OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 17
(1998)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| ||||||||||||||||||||||
Henk Waltmans
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||||||||||||
De familie ging na het jaarverlof naar Suriname terug. Hugo Pos doet de werkelijkheid geweld aan, als hij van hem zegt: ‘Hij wil priester worden en vertrekt daartoe op achttienjarige leeftijd samen met een Chinese vriend, die een zelfde roeping voelt, naar Holland. Het feest gaat niet door, beiden haken af..’ (Pos 1988: 64) Si non e vero..... Nord had al eerder, met een soortgelijke fantasierijke interpretatie van de feiten, beweert dat hij achterbleef in een seminarie te Roermond: ‘Daar was hij twee en een half jaar, was veel ziek omdat hij het klimaat slecht verdroeg en bleek niet voldoende aanleg voor priester te hebben.’ (Nord 1949: 11). Lichtveld werd ook niet door de Redemptoristen weggezonden. Dat was niet aan de orde. Michiel van Kempens (1993: 180) opmerking: ‘Toen het de weinig subtiele paters duidelijk werd dat van priesterroeping bij de jonge Lichtveld [...] geen sprake was, keerde hij met gemengde gevoelens, gefrustreerd en toch blij, naar Suriname terug’ suggereert meer dan daadwerkelijk aan de hand was. De in cursief gestelde tekst is overigens van Helman zelf afkomstig, die daarmee in mijn ogen wat goedkoop de brave paters met terugwerkende kracht een onverdiende oorvijg toediende. Dat achteraf oorvijgen uitdelen deed Helman wel meer, getuige de uitlating in een vraaggesprek voor de Vlaamse televisie. De Leuvense hoogleraar dr. Joos Florquin, die trouwens nogal eens al te toegeeflijk terugwijkt als essentiële en dringende vragen aan de orde hadden moeten komen, zegt: ‘Uw officiële voornamen zijn Lodewijk Alfonsus Maria. Die hebben een vrij vrome toets!’ Helman antwoordt daarop: ‘Ja, een beetje teveel van het goede zou ik zeggen, maar dat heb je wanneer je uit een missieland komt. Die paters daar, de paters Redemptoristen dan, meenden, dat ze je zulke namen moesten geven.’ Florquin: ‘U loopt anders niet direct over, dunkt me, van sympathie voor die paters Redemptoristen.’ Antwoord van Helman: ‘Nee.’ (Florquin 1978: 62). Helman wist natuurlijk heel goed dat het in katholieke families over de hele wereld volstrekt normaal was dat de kinderen de namen van heiligen kregen. In zijn geboorteland maakte Helman de uitstekende Paulusschool van de Fraters van Tilburg af, deed het eerste onderwijzersexamen en kwam in het bezit van de lagere vierderangs onderwijzersacte. Hij was kortstondig onderwijzer aan een school voor Hindostaanse kinderen (Nord 1948: 23). Hij nam ook muzieklessen. Op achttienjarige leeftijd ging bij opnieuw naar Nederland, waar hij de komende dertien jaar zou wonen en werken. In 1922 werkte hij als muziekrecensent voor het rooms-katholieke dagblad De Maasbode en later als muziekrecensent en kunstredacteur voor De Telegraaf. Hij was korte tijd onderwijzer op een volksschool in Amsterdam en studeerde Nederlandse letteren aan de Universiteit van Amsterdam, maar zakte voor zijn examen letterkunde.Ga naar eind3. Hij was ook leraar theorie en muziekgeschiedenis aan de Nieuwe Muziekschool te Utrecht.Ga naar eind4. In de jaren dertig was hij vaste medewerker van De Groene Amsterdammer.Ga naar eind5. | ||||||||||||||||||||||
Vriend PieterNa 1920 ontstond (in Nederland) een opbloei van de katholieke literatuur vooral door de bezielende leiding van Pieter van der Meer de Walcheren (1880-1970), de auteur van onder andere de roman De Jacht naar Geluk (1907) en Gerard Bruning (1898-1926). Helman ging deel uitmaken van deze rooms-katholieke schrijversgroepering, waarvan naast de twee genoemden ook Henri Bruning, Anton van Duinkerken, Gerard Knuvelder, Jan Engelman, Gerard Wijdeveld, Antoon Coolen en Albert Kuyle deel uitmaakten. Tot de groep katholieke jongeren behoorden ook Maurits Molenaar en Jacques Schreurs, de beeldende kunstenaars Piet en Matthieu Wiegman en de schilders Otto van Rees, Joep Nicolas en Charles H. Eijck. Zij | ||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||||||||||||
Albert Helman in 1910, toen nog Lou'tje Lichtveld (foto uit: Max Nord; Albert Helman; een inleiding tot zijn werk. 's-Gravenhage, 1949.
