verlossing (evangelizare pauperibus: copiosa apud eum redemptio). De congregatie werd specialist in retraites, conferenties en volksmissies (voor een korte tijd in een parochie om vernieuwing en verandering te brengen).
In Rome wist men dat de Redemptoristen redelijk in aantal groeiden en zich verspreidden over West-Europa en de Verenigde Staten van Amerika. Hoewel de congregatie geen typisch missionair karakter had, vroeg Rome voor het
| |
| |
missiegebied Suriname natuurlijk een Nederlandse congregatie om in de kolonie te werken. Op 31 augustus 1865 werd de overeenkomst getekend.
Nederlandse Jezuïeten waren in 1858 al naar Oost-Indië gegaan, in Guyana kwamen Engelse Jezuïeten in 1858, op Curaçao de Nederlandse Dominicanen in 1868 en in Frans Guyana de Franse paters van de H. Geest (Spiritijnen).
De eerste groep Redemptoristen kwam op 26 maart 1866 in Paramaribo aan. De vijf aanwezige priesters konden naar Nederland teruggaan. Twee van hen (P. Donders en J. Romme) sloten zich bij de Redemptoristencongregatie aan en bleven in Suriname.
Er is kerkrechtelijk een onderscheid tussen de lokale kerkelijke overste (ordinarius) en de kloosteroverste. De eerste heeft autoriteit over alles wat het kerkewerk betreft en de tweede is alleen verantwoordelijk voor hetgeen binnen het klooster geschiedt of moet geschieden: er is dus een scheiding van de twee machten. Iemand die kloosterling is en kerkelijke autoriteit krijgt (dus het ambt van apostolisch vicaris of bisschop) is niet meer gebonden aan de regels rond de gemeenschappelijke oefeningen. Daarbij komt nog eens dat de Redemptoristen het privilege van exemptie hebben.
Exemptie betekent dat de kloostercongregatie niet onder het lokale kerkelijk gezag staat maar zelfstandig is (tenzij de kloosters kerkelijke ambten als pastoor, diaken op zich nemen). De kerkelijke overste heeft dan niets te zeggen over de gang van zaken in het klooster. De lokale kerkelijke leider, bisschop A. Zichem heeft bijvoorbeeld verantwoordelijkheid over de congregatie van de zusters van Paramaribo, de bisschop van Den Bosch (Nederland) over de congregatie van de zusters en fraters van Tilburg.
Om het nog ingewikkelder te maken: de lokale kerkelijke autoriteit (de apostolisch vicaris, bisschop) was en is tot heden tevens kloosterling.
Een constante bleef de financiële verhouding tussen de Nederlandse provincie, de vice-provincie en het apostolisch vicariaat, later bisdom. Het was de bedoeling het apostolisch vicariaat zoveel mogelijk financieel zelfstandig te laten opereren, maar de bronnen daartoe waren nooit toereikend. Vaak was er discussie over bijvoorbeeld: wie betaalt de reis van de nieuwe missionarissen? Wie betaalt de uitzet? Wie betaalt de ziektekosten?
Er is in de loop der jaren nogal eens een poging tot definitieve regeling gedaan, op het laatst in 1989 toen het einde van het verblijf van de Redemptoristen al in zicht was.
| |
Kloosterlingen
De congregatie van de Redemptoristen kent twee groepen die dezelfde kloosterregel pogen na te leven, namelijk de paters (de priesters) en de fraters, die een wereldlijk beroep kunnen uitoefenen zoals onderwijzer, kleermaker, portier, kok. De kloosterling-priesters heten reguliere priesters en de priesters die geen kloosterling zijn maar rechtstreeks onder de bisschop vallen, heten seculiere of diocesane priesters. In Suriname gebruiken de mensen het woord pater voor beide groepen. Zo staat op het graf van H.v.d. Berg op de katholieke begraafplaats aan de Tourtonnelaan: ‘Pater H. v.d. Berg’ terwijl hij seculier priester was en dus geen pater, maar what is in a name?
De kern van het kloosterleven is het gemeenschappelijk leven op basis van de geloften van armoede, gehoorzaamheid en celibaat via gemeenschappelijke oefeningen.
