OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 17
(1998)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |||||||||||||||||
Gerard Volker
| |||||||||||||||||
Brunswijks eenmans-guerrillaBrunswijk kwam in 1980 op achttienjarige leeftijd als dienstplichtig militair in het leger, waar al snel bleek dat hij in vrijwel alle disciplines excelleerde. Dit ging niet onopgemerkt aan Bouterse voorbij en hij stuurde Brunswijk naar een speciale commando-opleiding op Cuba. Vervolgens voegde Bouterse - die twijfelde aan de loyaliteit van zijn ‘stadslijfwachten’ en daarom begonnen was met het rekruteren van bosnegers (Franszoon 1989: 36) - Brunswijk, een geboren Ndyuka, aan zijn veiligheidsdienst toe. Brunswijks inzet was ongekend. Zo was hij de enige die, terwijl de overige omstanders op de grond doken om dekking te zoeken, overeind bleef staan om Bouterse te beschermen, toen bij een bezoek van de legerleider aan Nickerie, naar later bleek per ongeluk, een geweer van een lid van de erewacht afging. Maar ondanks zijn grote inzet werd Brunswijk in maart 1984 ontslagen.Ga naar eind1. Zijn val, in financieel en sociaal opzicht was groot. Na zijn ontslag werkte Brunswijk als keukenhulp, magazijnbediende, en arbeider in de goudvelden van de Sarakreek, maar veel geld en aanzien leverde hem dit niet op. Op 8 augustus 1985, enkele weken nadat Brunswijk was teruggekeerd in zijn geboortedorp Moengo Tapoe aan de grens met Frans Guyana, werd de bank van het nabijgelegen Moengo overvallen. Hoewel er nooit harde bewijzen zijn gevonden voor Brunswijks betrokkenheid, waren er toch sterke aanwijzingen die in zijn richting wezen. Zo was Brunswijk een uur voor de overval nog bij de bank gesignaleerd en zou hij volgens, een getuige eens gezegd hebben dat hij een bank zou overvallen als hij ooit zonder geld kwam te zitten (Van der Beek 1987: 26). Nog meer verdenking laadde hij op zich door duizenden guldens onder de plaatselijke bevolking te verdelen, wat hem de | |||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||
naam ‘Robin Hood’ opleverde. Deze naam deed hij verder eer aan door militaire voertuigen te overvallen en de lading - whisky, kaas en champagne, bestemd voor Bouterse - uit te delen (Hansen 1986). | |||||||||||||||||
Het politieke motief doet zijn intredeIn mei 1986 stuurde het weekblad de Nieuwe Revu, aangetrokken door de verhalen over een Robin Hood die in het oerwoud van Suriname zou opereren, de verslaggevers Pieter Storms en Gerard Wessels naar Frans Guyana. Voor hun vertrek hadden de twee contact opgenomen met André Haakmat. De ex-vice-premier van Suriname en voorzitter van het Amsterdamse Volks Verzet, kende Brunswijk niet, maar had wel van hem gehoord en vroeg de twee journalisten om hem in telefonisch contact met Brunswijk te brengen als ze die zouden kunnen vinden (Haakmat 1987: 213). Vijf dagen later, in de namiddag van 4 juni 1986, ging bij Haakmat de telefoon. Toen hij opnam en vroeg wie er aan de lijn was, kreeg hij als antwoord ‘Met Ronnie’ en na een kort gesprek spraken de twee af elkaar in Nederland te ontmoeten (Haakmat 1987: 212-213). Enkele dagen later vertrok Brunswijk die nadat een ware klopjacht op hem was geopend, toch al van plan was Suriname te verlaten (Van der Beek 1987: 34), naar Nederland. Reeds na enkele gesprekken met het ‘verzet’ besloot Brunswijk om via dezelfde route als hij gekomen was, terug te keren naar Suriname. Het had Haakmat en de zijnen weinig moeite gekost om Brunswijk duidelijk te maken dat Bouterse van het politiek toneel diende te verdwijnen. Dit zou niet alleen in het belang van Brunswijk zijn, maar ook in het belang van de bewoners van het binnenland en vooral in het