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||
werkten mee aan tijdschriften als Roeping dat voor het eerst verscheen in oktober 1922, zetten zelf tijdschriften op (De Valbijl) en groepeerden zich rond De Gemeenschap, waarvan het eerste nummer in januari 1925 verscheen met een houtsnede van Henri Jonas op het omslag: een zegenende Christus tussen rokende fabrieksschoorstenen. Van De Gemeenschap was Helman redacteur en muziekrecensent. Hij had als muziekcriticus een vaste rubriek in Opgang (Knuvelder 1940: 36; De Ridder 1970: 19; Van Verre 1980: 49). In deze tijdschriften kwam de culturele en maatschappelijke kritiek op het openbare leven geducht aan de orde (Van Duinkerken 1933: 44). De Gemeenschap werd al snel een tijdschrift waarin ook niet-katholieken publiceerden (Marsman, Slauerhoff, Den Doolaard en anderen). Het was veel moderner ingesteld dan De Roeping dat toch vooral een tijdschrift voor eigen kring bleef. De Gemeenschap werd in 1941 verboden en na de oorlog niet meer voortgezet (Lodewick 1959: 312). Lichtveld raakte bevriend met Pieter van der Meer de Walcheren. Deze zette hem aan tot schrijven en voorzag hem van het pseudoniem Albert Helman. Hij plaatste Lichtvelds eerste artikel op letterkundig gebied, over Herman Teirlinck, in het weekblad Opgang van Herman van den Eerenbeemt onder de naam Albert Helman (Nord 1949: 23). Hel-man was ironisch bedoeld als tegenpool van Engel-man. Helman zegt hier zelf van, dat deze naam werd ontleend aan een figuur, een dokter, uit het verhaal Vergelding, opgenomen in de bundel Het geheime. Vreemde verhalen van Pieter van de Meer de Walcheren: ‘Niet zonder een grijns ontdekte Pieters biograaf (na zijn dood) dat Van der Meer toen in 1905 deze dokterde naam “Albert Helman” gegeven had.’ (Van Verre 1980: 50; Helman 1980: 80). Over Helman schreef Van der Meerde Walcheren: ‘Strijdbaar is hij vanzelfsprekend, hij ware anders geen katholieke jongere’ (Van der Meer de Walcheren 1940: 321). Maar een paar pagina's verder merkt hij reeds relativerend op dat deze jongeren ‘lang geen homogeen geheel, allerminst een litterair kapelletje vormen waar alles pais en vrede is’ (Van der Meerde Walcheren 1940: 324). Later, in 1980, wijdde Helman een biografie aan Pieter van der Meer de Walcheren onder de titel Vriend Pieter. Deze werd door Wim Rutgers (1993: 27) zeer mild als ‘een zeer persoonlijke biografie’ aangemerkt. Een subtiele manier van kritiseren. Jan de Ridder had er geen moeite mee onomwonden van een ‘sterk subjectieve interpretatie en een sterk vertekend portret’ te spreken. Hij noemde vooral de hoofdstukken over de monnikGa naar eind6. Pieter ‘anti-klerikaal, anti-monastiek’. Nog sterker: De Ridder, zelf een intimus van Pieter die aan hem zijn literaire nalatenschap toevertrouwde, zet deze biografie weg als een sof: ‘Helaas is Vriend Pieter een boek geworden vol halve waarheden, eenzijdige voorstellingen, talloze fouten, weglatingen, en vele slordigheden.’Ga naar eind7. Tegen deze achtergrond verwondert Helmans opmerking niet: ‘Toch heeft de onbetrouwbaarheid van het geheugen ook haar voordeel bij het oproepen van herinneringen.’Ga naar eind8. Ook was ik niet verbaasd, dat Helman deze biografie in 1985 afzwakte tot een ‘psychografie.’Ga naar eind9. Dat maakt het allemaal wat ambivalent, want Helman antwoordde op een vraag naar de belangrijke mannen in zijn leven: ‘...zeer zeker Pieter van der Meer de Walcheren, die erg van me hield... die me veel geholpen heeft’ (Van Verre 1980: 121). Dat Pieter van der Meer de Walcheren en Albert Helman vrienden waren in die tijd, blijkt ook uit de onbevangen wijze, waarop Van der Meer de Walcheren zijn eerste ontmoeting met Helman beschrijft: ‘In diezelfde tijd bracht MatthiasGa naar eind10. op een keer een jeugdige Westindiër mee naar huis, de Caraïeb, zooals hij hem voorstelde aan Anne-Marie,Ga naar eind11. die hem hartelijk welkom heette. Want Matthias had haar reeds over de jongen gesproken. [...] Matthias bleef zich altijd het eerste bezoek herinneren dat die jonge man hem bracht op het redactie- | ||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||