In Suriname moest het een en ander aangepast worden aangezien het merendeel der leden gewoon parochiewerk moest doen en dat was eigenlijk niet de bedoeling van de congregatie. Een priester die alleen langs de rivieren volgens het systeem van wakakerki werkte, was dan niet binnen de armen van de gemeenschap en dat kon wel eens slecht aflopen. Of de twee
| |
| |
leden in Nickerie, op Batavia of in Albina. Ook daar moest de kloosterbel voor bijvoorbeeld de maaltijd, of voor de meditatie, geluid worden. Zo is er steeds een dilemma geweest: op de eerste plaats kloosterling of op de eerste plaats missionaris en parochiepriester!
De congregatie is logistiek verdeeld in provincies, zoals de Nederlandse, de Duitse, de Venezuelaanse, de Vietnamese. De leden in Suriname vormden een afdeling van de Nederlandse en werden in 1865 dus een vice-provincie. Dat vereiste een eigen overste, zoals ook voor alle kleine en grote kloosters. Niet alle pastorieën waar Redemptoristen woonden, waren kloosters aangezien het aantal erg beperkt bleef. De laatste tijd waren alleen de Grote Pastorie (Gravenstraat) en de Rosa (Prinsenstraat) formeel kloosters. Van de andere kant waren de kloosters tegelijk pastorieën.
Nu is de kwestie van de kloosteroversten wel eens interessant geweest. De eerste groep bestond uit de apostolisch vicaris en enkele leden. De apostolisch vicaris (die provinciale overste in Nederland was geweest) was de kerkelijke overste (ordinarius), tegelijk vice-provinciaal, tegelijk kloosteroverste en tegelijk hoofd van de parochie. Later toen het aantal Redemptoristen goed groeide, kwam er een duidelijke uitsplitsing maar wel was er een rare situatie: de kerkelijke overste, de vice-provinciale kloosteroverste, de overste van het huis en de pastoor van de parochie woonden in hetzelfde huis. Dat moest natuurlijk af en toe leiden tot conflicts of interest.
Mgr. W. Wulfingh die in 1889 apostolisch vicaris werd, was tegelijk vice-provinciaal. Hij breidde het missiewerk sterk uit en had daar natuurlijk meer priesters voor nodig. Hij vroeg die aan de provinciale overste in Nederland, maar die zei geen mensen beschikbaar te hebben. Bij een bezoek aan Rome vroeg hij heel slim aan het hoofd van de Propaganda Fide, de generale overste van de Redemptoristen te vragen dat hij de provinciale overste van Nederland zou verzoeken meer priesters naar Suriname te sturen. Die schijven van hogerhand liepen goed. Wulfingh kreeg zijn priesters. Maar kort erna werd (uit wraak) op aandringen van de provinciale overste van Nederland, een aparte vice-provinciale overste voor Suriname benoemd. Toen Wulfingh overleden was, werd de combinatie van kerkelijke- en kloosteroverste weer hersteld.
In de periode van 1920-1970 werkten steeds zo rond de veertig palers Redemptoristen in Suriname. De daling van het aantal fraters zette al direct na de oorlog in (zie tabel 1).
Tabel 1: Aantallen paters en fraters Redemptoristen in Suriname.
|
|
paters |
fraters |
1917 |
36 |
23 |
1938 |
40 |
23 |
1939 |
40 |
23 |
1940 |
39 |
23 |
1941 |
38 |
23 |
1947 |
43 |
22 |
1948 |
42 |
25 |
1949 |
40 |
21 |
1950 |
39 |
18 |
1970 |
42 |
7 |
1990 |
15 |
3 |
1998 |
8 |
1 |
Nederland was vooral in de periode 1930-1970 een belangrijk leveringsgebied van paters, fraters en zusters voor de missies over de gehele wereld. In tabel 2 (uit Willemsen 1996: 88) is het aantal uitgezonden missionarissen vermeld, met de gemiddelde leeftijd. Tabel 3 geeft een opsomming van missionerende priesters, fraters en zusters.
| |
| |
De paters en fraters Redemptoristen in de tuin van het Bisschopshuis, aan de Gravenstraat, circa 1930.