belang van de gehele Surinaamse bevolking (Haakmat 1987: 212-217 en Van der Beek 1987: 38). In de weken voor zijn vertrek werd Brunswijk door Michel van Rey - die als minister van defensie kritiek had geleverd op het militaire regime in Suriname en daarom gedwongen was geweest het land te verlaten - nader ingelicht over de te volgen strategie. Deze zou moeten bestaan uit kleine aanvallen op militaire doelen waarbij succes verzekerd zou zijn en die het volk aanspraken, dus de politiek van ‘de gestage druppel die de steen uiteindelijk uitholt’ (Haakmat 1987: 216). Op 1 juli kwam het Nationaal Surinaams Bevrijdingsleger, dat vooralsnog uit drie man bestond - Brunswijk, zijn neef Max en een vriend -, aan in Frans Guyana. In de daaropvolgende weken verzamelde Brunswijk een groepje van twaalf getrouwen om zich heen. Deze mannen, die later de ‘commandanten van het eerste uur’ genoemd zouden worden, lieten in de nacht van 21 op 22 juli voor het eerst van zich horen. Enkele dagen later werd op de Nederlandse televisie een communiqué voorgelezen, waarin het Jungle Commando bekend maakte dat de overvallen gericht waren op het herstel van de democratische rechtsstaat. | |||||||||||||||||
De binnenlandse oorlogHet werd al snel duidelijk dat de ‘asfaltsoldaten’ van Bouterse niet opgewassen waren tegen de ‘Jungles’ van Brunswijk. Om toch enig effect te sorteren, poogde Bouterse het Jungle Commando af te snijden van de mensen van wie het steun kreeg: de bosnegers. Hiertoe nam het Nationaal leger de toevlucht tot intimidatie van de gehele bosnegerbevolking in het gebied rond Moengo. De bosnegersamenleving in het Cottica-gebied en langs de weg Moengo-Albina werd van de kaart geveegd. Dorpen en nederzettingen werden geplunderd, in brand gestoken, of op andere wijze, zoals Moengo Tapoe met bulldozers, vernietigd. Bosnegers die terug kwamen van hun werk werden gevangen genomen en met plastic vuilniszakken over het hoofd naar Fort Zeelandia in Paramaribo | |||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
Kaart 1: Omgeving van Moengo. Nagetekend van een oorspronkelijk op karton gemaakte kaart door de opstandelingen (eigendom Thomas Polimé)
| |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
gebracht, andere bosnegers werden te Moengo mishandeld (Polimé & Thoden van Velzen 1988: 18-19). Op 1 augustus 1986 werd te Morakondre de driejarige Cakwa Kastiel door soldaten van het Nationaal Leger doodgeschoten en op 29 november schoten militairen in het dorp Moiwana, zonder aanzien des persoons, iedereen neer die zij in het vizier kregen. Tientallen mensen, waaronder drie zwangere vrouwen en negentien kinderen jonger dan tien jaar, vonden de dood (Memre Moiwana 1992; Amnesty International 1986: 43-47). De ‘novembermoorden’ brachten een vluchtelingenstroom van vele duizenden bosnegers naar Frans Guyana op gang en het legerbad hiermee eindelijk de ‘free firing zone’ die het zo graag wilde hebben. Brunswijk beperkte zich inmiddels niet langer tot militaire doelen en was begonnen met aanvallen op economische doelen, zoals het Bruynzeel-houtbedrijf, de oliepalmplantage Victoria en de bauxietwinning. De meest succesvolle actie van het Jungle Commando was echter het opblazen van drie hoogspanningsmasten van de transmissielijn van Afobaka naar Paranam op 25 januari 1987, waardoor niet alleen de bauxiet-industrie werd lamgelegd, maar ook Paramaribo maanden zonder elektriciteit kwam te zitten. De schade van deze acties was groot, waardoor de economische situatie van Suriname - die door de stopzetting van de ontwikkelingshulp vanuit Nederland naar aanleiding van de decembermoorden in 1982 en de verminderde exportwaarde van bauxiet toch