| |
| |
| |
J. van Donselaar
Namen van viervoeters bij Hartsinck (1770)
Betekenis, bronnen, verbreiding en taalkundige herkomst, met bijzondere aandacht voor de tavous.
Inleiding
Jan Jacob Hartsinck (1716-1779) wordt in de Encyclopedie van Suriname (1977) in de eerste plaats genoemd als ‘Nederlands geschiedschrijver over Suriname’. Pas daarna volgt iets over zijn functies in dienst van de stad Amsterdam en die bij de Westindische Compagnie, waaronder ‘president van de hoofdparticipanten’. Zo zouden zijn tijdgenoten hem vast niet gekarakteriseerd hebben. Voor hen was hij ongetwijfeld in de eerste plaats die president, en dat dan ook nog als zoon van een vader die 23 jaar lang directeur van de Societeit van Suriname was geweest.
Maar ook ‘geschiedschrijver over Suriname’ behoeft relativering. Hartsincks indrukwekkende boek uit 1770 - Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust, in Zuid-Amerika, twee delen met samen 992 bladzijden - gaat maar voor 40% over de geschiedenis en de toenmalige toestand van Suriname, voor 45% over de andere delen van de Guyana's en voor 15% over andere onderwerpen dan geschiedenis, staatkunde en politiek, te weten (in de woorden van de uitvoerige ondertitel): de Zeeden en Gewoontes der Inwooners, de Dieren, Vogels, Visschen, Boomen en Gewassen, ..., den Aart en Gewoontes der Neger-Slaaven. Het is dus een veelzijdig boek, geheel naar de gewoonte van die tijd, toen velen die iets te melden hadden over een vreemd land daar dan meteen maar een soort monografie van maakten. Voor Suriname waren Warren (1669, heel bescheiden), Heriein (1718, onverantwoord uitgebreid) en Fermin (1769, slordig) Hartsinck voorgegaan; Stedman (1790), Teenstra (1835) en Van Sypesteyn (1854) zouden hem volgen.
Meer nog dan bij anderen doet zich bij Hartsinck de vraag voor hoe hij aan zijn materiaal gekomen is. Hij is immers nooit in de Guyana's geweest en moest zich dus verlaten op geschriften en mededelingen van wèl direct betrokkenen. Dat maakt overigens minder uit dan je geneigd bent te denken. Ook een (tijdelijke) bewoner van een ver land die de pen ter hand nam, schreef vaak veel over uit publicaties van anderen, soms zelfs als die betrekking hadden op een ander land dan het zijne, en dat met meer gemak naarmate hij zelf van het betroffen onderwerp minder verstand had. Kennelijk was bronvermelding geen eis en werd plagiaat normaal gevonden. Bovendien hebben ook meer en minder betrouwbare zegslieden menige schrijver de nodige kennis verschaft of aangepraat, dan wel verzinsels op de mouw gespeld. Zie voor enige Surinaamse voorbeelden Van Donselaar (1993).
Wat Hartsinck aangaathoeft weinig of geen voorbehoud gemaakt te worden waar hij schrijft over de historische, staatkundige en politieke aspecten van zijn onderzoekgebied. Daarover was hij, dankzij zijn positie en die van zijn vader, juist bijzonder goed geïnformeerd. Anders ligt dat bij de behandeling van de ‘andere’ delen van zijn boek, waaronder de levende natuur.