| |
| |
Tabel 2: Vanuit Nederland in de wereld werkende missionarissen
|
|
uitgezonden |
gem. leeftijd |
1900-1904 |
374 |
28 |
1920-1924 |
697 |
36 |
1930-1934 |
1270 |
38 |
1935-1939 |
1394 |
39 |
|
Bron: Willemsen, 1996: 88 |
|
Tabel 3: Missionerende Nederlanders
|
|
priesters |
fraters |
zusters |
1924 |
1200 |
550 |
1250 |
1930 |
1378 |
660 |
1696 |
1940 |
2594 |
1134 |
2485 |
1950 |
3229 |
997 |
2394 |
1966 |
4392 |
1265 |
2867 |
1972 |
3720 |
1166 |
2510 |
1992 |
1798 |
452 |
663 |
|
Bron: Willemsen, 1996: 10 |
In de loop der tijd zijn maar enkele Surinamers Redemptorist geworden, onder wie de bekende schrijver H. Rikken. A. Mertens en N. Tyndall werkten in Brazilië. Fr. Morrees, in 1870 in Paramaribo geboren, stierf, nog juist geprofest, in 1888 in Wittern (Nederland). Momenteel kent de congregatie drie Surinaamse leden, namelijk mgr, A. Zichem en de paters H. Moesai en W. Wong Loi Sing. De Nederlandse provincie van de Redemptoristen telde 127 leden in 1997. Wereldwijd zijn er ongeveer 5.600 Redemptoristen.
In 1990 namen de Redemptoristen in Suriname op een kapittel het besluit de status van vice-provincie per 1991 op te geven en geheel onder de Nederlandse provincie te vallen aangezien het aantal zo geslonken was dat het niet meer te doen was alle daartoe verplichte taken, administratief, financieel en wereldwijd, goed uit te voeren. De groep is nu een regionale communiteit, de kerkrechtelijke term.
| |
Kapittel
De kloostertraditie kent ook het kapittel. Dat is een samenkomst van vertegenwoordigers van provincies om de zaken van de congregatie te behartigen en besluiten dienaangaande te nemen. De algemene kapittels gelden voor de provincies van de hele wereld, zoals er ook provinciale en vice-provinciale kapittels zijn.
Op het Tweede Vatikaans Concilie is wereldwijd aandacht geschonken aan de toestand der kloosters. Een van de maatregelen was dat alle ordes, congregaties en instituten hun Regels en Constituties moesten evalueren en aanpassen. Een dwingend punt was de invoering van democratische structuren. Een element ervan was dat er op provinciaal- en vice-provinciaal niveau ook kapittels moesten gehouden worden. De benoemingen moesten ter plaatse gedaan worden en het hoofdbestuur in Rome bekrachtigde die dan wel.
In 1969 is in Suriname het eerste kapittel gehouden en Suriname moest een eigen weg van democratie vinden via de opstelling van statuten voor het kapittel. Een van de kernpunten was: wie kunnen aan het kapittel deelnemen? Dat werd de hele groep omdat die toch redelijk klein was.
Er waren twee soorten kapittels zoals het keuzekapittel voor de keuze van een vice-provinciaal en drie consultoren. Het zakenkapittel ging over kwesties die speelden in de congregatie, de kerk of in de Surinaamse vice-provincie, zoals de beleving van de kloosterlijke armoede in het arme Suriname, de verhouding met de lokale bisschop, de verhouding met de andere religieuzen in Suriname en nieuwe wegen van kloosterleven.
| |
| |
| |
Leefwijze
De kloosterlingen, of ze nu in Paramaribo of in Nickerie, Albina, Vierkinderen, Tamarin woonden, hadden een strakke en scherpe dagorde:
5.00 |
opstaan, |
5.30 |
morgenmeditatie, |
6.00 |
H. Mis, |
11.30 |
remissie (pauze), |
12.00 |
gewetensonderzoek/maaltijd |
13.30-14.30 |
rusttijd |
15.00 |
geestelijke lezing |
16.30 |
eind klein silentium |
18.00 |
remissie |
18.30 |
avondmeditatie |
20.00 |
avondmaal/recreatie |
21.30 |
avondgebed |
In de morgenuren en de middag moest dan het kerkelijk werk worden gedaan. In de loop der tijd vervielen voor de pastores enkele verplichte geestelijke oefeningen, vooral in de middag vanaf drie uur. Ook was een discussiepunt hoelang de leden mochten slapen. De congregatie vond acht uur wel aan de hoge kant. Moest de middagrust erbij gerekend worden of niet. Van hogerhand werd erkend dat het tropisch klimaat in Suriname afmattend was en dat er dus andere regels moesten gelden.
De donderdag was een recreatiedag, een vrije dag en dan was er meer vrijetijd, wat andere voeding. Op buitengewone recreatiedagen, zoals de verjaardag van de kloosteroverste of de apostolisch vicaris, waren er nog meer uitzonderingen.