al niet rooskleurig was - verder verslechterde. De enige kans op economisch herstel lag in de hervatting van de ontwikkelingshulp en dit zou alleen gebeuren wanneer er sprake zou zijn van een verregaande democratisering. Het voor economisch herstel vereiste democratiseringsproces raakte in 1987 in een stroomversnellingen nadat een concept-grondwet was goedgekeurd en door de bevolking per referendum was geaccepteerd, volgden op 25 november 1987 verkiezingen. Het Front voor Democratie en Ontwikkeling (Het Front) behaalde met veertig van de eenenvijftig zetels een monsteroverwinning en met de installatie van Ramsewak Shankar als president was de parlementaire democratie officieel hersteld. De rol van het leger was echter geenszins uitgespeeld. Het Front had in het geheime Akkoord van Leonsberg toegezegd de grondwet niet te wijzigen als het legerde verkiezingsuitslag zon accepteren. In deze grondwet waren twee artikelen (177 en 178) opgenomen die de rol van het leger definieerden: het verdedigen van de soevereiniteit en autonomie van Suriname, meehelpen aan de ophouw van de natie en ‘de voorwaarden garanderen waardoor het Surinaamse volk een vreedzame overgang naar een democratische en sociaal rechtvaardige maatschappij kan realiseren en consolideren’. Vooral met dit laatste werd een tijdbom gelegd onder het democratisch bestel, aangezien in artikel 178 niet was vastgelegd wat deze ‘democratische en sociaal rechtvaardige maatschappij’ precies inhield. Het bood het leger dan ook de mogelijkheid naar eigen goeddunken in te grijpen. President Ramsewak Shankar, durfde de confrontatie met Bouterse niet aan en kreeg al snel de bijnaam ‘Ram is zwak’ Shankar. Het leger had de touwtjes nog stevig in handen en hulp uit Nederland, en daarmee economisch herstel, bleef uit. Voor de verkiezingen hadden de Frontleiders geroepen dat ze ‘naar Oost-Suriname zouden wandelen’ om vrede te sluiten (Van der Werf 1988: 8). Vrede leek inderdaad binnen handbereik toen in juli 1989 het Akkoord van Kourou tot stand kwam. Hierin kwamen afgevaardigden van de Surinaamse regering en het Jungle Commando tot afspraken over de vrijlating van gevangenen, noodhulp aan het binnenland en de veilige terugkeer, opvang en werkgelegenheid van de vluchtelingen, waarvoor de Nederlandse regering bereid was ontwikkelingsgeld vrij te maken. Voorts werd afgesproken dat een aantal leden van het Jungle Commando deel uit | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
zou gaan maken van een speciale politie-eenheid voor het binnenland. Tenslotte zou de noodtoestand in alle gebieden waar deze gold, opgeheven worden en zou een amnestieregeling van kracht worden. Het akkoord werd door het parlement en de regering goedgekeurd, maar stuitte bij het Nationaal Leger op grote bezwaren (Meel 1990: 816). Om het verzet tegen het Kourou-akkoord kracht bij te zetten en de chaos in Suriname verder te vergroten, begon het Nationaal Leger een groep indianen te bewapenen. Via deze ‘Tucajana Amazones’ kregen de militairen politieke invloed in het binnenland, terwijl het leger zelf buiten schot bleef (Morpurgo 1990: 800). Deze indianen, die ten onrechte pretendeerden te spreken namens alle indianen, waren met name tegen de in het Akkoord van Kourou aan het Jungle Commando toebedeelde rol van ordebewaker in het binnenland (Verschuuren 1994: 143). Gesteund door manschappen en materieel van het leger, hadden zij spoedig de controle over een groot deel van het Surinaamse binnenland. Naast de ‘Tucajana Amazones’ steunde Bouterse twee oppositionele bosnegersplintergroeperingen: de ‘Mandela’, een groep Matawai-jongeren die al snel een samenwerking met de Tucajana's aanging en de ‘Augula’, een groep Saramakaanse jongeren. Ondertussen ging de strijd in het binnenland verder. Op 13 oktober 1989 bezette het Jungle Commando het bauxietstadje Moengo, waar op 20 maart 1990 een merkwaardig incident plaatsvond. Een Colombiaans vliegtuig, dat met duizend kilo cocaïne op weg was naar Apoera in West-Suriname, werd nabij Moengo door het Jungle Commando onderschept. Brunswijk besloot, tot grote woede van Bouterse, die om de lading van het vliegtuig had gevraagd, de cocaïne aan de politie over te dragen. Het conflict bereikte een hoogtepunt met de arrestatie van Ronnie Brunswijk in het kabinet van Bouterse, waarbij twee lijfwachten van Brunswijk de dood vonden. Op last van het Openbaar Ministerie en onder druk van de Nederlandse en Amerikaanse regering werd Brunswijk na twee dagen echter weer vrijgelaten.Ga naar eind2. De strijd in het binnenland laaide na dit incident kortstondig - van mei tot september - op. In mei vonden er gevechten plaats tussen het Jungle Commando en de Augula met als inzet de Afobaka stuwdam, op 19 juni heroverde het leger Moengo op de rebellen, op 23 juli moest het Jungle Commando de zendingspost Debiké ook opgeven en op 3 september bezette het Nationaal Leger Langatabiki. De chaos in Suriname was compleet en onder het motto ‘als de burgerregering het niet doet, dan neemt het leger wel zijn verantwoordelijkheid’ begon Bouterse gesprekken met afgevaardigden van het Jungle Commando en de doorbet leger gesteunde, Tucajana Amazones. Bouterse zou zijn ‘Nationale Verzoening’ echter niet kunnen afmaken. | |||||||||||||||||
Eindelijk vredeOp kerstavond 1990 nam het Nationaal Leger voor de tweede keer sinds de onafhankelijkheid in 1975 de macht over. Aan deze machtsovername lagen verschillende motieven ten grondslag: ontevredenheid en gekwetste trots. Ontevredenheid over de door de regering genomen maatregelen om de Militaire Politie haar opsporingsbevoegdheid te ontnemen, over het uitblijven van promoties en over de aangekondigde grondwetswijziging, welke in strijd zou zijn met het Akkoord van Leonsberg. Gekwetste trots bij Bouterse omdat president Shankar niet voor hem opkwam toen het Bouterse in Nederland verboden werd landgenoten te ontmoeten voor zijn campagne van ‘Nationale Verzoening’ (Verschuuren 1994: 145). Tenslotte speelde mee dat de regering, tegen de wil van de legertop in, weigerde vervroegde verkiezingen uit te schrijven (Buddingh' 1995: 354). De regering-Shankar werd naar huis ge- | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
Kaart 2: Omgeving van Albina Nagetekend van een oorspronkelijk op karton gemaakte kaart door de opstandelingen (eigendom Thomas Polimè)
| |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
stuurd en op 27 mei 1991 werden nieuwe verkiezingen gehouden. De nieuwe re gering-Venetiaan gaf de hoogste prioriteit aan nauwere samenwerking met Nederland en op 18 juni 1992 tekenden de Nederlandse premier Ruud Lubbers en president Venetiaan in Den Haag het ‘Raamverdrag inzake vriendschap en nauwere samenwerking’. Hierin werden afspraken gemaakt over samenwerking op het gebied van de economie, defensie, buitenlandsbeleid en justitie, steun bij het stroomlijnen van de bureaucratie en hervatting van de ontwikkelingshulp. Het sprak voor zich dat hierbij voor het leger geen rol was weggelegd. Bouterse was fel tegen, maar niemand, ook de Nationale Democratische Partij - de politieke arm van het leger - niet, durfde het verdrag af te wijzen (Verscheuren 1994: 146). De rol van het leger werd steeds verder teruggedrongen. Met volledige instemming van de Nationale Assemblée werden alle passages waaraan het leger een politieke rol ontleende uit de grondwet