| |
Onderwerp, vraagstelling
Bij het lezen van de hoofdstukken over de levende natuur komen bij mij in eerste instan- | |
| |
tie verwondering en bewondering boven. Hoe heeft de jurist Hartsinck het klaargespeeld een voor zijn tijd redelijk goed overzicht samen te stellen over de meer spectaculaire dieren en planten van de Guyana's? In tweede instantie doen zich een aantal vragen voor die onderzoek vergen en die als volgt kort geformuleerd kunnen worden:
(a) | Welke dieren en planten komen ter sprake en in hoeverre geven zij met elkaar een goed beeld van de toen en/of nu bekende fauna en flora van de Guyana's? |
(b) | Aan welke bronnen ontleende Hartsinck zijn namen en de beschrijvingen die bij deze bleken of leken te passen? |
(c) | Waar in de Guyana's, of ook elders, werden deze namen door Nederlands sprekenden gebruikt? |
(d) | Welke is de taalkundige herkomst van de namen: welke bestonden al in het Nederlands met dezelfde of een andere betekenis, welke zijn door Nederlanders overzee zelf bedacht, welke hebben zij uit talen van andere mensen daar overgenomen? |
(e) | Zijn er tussen de antwoorden op de vorige vragen verbanden te bespeuren, tekenen zich lijnen af? |
Aldus omschreven is het onderwerp te uitgebreid en te ingewikkeld. Hartsinck geeft ruim 400 namen van planten en dieren en dat zijn er te veel om in één artikel serieus behandeld te kunnen worden. Daarom heb ik het onderwerp sterk bekort en ook de aanpak strikter omschreven. Ik beperk mij tot een groep die in het boek behandeld wordt in het hoofdstuk over ‘viervoetige dieren’. Het gaat dan om ruim 60 namen van welke de context suggereert dat ze door Nederlanders in de Guyana's gebruikt zouden kunnen zijn. Deze groep heeft het voordeel, dat velen, zowel Surinamers als Nederlanders, deze dieren min of meer kennen of zich bij het vernemen van een Algemeen of Surinaams-Nederlandse naam wel enigszins een voorstelling kunnen maken. Verder is mij gebleken, dat de uitkomsten van het aldus gereduceerde onderzoekje representatief lijken voor alles wat Hartsinck ook verder over dieren en planten te berde brengt, al kan ik dat hier nu niet staven. Bij dit alles zal het accent liggen op Suriname.
| |
De presentatie van de resultaten
Een aparte uiteenzetting over mijn bronnen kan hier achterwege blijven. Voor zover het de delen b, c, en d van het onderwerp betreft, komen ze bij de behandeling van deze vanzelf aan het licht. Het zou evenwel te ver voeren in detail in te gaan op de puur biologische aspecten (a), zoals de identificatie van de door Hartsinck opgenomen dieren. Ik noem alleen de opsomming van Surinaamse zoogdieren en hun namen door Staffeleu (1975). De lezer zal zich voor het overige op het oordeel van mij (bioloog) moeten verlaten.
Behalve per deel, worden de uitkomsten ook samengevat in een tabel. De namen zijn daar van een nummer voorzien om het inzien van de tabel bij het lezen te vergemakkelijken. Waar dienstig zal bij een naam in de tekst naar zijn nummer verwezen worden. De rangschikking van de namen in de tabel berust op de aangetroffen samenhang - want die is er - tussen a, b, c, en d. Daarbij is als eerste onderscheidende eigenschapde taalkundige herkomst (d) gekozen, omdat dan die samenhang het best tot zijn recht lijkt te kunnen komen.
Behalve de Algemeen Nederlandse naam - dat is soms niet meer dan een ‘boekennaam’ - is ook de tegenwoordige Surinaams-Nederlandse naam van de dieren in de tabel opgenomen en ook hier en daar gebruikt in de tekst. Is die laatste naam een ontlening, dan is de spelling de vernederlandste, op de wijze als bij vele vroegere en hedendaagse schrijvers gebruikelijk en ook principieel aanbevolen door De Bies (1994). Ik neem van haar echter niet over, dat aan het eind van een meer dan tweelettergrepig woord i niet veranderd zou moeten worden in ie.