Suriname had zo haar eigen regelingen. Dat betrof ook het roken, dat eigenlijk helemaal niet in de congregatie van de Redemptoristen voorkwam. Ook hier werd een uitzondering gemaakt. De leden die op vakantie naar Nederland gingen, bleven zich daar aan de rookgewoonte houden, hoewel in de Nederlandse kloosters door de andere leden niet gerookt mocht worden.
Er werden nauwkeurige bepalingen gemaakt, voor het eten en drinken. De Constitutie II, 219 van de ‘Constitutien en Regels’ (Nederlandse vertaling 1939) schreef de leden voor:
dat de leden als armen met een eenvoudig voedsel tevreden moeten zijn, zonder enig aanzien van persoon en ondanks het verschil van hun bediening en hun hoedanigheid. Daarom is bepaald, dat op gewone dagen twee gerechten bij de maaltijd en een bij het avondmaal voorgezet zullen worden. Dit moet zo verstaan worden, dat waar volgens algemeen gebruik een soep opgediend wordt bij het middagmaal of bij het middag- en avondmaal, deze niet als gerecht geldt. Ook wordt niet als gerecht beschouwd het fruit of de kaas, waar deze op het eind van den maaltijd gegeven wordt. Het ontbijt kan men nemen volgens het in iedere Provincie goedgekeurd gebruik (p. 143).
De ‘Statuta’ artikel 56 van de eigen Surinaamse kloosterregeling dekt voor ons de tafel:
1. Het ontbijt zal gewoonlijk bestaan uit koffie met melk zonder suiker, brood met boter en vruchten, gewoonlijk bacoven (als die er zijn advocaten, radijsen en ramenas). Op vastendagen mag suiker gebruikt worden, maar geen vruchten. Op de buitengewone recreatiedagen en de vastenavonddagen mag vleesch of koek worden gegeven, op de andere recreatiedagen en de Zondagen te Paramaribo koek, op de buitenstaties vleesch, maar deze toespijs worde nooit gegeven tijdens de Advent (uitgezonderd op het feest van St. Nicolaas en van O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen), de Noveen van de H. Geest en de groote veertigdaagsche vasten (uitgezonderd 1e klas recreatiedagen als de Kerkelijke vastenwet het niet verbiedt).
2. Het middagmaal zal gewoonlijk bestaan uit soep of pap, twee porties en vruchten. Bij de eerste portie worden gewoonlijk geen afzonderlijke groenten gegeven (wel stampkost) tenzij salade. Augurkjes en andere geïmporteerde toespijs worden alleen toegestaan op enkele buitengewone recreatiedagen, maar Surinaamsche zaken (als birambi en kabbes) kunnen dagelijks opgediend worden. Ook koek als die ten geschenke gegeven is. Op vastendagen wordt toegestaan brood met boter.
3. Het avondmaal zal gewoonlijk bestaan uit thee met melk en suiker, brood met boter en vleesch en uit vruchten. Op Vastendagen en Zaterdagen zal in plaats van vleesch gegeven worden kaas of iets dergelijks (op Zaterdagen alleen kaas) en blijven de vruchten achterwege. Op onthoudingsdagen wordt in plaats van vleesch gegeven kaas, of een koppel eieren of wat
| |
| |
koude visch. Op de recreatiedagen en de Zondagen worden de vruchten gegeven zooals bij het middagmaal op andere dagen gewoonlijk slechts bacoven. Soms mag men chocolade geven in plaats van thee.
Deze uiterst nauwkeurige bepalingen betrof ook de kleding: bovenkleding, onderkleding (‘de plantage-paters moeten zorgvuldig toezien, dat er niets van hun linnengoed gestolen wordt. Laten zij zich telkens vergewissen, dat er niets in de plantage-kerk enz. achterblijft, wat gestolen of verknoeid kan worden’), beddegoed (‘dc durc muskietenkleeden moeten bijtijds worden verwisseld, anders lijden ze teveel door het wasschen. Dit geldt ook voor de hangmatten en de daarbij behoorende muskietenkleeden. Gewoonlijk zal de verwisseling moeten geschieden, nadat de Soeur schoone muskietenkleeden gezonden heeft’) en ander linnegoed (‘van onze kleeding of linnengoed mag niets worden uitgeleend of weggegeeven, ook niet aan de armen. Wil men dezen helpen, dan voorzie men daarin op andere wijze; het vuile goed moet zoo bewaard worden, dat het niet door vochtigheid of insekten enz. bedorven wordt. Nat goed wordt eerst gedroogd, voordat het in de (was)kist wordt gedaan, anders stikt het’).