bureau: een kleine, donker-uitziende jongen, met een veel te grote, breed-gerande hoed op bel zwarte kroeshaar. Dadelijk hield Matthias van de jongen, die schrander de wereld inkeek, buitengewoon begaafd en intelligent was.’ (Van der Meer de Walcheren 1940: 248). | ||||||||||||||||||||||
Wies MoensHelman kwam ook thuis bij de Vlaamse dichter Wies Moens (1898-1982) die met Karel van den Oever, Jozef Muls, Stijn Streuvels, Lode Baekelmans, Albert Servaes en Ernest Claes naast vele anderen tot de vrienden van Van der Meer behoorden, die Moens ‘dat ernstige hart van Vlaanderen’ noemde (Van der Meer de Walcheren 1940: 166). Vanuit het licht golvende dorpje Sint Gillis-Dendermonde schreef Helman op 18 juni 1926 een briefkaart met twee postzegels van 30 centimes gefrankeerd aan Pieter van der Meer de Walcheren in Amsterdam: | ||||||||||||||||||||||
Beste Vriend,KuifjeGa naar eind12. moet tamelijk plotseling naar Holland terug en nu kom (moet) ik mee. En eigenlijk doe ik 't wel graag, voor een tijdje ten minste. Mag ik nu Zaterdag bij jullie komen logeeren? Denkelijk kom ik tegen een uur of 4 aan. Verwilderd en vervuild. - Maar blij en met iets van St. Benoit Labre in ons hart. Of 't oogenblik zitten we bij Wies Moens. Morgen ga ik naar m'n zusje toe. Tot ziens dus over een paar dagen en t.t. in Xo. Moens zou in december 1981 over Helman tegen Hans Roest zeggen, dat hij bijzonder veel gehouden had van Albert Helman ‘een eerlijke, idealistische jongen op wie je aart kon’. Roest vroeg zich toen af, of Moens Helman niet verwarde met Albert Kuyle, ‘die hem politiek nader lag... hij heeft na de oorlog ook nog last gehad’ (zowel Wies Moens als Albert Kuyle hadden fascistische Sympathiën) dan Helman, links en ongelovig geworden en een fel man in het ondergrondse verzet’. Roest vervolgt dan: ‘Maar in de herdruk van het interview met 's Gravesande, dat ik tot een paar maanden geleden nog niet kende, lees ik: ‘Veel houd ik van de jonge West-Indiër Lou Lichtveld (= Albert Helman), die zich hij de katolieke Hollandse jongeren heeft aangesloten. Hij is een levende kracht; en hij is iemand die je ontroeren kan, echt en diep, en dat kunnen er weinigen.’ (Roest 1984: 217) Helman zelf had niet de minste aarzeling evenzeer met waardering over de persoon van Wies Moens te spreken, ‘want al was Wies een Vlaamse activist, met wie ik het niet altijd eens was, het was een bijzonder lieve en aardige man.’(Van Verre 1980: 53). En in een interview met Florquin (1978: 95) zei hij: ‘Ja, behalve met Marnix Gijsen heb ik enorm veel vriendschap ondervonden van Wies Moens, in mijn jongere jaren.’ | ||||||||||||||||||||||
LevenswegHelman heeft een lange alleszins te respecteren moeilijke en eenzame weg afgelegd van gedreven en diep religieus katholiek tot een even gedreven agnosticus en partijloze anarcho-socialist; eigenlijk de omgekeerde weg van Pieter van der Meer de Walcheren. Hoe ver die weg was, geeft zijn uitlating in het gesprek met Van Verre aan in 1980: ‘Het is begrijpelijk dat de Kerk zich altijd aan de kant schaart van de dictatuur en het kapitalisme. Van de dictatuur, omdat de Kerk zelf dictatoriaal georganiseerd is; het is een club die regels heeft en een bepaalde organisatievorm, een dictatoriale. Het is ook begrijpelijk dat ze aan de kant van de kapitalisten staat, want het is een machts-apparaat: macht over de zielen van de mensen. Dat alles heeft natuurlijk niets te maken met het christendom, niets te maken met het evangelie.’ (Van Verre 1980: 53 en 61; Rutgers 1993: 25-27). Helmans periode van ‘godsvrucht’ heeft niettemin langer geduurd dan veelal, ook door hem zelf, wordt aangegeven. De schrijvers | ||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||
Albert Helman op een olieverf van Otto van Rees in 1924. (foto uit: Albert Helman, Wederkerige portretten; een alternatieve autobiografie. Zutphen: Terra, 1985).