geschrapt. De onwelwillende houding van de regering-Venetiaan tegenover het leger, leidde er op 20 november 1992 zelfs toe dat Bouterse zijn ontslag indiende als opperbevelhebber van het leger. Wie hoopte dat Bouterse zich daarna uit het openbare leven zou terugtrekken zou echter bedrogen uitkomen. In februari 1993 liet hij zich kiezen tot politiek leider van de NDP en hoewel hij officieel geen kandidaat was voor het presidentschap, liet hij weten dat ‘als het volk hem roept’ hij het presidentiële paleis wel wilde betreden (Bommels 1996: 72). De ‘Kerstcoup’, de regeringswisselingen en de verkiezingen zorgde voor de nodige vertraging in het vredesproces, maar in maart 1992 begon er schot in de zaak te komen. Op 30 april sloten het Jungle Commando en de Tucajana Amazones een akkoord waarin beëindiging van de vijandelijkheden werd overeengekomen. Begin juli tekenden het Jungle Commando, de regering en de Tucajana's een principe-overeenkomst om op korte termijn tot een akkoord te geraken en op 8 augustus werd uiteindelijk het Akkoord van Nationale Verzoening en Ontwikkeling - en daarmee de definitieve vrede - getekend. Er werden afspraken gemaakt over een amnestieregeling, de ontwapening en ontbinding van de strijdende partijen en de opbouw van het binnenland. Ook de terugkeer van vluchtelingen uit Frans Guyana kwam op gang. Dat de vrede was getekend, betekende niet dat Brunswijk van het toneel verdween. De voormalige rebellenleider was hij de parlementsverkiezingen in 1996 lijsttrekker van de Algemene Bevrijdings- en Ontwikkelingspartij (ABOP) en ambieerde de post van Minister van Sociale Zaken. Het zag er even naar uit dat de ABOP één zetel zou behalen, maar deze sneuvelde bij de eindtellingen hiermee lijkt de politieke rol voor Brunswijk voorlopig uitgespeeld. | |||||||||||||||||
Hoe konden de opstandelingen de strijd volhouden?In 1986 sprak H.F. Herrenberg (1988: 21) de woorden: ‘Dat de criminele bende van “Redi Moesoe”Ga naar eind3. Ronnie Brunswijk wordt gefinancierd is duidelijk. Bepaalde krachten buiten ons land financieren de acties; deze gewapende acties in ons land’. De vanuit Nederland opererende verzetsgroepen tegen Bouterse waren in 1986 echter op sterven na dood. De Pendawa Lima van Paul Somohardjo wist in Rotterdam nog enig enthousiasme op te brengen, maar de Raad voor Bevrijding van Suriname onder voorzitterschap van Henk Chin A Sen en het Amsterdamse Volks Verzet van Haakmal waren krachteloos gebleken. De groepen hadden zowel gewelddadige als niet gewelddadige acties ondernomen, maar resultaten in de strijd tegen Bouterse waren niet geboekt. Teleurstelling en onderlinge verdeeldheid hadden het vuur van verzet vrijwel gedoofd. Het is niet verwonderlijk dat de verzetsgroepen die geld, inspiratie en steun tekort | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
kwamen, Brunswijk als een geschenk uit de hemel zagen. Zij die hoopten op een rol in het ‘Suriname na Bouterse’, probeerden met hem samen te werken. De eerste die hiertoe een poging ondernam, was Haakmat. Hij haalde Brunswijk over om de strijd tegen Bouterse voort te zetten, maar toen grote successen uitbleven en de strijd in Oost-Suriname langzaam doodbloedde, distantieerde Haakmat zich van hem. Na Haakmat volgden oud-president Chin A Sen en Somohardjo, maar hoe vaak de verzetsleiders zich ook op het hoofdkwartier van Brunswijk op Stoelmanseiland lieten fotograferen, veel meer dan verbale steun, goede intenties en beloftes brachten ze niet mee. Een professionele oppositionele beweging zou dan ook niet van de grond komen en het Jungle Commando bleef op zichzelf aangewezen. Herrenberg (1988: passim) zocht de oorzaak van de binnenlandse