De kloosteroverste liet nog wel eens bepalingen rondgaan in de trant van: handdoeken niet als poetslap gebruiken: niet teveel boter op het brood smeren; voorzichtig met kopjes en schotels.
De paters en fraters maakten twee wereldoorlogen mee. Veel van het eten, drinken en lijfgoed kwam uit het moederland en tijdens de oorlogen moest er behoorlijk bezuinigd worden. In september 1914 bepaalde de vice-provinciaal:
1. het gebruik van sigaren worde streng beperkt tot Zondag en recreatiedagen. Buiten die dagen stelle men zich met een pijp tevreden. Ook mogen aan vreemden geen sigaar worden weggegeven;
2. cognac en jenever mag alleen voor plantagereizen worden aangevraagd; wat het gebruik van bier en boter betreft, is het moeilijk een maat vast te stellen. Wij vertrouwen dat eenieder door persoonlijke overtuiging geleid, zich ook daarbij zal beperken en iets minder dan gewoonlijk nemen.
In 1915 werd het volgende geregeld:
Het gebruik van peperdure natuurboter wordt streng beperkt tot de refter (voorde boterham) en allen worden dringend verzocht hun brood toch matig te smeren; ook de fraters-koks worden verzocht zuinig te zijn met de in de keuken te gebruiken melange, vooral bij het bereiden van saus en het stoven van groenten enz.
Bier, wijn, conserven werden schaars maar de regelingen probeerden een rechtvaardige verdeling te handhaven, met enige uitzonderingen voor de priesters die op de rivieren werkten.
| |
Kerkewerk
De Redemptoristen deden zoals trouwens ook hun voorgangers, hun kerkewerk zoals dat in Nederland, Europa en over de hele wereld gebruikelijk was: verkondiging, sacramentenbediening, zorg voor armen en wezen. De katholieke kerk had de idee de ene ware kerk van Christus te zijn en dus moest alle andere religie en christendom bestreden worden. De katholieke kerk was het instituut voor ziel en zaligheid.
Het zelfverstaan van de kerk stond op die manier haaks op hetgeen in Suriname leefde. Suriname was een protestantse kolonie (altijd protestantse gouverneurs) en het volksgeloof van de afstammelingen van de slaven leefde nog sterk. De koloniale overheid was alleen maar in winst voor het moederland geïnteresseerd en deed niet veel om een nieuw land op te bouwen en een nieuwe natie te vormen.
De priesters moesten naar hun eigen idee de kerk planten. De bodem, de zeden en gewoonten der mensen, was volgens hen niet goed, maar toch is het gelukt.
De priesters gingen met succes de strijd aan met de protestanten, in het bijzonder met de evangelische broedergemeente. Sommige
| |
| |
Redemptoristen waren onderwijzer of haalden akten. Zij bouwden mee aan een type kerk dat in de richting ging van een school- of kinderkerk. De katholieke gemeente volgde het werkpatroon van de broedergemeente en werd op haar manier een volkskerk.
Dat bracht echter wel mee dat de katholieke gemeente de samenleving heeft opgezadeld met een ernstige en diepe scheiding in de christelijke groep, met name dan de Creoolse.
De weg naar een eigen melaatseninrichting, een eigen ziekenhuis en eigen standsorganisaties met tenslotte een eigen politieke partij is niet alleen een product van de katholieke gemeente alleen, maar ze is daar wel medeverantwoordelijk voor en heeft pas de laatste decennia het tij laten keren.
De kerk breidde zich logistiek uit naar de districten, namelijk Marianella (Vierkinderen) in 1890, Nickerie in 1892 en Albina in 1895. Er werden vele scholen in stad, district en bosland opgericht. In 1894 opende de melaatseninrichting Gerardus Majella haar poorten, in 1916 werd het St. Vincentiusziekenhuis ingezegend. De priesters richtten een eigen bouwvakvereniging op, een standsorganisatie voor de eigen metaalbewerkers, een voor de aannemers. Eigen sportorganisaties werden opgericht om de eigen leden binnen eigen structuren bijeen te houden en sterk tegenover de buitenwereld te maken.