| |
| |
|
1 |
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
1 |
wild varken/zwijn* |
H |
N1 |
|
wild zwijn |
|
2 |
hert* |
H |
N1 |
|
hert |
hert |
3 |
wilde kat* |
K |
N1 |
|
grote katachtige |
|
4 |
aap* |
A |
N1 |
|
aap |
aap |
5 |
eikhoorntje |
K |
N1 |
S |
Braziliaanse eekhoorn |
bonbonnie |
6 |
ree*, rheebok* |
H |
N2 |
BSC |
grauw spieshert |
klein boshert |
7 |
baviaan |
A |
N2 |
B C |
rode brulaap |
baboen |
8 |
vos |
R |
N2 |
S |
div. soorten |
vos en andere |
9 |
yzervarken |
K |
N2 |
S |
boomstekelvarken |
djindjamakka |
10 |
stekelvarken |
K |
N2 |
s |
boomstekelvarken |
djindjamakka |
11 |
leeuw* |
R |
N2 |
- |
poema |
(rode) tijger |
12 |
woudezel |
H |
N2 |
- |
tapir |
buffel |
13 |
savaan-hart |
H |
N3 |
BS |
wistaarthert |
savannehert |
14 |
navelvarken* |
H |
N3 |
B/S |
navel-, muskuszwijn |
|
15 |
waterhaas |
K |
N3 |
B |
waterzwijn |
kapoewa |
16 |
schildvarken* |
G |
N3 |
S |
gordeldier |
kapassie |
17 |
zakrot |
B |
N3 |
S |
oppossum |
awarrie s.s. |
18 |
boschrot* |
B |
N3 |
? |
buidelrat |
awarrie s.l. |
19 |
gryze aap |
A |
N3 |
? |
grijze kapucijnaap |
bergiekeskessie |
20 |
neger-aap |
A |
N3 |
? |
? |
? |
21 |
doodshoofdje* |
A |
N4 |
B |
doodskopaapje |
monkiemonkie |
22 |
loodsman |
A |
N4 |
b |
? |
? |
23 |
bakker |
A |
N4 |
b |
? |
? |
24 |
luyaard* |
L |
N4 |
SC |
luiaard |
luiaard |
25 |
witbaard |
A |
N4 |
? |
witkopsaki |
wanakoe |
26 |
bejou-hart |
H |
L, B |
B |
witstaarthert |
savannehert |
27 |
wiribiciri |
H |
L, B |
B |
grauw spieshert |
klein boshert |
28 |
hakka |
R |
L, B |
b |
taira |
aira |
29 |
aboujer |
H |
L, B |
b |
halsbandpekari |
pakira |
30 |
poucrouërou |
K |
L, B |
b |
goudhaas, agoetie |
konijn |
31 |
adouri |
K |
L, B |
b |
staartagoetie |
mamboela |
32 |
ytoenebaly |
A |
L |
B |
zwarte slingeraap |
kwatta |
33 |
kaboutermannetje |
A |
L |
B |
doodskopaapje |
monkiemonkie |
34 |
cabooneman |
A |
L |
B |
doodskopaapje |
monkiemonkie |
35 |
schildpad-tyger |
R |
L |
b |
jaguar |
tijger |
36 |
hartenbeest-tyger |
R |
L, K |
b |
poema |
(rode) tijger |
37 |
hourou |
A |
L |
b |
? |
? |
38 |
kibihi |
|
L |
b |
|
|
39 |
Jan by nacht |
R |
B |
b |
rolstaartbeertje |
netiekeskessie |
40 |
rode tyger |
R |
E |
S |
poema |
(rode) tijger |
41 |
baboen |
A |
E/S |
BS |
rode brulaap |
baboen |
42 |
tyger-kat |
R |
E/S |
BS |
tijgerkat |
tijgerkat |
43 |
acouri |
K |
K |
B |
goudhaas, agoetie |
konijn |
44 |
cuscary |
A |
K |
- |
roodhandtamarin |
sagoewintje |
45 |
quatta |
A |
K, L |
BS |
zwarte slingeraap |
kwatta |
46 |
pag, pague |
K |
I |
C |
paca |
haas |
47 |
jaguar |
R |
I |
- |
jaguar |
tijger |
48 |
jawari |
R |
I |
- |
jaguar |
tijger |
49 |
jaguarete* |
R |
I |
- |
zwarte jaguar |
|
50 |
caguacurane |
R |
I |
- |
poema? |
|
51 |
puma |
R |
I |
- |
poema |
(rode) tijger |
52 |
ai, haji |
L |
I |
- |
luiaard |
luiaard |
53 |
waterkonyn |
K |
|
|
|
|
| |
| |
54 |
pasquira* |
H |
AmK |
S |
halsbandpekari |
pakira |
55 |
agouti* |
K |
AmT |
BSC |
goudhaas, agoetie |
kapassie |
56 |
tatou* |
G |
AmT |
BSC |
gordeldier |
konijn |
57 |
sagouin |
A |
AmT |
SC |
roodhandtamarin |
sagoewintje |
58 |
tyger* |
R |
AmE |
BSC |
jaguar, poema |
tijger |
59 |
armadille* |
G |
AmE |
BSC |
gordeldier |
kapassie |
60 |
haas* |
K |
AmE |
BSC |
paca |
haas |
61 |
konyn* |
K |
AmE |
BSC |
goudhaas, agoetie |
konijn |
62 |
mieren-eeter*(3) |
M |
AmE |
BS |
miereneter |
miereneter |
63 |
capucyn-aap* |
A |
AmE |
- |
kapucijnaap |
keskessie |
64 |
tavous |
|
|
|
|
|
Legenda:
Kolom 1. Naam bij Hartsinck Een sterretje (*) betekent, dat hij het dier bij die naam heeft kunnen vinden in mij bekende Nederlandse literatuur niet over de Guyana's.