oorlog in het buitenland en met name in Nederland, dat door het bewapenen, logistiek ondersteunen en publicitair begeleiden van de ‘criminele bende van Brunswijk’ zou proberen het regime van Bouterse omver te werpen. In werkelijkheid lagen weinig landen wakker van de problemen in Suriname. Toch toonden met name Nederland, Frankrijk en de Verenigde Staten, meer dan gemiddelde interesse. Hoewel Frankrijk zich officieel volstrekt afzijdig hield van het conflict in het buurland en niet ingenomen was met de aanwezigheid van een guerrillabeweging aan de grens, kneep het, zolang het Jungle Commando geen misbruik maakte van zijn positie, een oogje toe. De reden hiervan was dat de toestand in Suriname en met name de contacten tussen Bouterse en Libië, de Franse autoriteiten altijd zorgen had gebaard (Caribbean Insight 1987: 2; Thorndike 1990: 51). De contacten zouden een gevaar kunnen opleveren voor de Franse raketbasis in Kourou. Het Jungle Commando vormde het ideale instrument om het bewind in Paramaribo onder druk te zetten en de Franse autoriteiten lieten dan ook weten geen enkele schending van hun territorium door Surinaamse militairen te tolereren. Dat het de Fransen ernst was, bleek wel uit een incident dat in 1986 op de Marowijne plaatsvond, toen een Frans marineschip zich dreigend tegenover een patrouilleboot van het Surinaamse leger posteerde, toen deze laatste op ‘bootvluchtelingen’ had geschoten (Dings 1986: 15). De Franse houding was voor Ronnie Brunswijk een flinke steun in de rug. Hij voelde zich veilig onder de Franse vleugels. Of zoals een lid van het Jungle Commando zei: ‘Als de Fransen echt tegen het Jungle Commando waren, dan zou de strijd niet langer dan drie dagen meer duren’ (Caribbean Insight 1986: 2). Niet alleen voor Frankrijk vormden de contacten tussen de Surinaamse legerleider en Libië een bedreiging, ook voor de Verenigde Staten waren de ‘uitstapjes’ die Bouterse begin jaren tachtig maakte een doorn in het oog. De situatie was voor de Amerikaanse regering echter niet dermate bedreigend dat krachtig handelen nodig werd geacht (Brana-Shute 1990: 193-194). Daarnaast speelde de onzekerheid over het Suriname na Bouterse een grote rol. Brunswijk had dan wel gezegd pro-Verenigde Staten te zijn (Brana-Shute 1990: 200), maar men was nog niet zo zeker van de mensen in de naaste omgeving van de rebellenleider (Van der Beek 1987: 121; Hirschland 1993: 70). De Amerikanen steunden de opstandelingen in het binnenland daarom niet en gaven de voorkeur aan voortzetting van het democratiseringsproces via de bestaande kanalen, dat wil zeggen zoals dat door Bouterse in gang gezet was (Brana-Shute 1990: 199-200). Hoewel ook in Nederland grote onzekerheid bestond over het Suriname na Bouterse en men weinig vertrouwen had in de ‘adviseurs’ van Brunswijk (Hirschland 1993: 70), was men hier geneigd de opstandelingen te steunen. Een klein deel van de humanitaire hulp aan de vluchtelingen in Frans Guyana kwam bij het Jungle Commando terecht, waardoor de opstandelingen in ieder geval in de meest noodza- | |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
kelijke behoeften, zoals brandstof en proviand, voorzien werden (Hirschland 1993: 14 en 70). Officieel was Nederland natuurlijk op geen enkele wijze bij de strijd in het binnenland betrokken. Hoewel de opstandelingen streden voor het welzijn van iedereen en niet voor een deel van de Surinaamse bevolking, wordt het Jungle Commando in één adem genoemd met de bosnegers en gebruikt men zowel de algemene term ‘burgeroorlog’ als de meer gespecificeerde term ‘bosnegeropstand’. De relatie tussen de bosnegergroepen en het centrale gezag in Paramaribo was nooit optimaal