De Redemptoristen begonnen ook onder andere groepen dan de groep van de afstammelingen van de slaven te werken. Er werden expedities naar de Boven-Marowijne en de Surinamerivier gemaakt. De paters deden etnologisch onderzoek, zoals pater van Coll. Hij vertaalde de gebruikelijke kleine katechismus in het Arowaks (Lokonon) en Caraibs (Kaliña), zoals pater K. Klinkhamher decennia later ook zou doen. Pater H. Rikken gaf enige tijd een blad in het Chinees uit. Pater Morssink leerde het merkwaardige Afakaschrift. Pater W. Ahlbrinck specialiseerde zich in de zeden en gewoonten van de Caraïben. Pater Franssen vertaalde de katechismus in het Hindi. Pater C. de Klerk promoveerde op een dissertatie over de cultus en het ritueel van de orthodoxe Hindoes in Suriname en publiceerde een studie over de immigratie der Hindostanen, Pater A. Donicie verdiepte zich in het Sranatongo en het Saramakaans en pater H. de Groot gaf woordregisters uit van de taal van de Ndyuka en die van de Saramaka. De priesters richtten Tamarin, Rajpur, Copieweg, Lombé, Nason en Taman Putro op, evenzovele plaatsen waar de diverse bevolkingsgroepen vooruitgeholpen werden.
Enerzijds moesten de priesters de criteria van de universele kerk, van ‘Rome’ ingang doen vinden en benadrukken, anderzijds gedoogden ze langzaamaan veel, zeker ook als reactie op de strenge broedergemeente. Ze kregen in de loop der decennia respect voor de culturen en begonnen het als een rijkdom te ervaren. Zo verbonden zij zich, soms streng, nors, punctueel en soms ook wel elitair en burgerlijk, met het volk.
| |
Opvallend
Het onbetwiste boegbeeld van de Redemptoristen in Suriname is Petrus Donders die in 1842 in Suriname kwam werken en in 1887 op Batavia stierf. Hij werd op 23 mei 1982 zalig verklaard. Op Rainville is een straat naar hem genoemd en er is een P. Dondersschool. Ook in Nederland wordt hij in herinnering gehouden, met name in Tilburg.
Pater L. Weidmann wordt in Paramaribo op diverse plaatsen in ere gehouden. De stichter van de Progresssieve Surinaamse Volkspartij (1946) staat op zijn plein aan de S. Redmondstraat. De Progressieve Werknemers Organisatie, die Weidmann in 1948 oprichtte, eert hem met een borstbeeld op haar terrein aan de Limesgracht. Verder is een straat op Rainville naar hem genoemd.
Paramaribo-West heeft een Borretstraat.
| |
| |
A. Borret kwam als afgestudeerd jurist in Suriname bij de griffie van de Koloniale Staten werken en werd korte tijd lid ervan. Hij wilde priester en Redemptorist worden en zo gebeurde. Helaas heeft hij snaar kort geleefd (1848-1888).
In die tijd wilde de militaire commandant van Fort Nieuw-Amsterdam, Felix Lemmens, hetzelfde en hij volgde in Nederland een opleiding daartoe. Teruggekeerd in Suriname werkte hij in Nickerie en Albina, vanwaaruit hij het melaatsenetablissement in Frans Guyana bezocht. Hij werd melaats (zoals pater J. Bakker op Batavia, die daar in 1890 begraven werd), moest geïsoleerd worden en stierf totaal op, in 1906 in de Majella.
Frater Eduard Peulen is ook een opvallende figuur. Hij was in Nederland gehuwd en schoolmeester. Zijn vrouw en hij besloten afzonderlijk in het klooster te gaan. Via St. Thomas kwam bij in Suriname werken. Van 1866 tot 1890 werkte hij in het onderwijs en droeg hij zorg voor de wezen te Livorno.
Frater Anselmus Bonten, afgestudeerd van het muziekconservatorium, beeft in Paramaribo veel aan muziek gedaan. Hij componeerde, arrangeerde en gaf velen les.
Een straat op Gunny's Park is naar pater A. Verschure vernoemd. Hij heeft veel voor de padvinderij gedaan. Pater H. Ruyter was decennialang inspecteur van het katholiek onderwijs. Op Tourtonne VI is een straat naar hem genoemd. Verder is er een Mgr. Wulfinghstraat (Gravenstraat) en een Mgr. van Roosmalenstraat (Rainville). Diverse scholen zijn naar paters genoemd, zoals de V.d. Pluymschool op Brownsweg. P. v.d. Pluym was in 1961 op Lombé verdronken.