Kolom 2. Dierkundige groep. A = apen, B buidelratten, G = gordeldieren, H = hoefdieren, K = knaagdieren, L = luiaards, M = miereneters, R = roofdieren.
Kolom 3. Lexicaal element. Am = tropisch Amerikaans (zie de tekst), AmK = uit West-Indisch Karaïbisch via Spaans, AmT = uit Tupi via Portugees, AmE = van Europese herkomst. B = Berbice-Nederlands. E = Engels. I = Indiaanse taal anders dan K of L, ev. via een Europese taal. K = Kalina. L = Lokono. N = Nederlands, N1 = algemeen verzamelwoord, N2 = vernoeming, N3 = nieuwvorming, N4 = beeldspraak. S = Sranantongo.
Kolom 4. Verbreiding in de Guyana's. B = Berbice, aangetroffen, b = Berbice, beredeneerd; S = Suriname, aangetroffen, s = Suriname, beredeneerd; C = Cayenne; ? = wel in de Guyana's, maar niet bekend waar; - = waarschijnlijk niet in de Guyana's. |
Men zij er op verdacht, dat Hartsinck in leenwoorden de oe-klank soms spelt als ou (bv. in adouri, 31), soms als u (bv. in puma, 51).
| |
Dierkundige betekenis
Hartsinck was op de hoogte van de toenmalige wetenschappelijke inzichten inzake de indeling van het dierenrijk - hij noemt bij zijn bronnen het standaardwerk van Houttuyn (1761 e.v.) - maar hij gebruikt die niet. Zijn hoofdstuk over ‘viervoetige dieren’ omvat, behalve de viervoetige zoogdieren, ook de vleermuizen (ook zoogdieren) en de landschildpadden (dat zijn reptielen). De overige viervoeters(kaaimannen, leguanen, kikkers e.a.) en twee zwemmende zoogdieren zonder poten (zeekoe en bruinvis) zitten verspreid in de hoofdstukken over ‘kruipende dieren’ en ‘visschenen schulpgewassen’. Ik bepaal mij, ook niet helemaal logisch, tot de in het wild levende, echt viervoetige zoogdieren.
Hartsinck zegt van de buidelratten (18), dat ze er zijn ‘in menigte’, maar hij noemt slechts één soort, de (gewone) opossum (17).
Het is bij de naam van een aap niet steeds uit te maken welke soort bedoeld wordt, maar zeker is, dat zeven van de acht soorten present zijn. Drie soorten worden twee of meer malen onder verschillende namen beschreven, te weten het doodskopaapje (21, 33, 34), de kwatta (32, 45) en het sagoewintje (44, 57). Van de hourou (37), de loodsman (22) en de bakker (23) is niet met zekerheid te zeggen om welke soorten het gaat.
Van de 14 Surinaamse roofdier-soorten zijn er acht herkenbaar, maar het aantal namen is veel groter en duidt op verwarring. De jaguar (35, 47, 48) wordt twee maal bescheven onder drie namen, de poema vier maal met vijf namen (11, 36, 40, 50, 51). De tavous (64), ‘van gedaante als een Otter’, verdient aparte aandacht: zie het betreffende hoofdstuk.
Van de tandarme dieren zijn de miereneters (38, 62) alle drie aanwezig, maar er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de twee soorten luiaard (24, 52) en de vijf soorten gordeldier (16, 56, 59.
Bij de knaagdieren treffen we één boomstekelvarken (9, 10) aan - er zijn er twee -, maar de andere toen al bekende soorten uit deze groep worden alle vermeld (5, 15, 30, 31, 43, 46, 55, 60, 61), zij het dat de agoeti en de
| |
| |
paca ieder twee beurten krijgen. Het waterkonijn valt niet te plaatsen en de ratten en muizen zijn buiten beschouwing gelaten.
Van de hoefdieren worden de tapir (12), twee van de herten (6, 13, 26, 27) en één van de twee wilde varkens (29, 54) genoemd.