geweest (De Groot 1987; Pakosie 199): 873-878). Hier leek na de militaire coup van 1980 verandering in te komen. Zo werden diverse voorzieningen ten behoeve van het binnenland getroffen, vond er dankzij verbeterde registratie een sterke toename van sociale uitkeringen plaats en werd voor het eerst nagedacht over een ontwikkelingsbeleid voor het binnenland (Schollens 1993: 122). Steeds meer obstakels die voorheen voor veel bosnegers deelname aan het openbare leven in de weg hadden gestaan, verdwenen, met als gevolg dat het aspiratieniveau steeg. Het werd dan ook steeds moeilijker om toe te kijken hoe de militaire, creoolse, top in weelde baadde. Het gevoel van onvrede bij veel bosnegers werd dus niet gevoed door absolute, maar door relatieve armoede (Thoden van Velzen 1988: 216-221). Het is dan ook niet verwonderlijk dat de populariteit van de Robin Hood, die stal van de rijke creoolse militairen en de buit verdeelde onder de arme bosnegers, groot was. De onvrede met het militaire regime werd verder gevoed door de verscherpte grenscontroles. Deze werden gezien als een ontoelaatbare inbreuk op het recht van de bosnegers om zich vrijelijk binnen hun eigen territoir - de rivieren van Oost-Suriname - te bewegen (Thoden van Velzen 1988: 221). Polimé & Thoden van Velzen (1988) wijzen er hierbij op dat de onvrede voornamelijk gevoed werd door het feit dat het zeer lucratieve smokkelen van rijst naar Frans Guyana tot het verleden zou gaan behoren. Naast de relatieve armoede en de verscherpte grenscontroles, speelde het gebrek aan respect voor de bosnegercultuur die het Nationaal Leger toonde in zijn zoektocht naar Brunswijk een rol. Bepaalde tradities en gebruiken, zoals het taboe op het gewapend betreden van dorpen, werden met de voeten getreden (Scholtens 1993: 122). Daarnaast moesten vooral bosnegerheiligdommen het ontgelden (Polimé & Thoden van Velzen 1988: 19). Van doorslaggevende betekenis was echter het gebruik van bruut geweld. Het leger heeft met zijn ‘verschroeide aarde’-tactiek ervoor gezorgd dat de meeste bosnegers het Jungle Commando van Brunswijk zijn gaan steunen. Van de rest van de Surinaamse bevolking hoefde het Jungle Commando, dat voor het merendeel uit bosnegers bestond, weinig steun te verwachten. Bosnegers bevonden zich immers aan de onderkant van de sociale hiërarchie (Thorndike 1990: 50; Dew 1994: 122). | |||||||||||||||||
Gevolgen oorlogHet belangrijkste motief voor Bouterse om in 1987 verkiezingen uit te schrijven, was de economische malaise waarin Suriname verkeerde. Deze malaise werd veroorzaakt door de stopzetting van de ontwikkelingshulp vanuit Nederland in 1982, waardoor de deviezeninkomsten met ruim 180 miljoen op jaarbasis afnamen (CES WO 1990: 6). Parallel hieraan liepen de exportinkomsten, vanwege een wereldrecessie in de bauxietsector, terug van 918 miljoen gulden in 1980 tot 592 miljoen in 1985 (Chin 1987: 153). Het ging dus al zeer slecht met de Surinaamse economie voordat Brunswijk met zijn strijd begon. Een probleem voor de Surinaamse regering was echter dat economisch herstel niet verwacht kon worden van een eventuele stijging van de bauxietprijs. Dit moet op het conto van Brunswijk en het | |||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
Jungle Commando worden geschreven. Zij hadden immers de sluiting van de mijnen in Moengo en de aluinaardefabriek en aluminiumsmelter in Paranam veroorzaakt en daarmee de aluminiumproduktie in Suriname lamgelegd. Om de aluminiumproduktie weer op gang te brengen, hoefde Bouterse alleen maar het Jungle Commando te verslaan. De ‘asfaltsoldaten’ van het Nationaal Leger waren echter geenszins opgewassen tegen een guerrillagroep in het oerwoud. Hierdoor lag de enige hoop op economisch herstel in de hervatting van de Nederlandse steun. Naast economische druk heeft het Jungle Commando een grote bijdrage geleverd aan het dalen van het prestige en aanzien van Bouterse. De acties dwongen hem toevlucht te nemen tot bruut geweld, waardoor het politieke aanzien van de eens zo sterke Bouterse daalde (Chin 1987: 67 en 173; Haakmat 1987: 219). | |||||||||||||||||