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||
rond De Gemeenschap sloten het boven-natuurlijke allerminst buiten hun belangstelling. Zo bewerkte Helman de verhandeling ‘Van seven manieren van heiliger minnen’ van de middeleeuwse mystieke Beatrijs, van het toenmalige Cisterciënserklooster van Nazareth bij Lier (Florquin 1978: 73)Ga naar eind13. ‘God als de schepper van alles was altijd zeer nadrukkelijk aanwezig. Vooral in zijn eerste boeken is Helman de vrome katholiek, de kerkorganist die in zijn werk God looft’, schrijft Wilfred Lionarons (1996). Van der Flier (1995) schreef hierover: ‘Helman stelt de kunst voor als een hulpmiddel tot de verbreiding van Gods woord, of anders gezegd: de dienst aan God moet centraal staan. In die zin is dus alle kunst religieuze kunst.’ Van zijn godsdienstige instelling in de jaren twintig leggen ook Helmans brieven en berichten aan Pieter van der Meer de Walcheren getuigenis af. Uit een brief uit 1924: Even in haast een briefje. We zijn zoojuist uit de Abdij vertrokken, waar we een paar heerlijke dagen gehad hebben. 't Wordt steeds mooier. p. Pieterke was veel bij mij, ook tusschentijds mocht hij bij mij komen praten. Ik heb hem veel van jullie verteld, en zelf ook heel veel aan hem gehad. Gisteren heeft onze vader Abt mij als novice-oblaatGa naar eind14. aangenomen. Ik ben daar zeer blij mee. Hij heeft U aangewezen als mijn directeur; en naar ik hoop zullen wij over een jaartje nog op een meer bijzondere wijze vrienden zijn. Kuitje had heel wat tegenstand bij zichzelf te overwinnen. De eerste avond was hij beslist kwaad, maar 't werd hoe langer hoe beter. Nu is hij alleen nog maar ‘zeer moe’! Op een briefkaart vanuit Breda van 3 december 1924: Vanmorgen heeft p. Du Laurat speciaal voor onze reis de mis opgedragen. Helman was namelijk ‘aan de zwerf gegaan’, zoals hij het noemde, met zijn boezemvriend Albert Kuyle, via Zwitserland naar Italië en later naar Sicilië en Tunesië (Van Verre 1980: 53). Toen Florquin stelde: ‘Hij is voor u later een grote ontgoocheling geweest’, (Kuyle werd fascist. En dat terwijl Helman altijd zo enorm fel tegen alle fascisten was) antwoordde Helman, de jeugdvriendschap in gedachten, sereen: ‘Och, het is beter daar maar niet op in te gaan. Ik denk altijd aan die mooie versregel van Holst: ‘Het is maar beter stille dingen stil te laten.’ (Florquin 1978: 71).