Het geheel overziende kan men vaststellen dat, althans op het niveau van de herkenning der soorten, vrijwel alle onvolkomenheden te wijten zijn aan de toen ook bij ‘naturisten’ nog zeer gebrekkige kennis van de fauna van tropisch Amerika. Er is eigenlijk maar één dier dat men node mist, namelijk het tweede zwijn, de witkippekari (pingo), die in meerdere van Hartsincks bronnen al figureert naast de halsbandpekari (pakira). Daar staat dan tegenover, dat Hartsinck slechts één dier noemt dat in de Guyana's niet voorkomt en geen enkel dat niet bestaat, hoewel zijn schriftelijke bronnen ervan wemelen.
| |
Bronnen
De voornaamste ter zake doende bronnen die door Hartsinck zelfals ‘Geloofwaardige Schryvers’ vermeld worden, zijn De Laet (niet gespecificeerd), Keye (1659), Apricius (1677), De Myst (1677), de vertaling van Warren (1669), Van Berkel (1695), Herlein (1718) en Labat (1731). Ze worden bij eerste aanhaling terloops genoemd en zijn daardoor elders niet expliciet traceerbaar.
Het is mogelijk, dat hij ook het werk van Bancroft gebruikt heeft, want alleen bij deze auteur heb ik namen aangetroffen die lijken op bejou-hart (26) en wiribiciri (27) (1769: 122). Zeker lijkt het, dat Hartsinck de vertaling van De Rochefort (1662) kende, onder meer gezien de alleen bij deze voorkomende spelling pasquira (54), en onmiskenbaar nam hij van Fermin (1765: 35) de drukfout ‘papa sucki’ over, waar ‘papa sneki’ (dat is de ‘boa constrictor’) had moeten staan. Bepaald een scheve schaats rijdt Hartsinck alleen bij de behandeling van de tapir (12). Die noemt hij woudezel. Dat kan niet anders dan ontleend zijn aan Pistorius (1763: 55), die, zelf terecht sprekende van buffel, toevoegt: ‘de Kop is lomp, gelyk een Wout-ezel’.
In de tabel zijn de namen die Hartsinck in de door hem bedoelde betekenis heeft kunnen kennen uit Nederlandse literatuur van buiten de Guyana's, voorzien van een sterretje (*).
In zijn ‘Voorreden’ deelt Hartsinck mee: ‘Veele merkwaardige zaaken heb ik ook gevonden in eenige aantekeningen van den heer Jean Nepveu, thans Gouverneur van Suriname, my door een Vriend medegedeeld (...).’ Waarschijnlijk betreft het hier de kladversie uit 1765 van een uitvoerig manuscript, dat in zijn definitieve vorm door Nepveu in 1771 aan de directeuren van de Societeit van Suriname werd aangeboden (Van Donselaar 1996: 96).
Eveneens in de ‘Voorreden’ staat ook nog het volgende: ‘Ik kan ook niet nalaaten myne dankbaarheid te betuigen aan een geleerd Vriend, wiens zedigheid my verbied zynen naam te noemen, voor de nauwkeurige onderrichtingen wegens de ontdekkingen op de Colonie van Essequibo (...).’ Ik vermoed, dat deze vriend een belangrijke informant van Hartsinck is geweest en daar zal ik nog in concreto op terugkomen.
| |
Verbreiding
Hartsincks boek gaat over ‘Guiana’ en hij bedoelt daarmee, evenals alle Europese kolonisatoren van die dagen, het hele gebied tussen de benedenstromen van de Orinoco en de Amazone. Bij de behandeling van de dieren en de planten geeft hij geen nadere geografische indeling. Om verwarring met de naam van de tegenwoordige staat Guyana te vermijden, noem ik het gehele gebied ‘de Guyana's’. Aangezien Hartsincks dierennamen bijna alleen het woordgebruik van Nederlanders in hun eigen koloniën betreffen, kan er hier mee volstaan worden voor de delen van dit ‘Guiana’ onderscheid te maken tussen Suriname en
| |
| |
de onmiddellijk ten westen en ten oosten daarvan gelegen gebieden. Van de westelijke is Berbice in het boek het belangrijkste - de andere zijn Demerara, Essequibo en Pommeroen -, de meer oostelijke koloniën hebben alle slechts kort bestaan in wat tegenwoordig Frans Guyana heet, alias Cayenne. In het vervolg zullen alleen deze drie gebieden onderscheiden worden, met als namen gemakshalve Suriname, Berbice en Cayenne. (Let wel, het gaat over de verbreiding van de namen van de soorten, niet die van de soorten zelf.)