Verder is er een pater Wiliebrandsschool op Pikin Slé (Boven-Suriname). Pater Willebrands heeft veel voor de scholenbouw in het binnenland gedaan.
| |
Huldiging
Bij de herdenking van het vijfentwintigjarig verblijf van de Redemptoristen publiceerde het maandblad van de Redemptoristen in Nederland, De Volksmissionaris (12: 11-12) een lang gedicht ‘Aan de Missionarissen van Suriname’. We nemen het zesde en laatste couplet:
Al vlecht deze aard geen kronen
Voor uwe heldendeugd,
Zij, dit, Alphonsus' zonen,
Uw zoetste zielevreugd:
Op 's levens gouden blaadren
Heeft God, in vlammenschrift,
Uw naam, haast dien der vaadren,
Voor de eeuwigheid gegrift.
Bij de grootse viering van het honderdjarig verblijf in Suriname op 26 maart 1966 in Paramaribo waren de twee laatste coupletten van het danklied:
Thans vieren wij, vervuld met Christus' Geest het groot Redemptoristenfeest!
Zij zijn door Hem gezonden
als uitverkoren mensen
om ons te verkonden:
‘Gods liefde kent geen grenzen’.
Aan U, o God, zij roem en grote macht!
door duizend tongen juichend uitgebracht.
Zo willen wij U prijzen
met alle heil'gen samen
en eer U bewijzen
in Suriname. Amen
(Programma, p. 15).
De teksten laten het gods- en kerkbeeld van de voorgaande tijden zien: helden, roem en eer, uitverkorenen. Bij de herdenkingen is heel wat poëzie geproduceerd. Een afspiegeling van het gelovig denken en voelen der tijden en wellicht het meeste door de paters zelfgemaakt.
| |
| |
| |
Archieven
Het archief van de Redemptoristen van Suriname is overgebracht naar de stichting Kloosterarchieven Nederland, in Nijmegen. Daar zal een bewerking en inventarisatie plaatsvinden. In Wittem bevindt zich veel materiaal aangaande de Redemptoristen in Suriname (Buysen. C., e.a.: Inventaris van het bestuursarchief van de Congregatie van de Redemptoristen (C. SS. R.). Betreffende de Vice-Provincie Suriname (1824) 1865-1969 (1989). Stichting Documentatiecentrum Kloosterarchieven in Nederland Nijmegen 1993.
| |
Literatuur
Constitutiën en Regels, 1939
Constitutiën en Regels van de Congregatie van Priesters onder den titel van den Allerheiligsten Verlosser. Steyl. |
Constitutiones et Statuta, 1986
Constitutiones et Statuta C. ss. R. Romae. |
Kerklaan, M., 1993
Het Einde van een Tijdperk. 130 Jaar Persoonlijke Belevenissen van Nederlandse Missionarissen. Hilversum. |
Programma Feestweek
Programma Feestweek 19-27 maart 1966. 100-jarig Jubileum Redemptoristen in Suriname. Paramaribo. |
Roes. J., 1981
Het Groote Missieuur 1915-1940. Op zoek naar de missiemotivatie van de Nederlandse Katholieken. Bilthoven. |
Sampers. A., 1982
‘The Transfer of the Catholic Mission in Surinam to the Dutch Redemptorists. 1864-1865’ In: Studia Donderseriana. Biblotheca Historica Congregationis SSmi Redemptoris XI: 104-128. Romae. |
Statuta Vice-Provinciae Surinamensis, 1929
Statuta Vice-Provinciae Surinamensis C. ss. R. Paramaribo 1918, tweede druk 1929. |
Statuten Vice Provincie C. ss. R., 1975
Statuten Vice Provincie C. ss. R. Paramaribo. |
De Volksmissionaris, 1891
De Volksmissionaris, jaargang 12. Roermond. |
Willebrands, J. c.a., 1966
Honderd Jaar Woord en Daad. Paramaribo. |
Willemsen, J., 1996
Van Tentoonstelling tot Wereldorganisatie. De geschiedenis van de Stichting Memisa en Medicus Mundi in Nederland 1925-1995. Nijmegen: Katholiek Documentatiecentrum en Katholiek Studiecentrum, Scripta 10). |
|
|