Vanuit Tunesië schreef Helman op Tweede Paasdag: | ||||||||||||||||||||||
Hammam-Lif, 2e Paschen.Beste Vriend, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||
Tegen van Verre zou Helman later zeggen: ‘Het was een vervelende tijd voor Kuyle, een mooie, blonde knaap, die ontzettend veel last kreeg van die Arabieren, die bijna allemaal homofiel zijn, of beter gezegd: alle kanten uit kunnen, en erg van mooie, blonde jongetjes houden. We waren toen tweeëntwintig dus eh... daarbij, hij zag er erg jong uit!’ (Van Verre 1980: 55). Helman en Kuyle zouden samen in de bundel Van Pij en Burnous (1927) om en om van hun reis verhalen, in wat Van der Meer de Walcheren (1940: 321) pretentieloze schetsen noemde. Op 6 juli 1925 reageerde Helman - hij was toen teruggekeerd van zijn rondreis - vanuit Hilversum: | ||||||||||||||||||||||
Beste vriend,In de kranten las ik, dat de goede Erik SatieGa naar eind17. gestorven is. Heeft U nog wat van hem gehoord van Jacques M.?Ga naar eind18. Ik hoop van harte dat O.L. Vr. hem de genade van een goed einde gegeven heeft. U schrijft zeker deze week wel over hem? De volgende week krijgt U dan van mij ook wat. Op 8 januari 1926, Helman was nog steeds op reis met Albert Kuyle, berichtte hij vanuit Ascona: | ||||||||||||||||||||||
PaxBeste Pieter, Op 21 december 1928 schreef Helman vanuit Abcoude: | ||||||||||||||||||||||
PaxBeste Pieter, Christine en Anne Marie, | ||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||
Uit al deze brieven blijkt duidelijk, dat Lou Lichtveld toen nog zeer in de ban was van het rooms-katholicisme, wellicht meer in fraternale dan in leerstellige zin, en zeker meer dan hij later wilde erkennen. Zijn uitingen van geloof in deze brieven komen authentiek en niet gekunsteld over, zij zijn diepgemeend en invoelbaar. Dat hij sterk de invloed van Pieter van der Meer de Walcheren onderging wordt ook door anderen onderschreven. Zo schreef Gerard Knuvelder over Van der Meer de Walcheren: ‘de spontane, levende doordringing van alle levenssferen met een volheid van katholicisme; sterk, vurig (katholiek) leven, en dat spontaan en bezield geuit door de kunstenaar, was het ideaal voor de kunst waarnaar hij streefde, een ideaal, dat hij overdroeg op de jongeren rondom hem.’ (Knuvelder 1958: 356). Helman nam afscheid van De Gemeenschap, toen de rooms-katholieke bisschoppen een censor aanstelden. In zijn ontslagbrief liet hij weten te weigeren onder welke vorm van katholieke censuur ook te willen schrijven, wanneer het niet over geloof en zeden gaat. Maar er was meer aan de hand. Hem beving ook een groeiende weerzin tegen het sociaal en politiek beleid van de katholieke partij en de katholieke vakbeweging (Van Verre 1980: 51). Die tegenzin deelde hij met Pieter van der Meer de Walcheren, die verzuchtte: ‘Men had wel de mond vol van Christendom. Vooral in Nederland, met al de prachtig georganiseerde, christelijk-politieke partijen. Maar van de geest van het levende Evangelie viel niets te bespeuren in de daadwerkelijkheid van het leven. De katholieke jongeren hadden zich in alles in de oppositie gesteld, maar het grote beproefde, feilloos functionerende mechanisme van de Rooms-Katholieke Staatspartij maalde de politiek, zoals deze altijd gemalen was, en ieder die er tegen in ging, zich verzette en nieuwe dingen wilde brengen, werd verketterd en mee-gemalen.’ (Van der Meer de Walcheren 1940: 232). Maar Albert Helman trok er een vérdergaande conclusie uit: al spoedig zou hij het rooms-katholicisme vaarwel zeggen. Hij gaf daar later zijn eigen uitleg aan. Florquin (1978: 72) stelde hem de vraag: ‘U werd in de jaren van De Gemeenschap beschouwd als de meestbelovende onder de katholieke jongeren in Noord-Nederland, maar in 1932 breekt u met het katholieke geloof. Waarom?’ Helman antwoordde: ‘Ik heb niet met het katholieke geloof gebroken, omdat dat geloof er eenvoudig niet was. Ik kwam uit een land van heidenen en er lag op mij een laagje vernis, maar dat was er al gauw afgeschuurd door de Hollandse pastoors. Toen dan de bisschoppelijke censuur kwam bij De Gemeenschap, [...] toen heb ik gezegd: Nou jongens, voor mij is het tijd geworden om te vertrekken, ik doe niet mee aan deze apekool.’Ga naar eind21. Zijn diep-kritische houding blijkt uit de zinsneden uit zijn brief van 21 mei 1934 aan Hendrik Wiegersma, van wie hij een ‘van de meest hechte vrienden door alle jaren heen’ (Hoogbergen & Thelen 1997: 9) was: ‘mijn vreugde, te zien hoe je steeds geconcentreerder en moediger de weg gaat die je eigen ster je wijst. Een weg die noodzakelijk naar vereenzaming en de grote stilte van den Abyssus voert, maar die voor ons de enige mogelijkheid is “onszelf” te zijn. Wie zijn ster kent, mag gerust de afgronden tarten. Mij is het een grote troost te weten, dat er ook in het verdoemelijke Holland een enkeling is, die wat kán en doét, en dwars door de horden zijn eenzelvige weg gaat.’ (Hoogbergen & Thelen 1997: 150/151). Ik mag vaststellen, dat de vernislaag, waarover Helman spreekt, in elk geval zo dikgesmeerd was dat zijn tijdgenoten van toen er niet doorheen hebben kunnen zien. Ik kan ook niet uitsluiten, dat zijn motieven als een verdediging achteraf moeten worden gezien. Dat achteraf corrigeren deed hij ook in 1952, toen hij in de roman De laaiende stilte zijn jeugdwerk De Stille Plantage met de kwalificatie ‘meer lyrische dan realistische roman’ verloochende (Helman 1952: 7). De persoonlijke | ||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||
band met Pieter werd niet verbroken, want op 11 juni 1962 schreef hij nog vanuit Losone in Tessino aan Pieter van der Meer de Walcheren: Wat jammer dat het niet geklopt heeft, dat je tijdens mijn veel te korte aanwezigheid in Holland in Oosterhout was. Ik had er alles voor in elkaar gezet om, al was het maar een uur, naar de abdij te komen en bij je te zijn. Nu heb ik het slechts in de geest kunnen doen, want we moesten al voor je terugkeer vertrekken. Wees er echter van overtuigd, dat al mijn oude gevoelens van genegenheid en vriendschap onverminderd zijn gebleven, en dat ik een gelukkig mens ben, die met blijmoedigheid de grote prijs tracht te betalen, die van ons gevraagd wordt om gelukkig te kunnen zijn. Temidden van alle activiteit ben ik je goede lessen over de waarde van het contemplatieve leven niet vergeten, en ik tracht ze naar beste vermogen in toepassing te brengen. Ik weet dat je het prettig zult vinden dit te weten, zoals ik mij ook verheug over je voortdurend medeleven. | ||||||||||||||||||||||
NaschriftJan de Ridder was zo vriendelijk mij de brieven van Helman aan Pieter van der Meer de Walcheren, afkomstig uit het door hem beheerde archief van Pieter van der Meer de Walcheren, ter inzage te geven. Hij gaf mij toestemming deze brieven integraal op te nemen. Daarvoor ben ik hem erkentelijk. Ik heb de brieven van Helman aan Van der Meer de Walcheren in de oorspronkelijke spelling gelaten. Andere citaten heb ik de zegen van de nieuwe spelling gegeven. Over het uittreden zelf van Helman uit de katholieke kerk, het resultaat van een complex van redenen en gebeurtenissen, bestaat onduidelijkheid. Michiel van Kempen geeft in zijn onlangs verschenen bundel Kijk vreesloos in de spiegel hierop een aanvullende visie. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||
Henk Waltmans (1930) is oud-kamerlid en oud-burgemeester. Hij was van 1985-1995 voorzitter van het Algemeen-Nederlands Verbond. Werkt sinds zijn pensionering aan studies over Suriname en de Nederlandse Antillen. Is thans bezig met de afronding van zijn werkstuk over de politieke geschiedenis van Suriname 1667-1998. Van hem verschenen boeken over politiekmaatschappelijke onderwerpen. Hij was mede-auteur van Tussen politiek en cultuur. Het Algemeen-Nederlands Verbond 1895-1995. (1995). |
|