ConclusieDe overvallen bij Stolkertsijver en Albina juli 1986 luidden het begin in van een burgeroorlog die zes jaar zou gaan duren. Het was al een jaar lang onrustig geweest in Suriname, maar van een oorlog op grote schaal was nog geen sprake. De onrust werd veroorzaakt door Ronnie Brunswijk, die uit geldgebrek en onvrede met zijn ontslag als lijfwacht van Bouterse, begonnen was met overvallen op banken en militaire voertuigen. Een politiek motief ontbrak vooralsnog. Begin juni 1986, tien maanden nadat hij zijn eenmans-guerrilla was begonnen, besloot Brunswijk - op wie een ware klopjacht was geopend - dat het veiliger zou zijn als hij naar Nederland zou vertrekken. Daar kwam hij in contact met anti-Bouterse groeperingen, die hem over wisten te halen de strijd tegen Bouterse voort te zetten. Het resultaat was dat Brunswijk, die in eerste instantie van plan was geweest definitief in Nederland te blijven, een maand na zijn vertrek weer terug in Suriname was. Van enkel een wraakmotief, zoals het geval was voordat Brunswijk naar Nederland vertrok, was geen sprake meer. Een politiek motief, het herstel van de democratische rechtsstaat, had zijn intrede gedaan. Dat de opstandelingen de strijd hebben kunnen volhouden, mag een wonder heten. Geestelijke bijstand kregen ze genoeg, maar daadwerkelijke steun bleef uit. De verzetsgroepen in Nederland waren onderling te verdeeld om Brunswijk te steunen en ook actieve internationale hulp bleef uit. Van de Surinaamse bevolking hoefde Brunswijk ook niet veel te verwachten. Een uitzondering hierop vormde de bosnegerbevolking. De relatie tussen hen en de regering in Paramaribo verslechterde in de tweede helft van de jaren tachtig. De oorzaak hiervan moet gezocht worden in de relatieve armoede van de bosnegers, de verscherpte grenscontroles en het gebrek aan respect voor de bosnegercultuur, die de militairen toonden in hun zoektocht naar Brunswijk. De doorslag gaf echter het gewelddadig optreden van het leger. Dit optreden en de opgekropte frustraties over het regeringsbeleid vonden een uitlaatklep in de strijd van het Jungle Commando, waardoor de strijd, ondanks het feit dat die gevoerd werd voor het welzijn van de gehele Surinaamse bevolking, een bosnegerstrijd werd. De Surinaamse economie had in de eerste helft van de jaren tachtig sterk geleden onder de stopzetting van de ontwikkelingshulp vanuit Nederland en de verminderde exportwaarde van bauxiet. Economisch herstel viel echter alleen te verwachten van hervatting van de ontwikkelingshulp en niet van een toename van de exportwaarde van bauxiet. Dit was het gevolg van de binnenlandse oorlog. Het Jungle Commando had de bauxietproduktie lamgelegd, waardoor de exportwaarde van bauxiet niet zou kunnen stijgen, zelfs al zou de bauxietprijs toenemen. De enige kans op economisch herstel lag daarmee in de hervatting van | |||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||
de ontwikkelingshulp en aangezien hiervan geen sprake kon zijn zolang de militairen in Suriname de dienst uitmaakten, was een verregaande democratisering vereist. Hiermee hebben de acties van Brunswijk dus een belangrijke bijdrage geleverd aan het democratiseringsproces in Suriname. | |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||
|
|