De bevindingen bij dit deel van het onderzoek moeten met reserve beschouwd worden. Een voorbeeld: Wanneer één auteur voor een gebied een naam geeft, bewijst dat geenszins dat die daar ook echt gebruikt werd. Anderzijds hoeft het niet-vinden van een naam voor een gebied niet te betekenen dat die daar werkelijk ontbrak. Om tot uitspraken te kunnen komen moet men zo nodig allerlei gegevens over of gerelateerd aan de verbreiding van de naam beoordelen, vergelijken en integreren. Bij de weergave in de tabel is onderscheid gemaakt tussen uitkomsten die (mede) berusten op rechtstreekse uitspraken in de literatuur en andere die het resultaat zijn van soms niet gespecificeerde, andersoortige gegevens of veronderstellingen. Zie hiervoor verder onder Samenhang.
Bruikbare uitspraken over gebruik in Suriname komen vooral van Warren, Herlein, Pistorius, Fermin en Nepveu. Voor Berbice zijn Van Berkel, Bancroft en Dalton het meest van belang, voor Cayenne Apricius, Labat, De Myst en Van der Woude.
Zoals de tabel laat zien, komen alle mogelijkheden met redelijke zekerheid voor. Er zijn namen die alleen voor Suriname, Berbice of Cayenne golden (of nog gelden), andere voor twee van deze of alledrie. Van sommige namen lijkt het waarschijnlijk, dat ze wèl gebruikt werden, al is niet te zeggen waar of precies voor welk dier. Tenslotte zijn er namen die door geen andere auteur dan Hartsinck zelf genoemd worden, terwijl enige andere aanwijzing voor hun gebruik ergens in de Guyana's ontbreekt. Van deze veronderstel ik, dat ze daar tot niemands normale vocabularium gehoord hebben en dat Hartsinck ze gevonden heeft in door hem niet genoemde en mij niet bekende literatuur, of hem zijn meegedeeld.
| |
Taalkundige herkomst
Het Nederlandse element
De eerste vier namen in de tabel zijn verzamelnamen die geen bijzondere aandacht behoeven. Overal op de wereld bedienden Nederlanders zich van deze waar zij dieren ontmoetten die zonder moeite konden worden geïncorporeerd bij al bekende modellen. Van de eikhoorntjes (5) wordt gezegd dat ze ‘zwart of ros’ zijn, maar dat is niet juist. Er komt er maar één voor en die is ‘ros’. De zwarte is Sciurus niger, aldus vermeld door Fermin (1765: 14) en ten onrechte van hem overgenomen.
Bij de tweede groep (7-11) gaat het om vernoemingen. Men zag overeenkomst tussen een Amerikaans dier en een ander, al bekend dier uit de Oude Wereld. Vos (8) kreeg een ruime betekenis, onder meer omvattende de krabbenetende wasbeer (krabdagoe) en de neusbeer (kwaskwassie), zoals uit andere bronnen blijkt.
IJzervarken (9) is in Nederland een oude naam voor de ‘egel’, een insecteneter, en bij stekelvarken heeft men het over een ander, wel stekelig, maar bodembewonend knaagdier. Met woudezel (12), eigenlijk de naam voor een echte soort ‘ezel’, sloeg Hartsinck de plank geheel mis, zoals al gesteld onder Bronnen.
De groep 13-20 betreft nieuwvormingen. De namen behoeven geen toelichting, behalve navelvarken (14): dezedieren hebben een klier op hun rug die een vocht met een muskuslucht afscheidt.
Bij de laatste groep van het Nederlandse element gaat het om beeldspraak. De duistere
| |
| |
apen loodsman (22) en bakker (23) komen van Van Berkel (1695: 80, 81). Zie voor een verklaring van de eerste Van Donselaar (1993: 90), de tweede maakt met zijn voorpoten knedende bewegingen.
| |
Het Lokono element
Er is een groep van woorden (26-32, 37, 38) die, althans van oorsprong, afkomstig zijn uit het Lokono, dat is het Arowaks van de Guyana's. Daarbij zijn er zes (26-31), die door Silvia Kouwenberg (1994) ook, in dezelfde vorm, werden aangetroffen in het Berbice-Nederlands, toen zij dat in 1986-1990 onderzocht bij de laatste sprekers van deze oude, wellicht nu uitgestorven creooltaal. De Nederlanders uit Hartsincks tijd kunnen deze woorden dus even goed uit het Berbice-Nederlands, als uit het Lokono hebben overgenomen.
Het is wel duidelijk, dat kaboutermannetje (33) een verdere, volksetymologische vernederlandsing is van cabooneman (34) en dat dat weer komt van Lokono ‘kaboeanama’.
De namen van de twee roofdieren die dan volgen zijn leenvertalingen. Schildpad-tyger (35) betekent hetzelfde als Lokono ‘heikoeriroewattè’. De overeenkomst tussen deze tijger en een ‘bos-’ of ‘savanneschildpad’ is gelegen in het vlekkenpatroon. Hartenbeest-tyger (36, ‘hartenbeest’ betekende toen ‘hert’) kan een vertaling zijn van Lokono ‘koejararoewattè’ of van Kalina (de taal van de Karaïben in de Guyana's) ‘koesariwara’ en zelfs van Sranan ‘diatigri’. Het dier heeft dezelfde bruine kleur als het ‘groot boshert’, dat bij Hartsinck ontbreekt. Ik houd het op het eerste, omdat ‘hatibesji’ de naam voor ‘hert’ is in het Berbice-Nederlands. Hourou (37) is een Lokono naam voor de ‘kwatta’, maar de beschrijving klopt niet en zo ook is kibihi (38) de naam voor de ‘neusbeer’, hoewel Hartsinck hem geeft aan de ‘boommiereneter’.
Jan by nacht heet in het ‘hedendaagse’ Berbice-Nederlands ‘jabnaki’, zonder dat ik daar een gelijkend Lokono woord bij heb kunnen vinden. Het kan dus ook zo zijn, dat het Berbice-Nederlandse woord Nederlanders tot die Jan heeft geïnspireerd.
| |
Diversen.
Van de woorden uit de groep 40-53 is de herkomst wel te achterhalen, maar het Engels, het Sranan en het Kalina komen dan niet als elementen van enig gewicht naar voren. Opvallend is, dat het Kalina zo'n klein aandeel vormt. NB: De drukfout cuscary (44) is afkomstig van Herlein (1718: 171) of rechtstreeks uit Warren (1669), die zelf (1667: 11) ‘cusharee’ schreef.
In het geval van een niet-Guyanese Indiaanse naam gaat het om woorden die via het Spaans of Portugees in de literatuur doorgedrongen zijn.
Het niet determineerbare waterkonyn is een vertaling uit het Frans bij Fermin (1765: 17): ‘lapin de marais’.
| |
Het tropisch Amerikaanse element
Er is een groep van woorden, die, al voordat Nederlanders zich op enige schaal in Zuid-Amerika neerlieten, door alle of de meeste Europeanen daar gebruikt werden voor nieuwe zaken die ze daar moesten benoemen. Men zie de grote woordenboeken van deze talen, i.h.b. de Oxford English Dictionary en het Woordenboek der Nederlandsche Taal, verder voor het Nederlands onder meer Van Linschoten (1579-1592), De Laet (1625, 1644) en Keye (1659). We vinden deze woorden al vroeg in de literatuur over dat werelddeel alsmede de West-Indische eilanden in alle betroffen talen: Spaans, Portugees, Engels, Frans en ook Nederlands. Waar de kolonisten in de Guyana's ze vandaan haalden, is geen vraag: ze waren al ter beschikking. Ik heb ze het tropisch Amerikaans element genoemd - zie mijn eerste artikel hierover in de Proceedings van AANS.
Toch kan er over de oorspronkelijke her- | |
| |
komst van deze woorden wel meer gezegd worden. De meeste zijn ingebracht door de Spanjaarden en door hen ontleend aan Indiaanse talen van West-Indië en noordelijk Zuid-Amerika. Deze groep is bij Hartsinck alleen vertegenwoordigd door de pakira (54). Dan zijn er een aantal woorden die uit het Tupi komen en vanuit Brazilië via het Portugees al vroeg algemeen verspreid raakten, hier aanwezig met agouti (55), tatou (56) en sagouin (57), het laatste vaak te vinden al ‘sagovin’. Bij het derde subelement (58-63) gaat het om woorden, die ooit ergens in tropisch Amerika in een Europese taal opdoken en vervolgens snel ook in de meeste of alle andere vaste voet wisten te krijgen.
| |
Samenhang, samenvatting
Het totale beeld dat Hartsincks beschrijving van de ‘viervoetigen’ (en ook van de andere dieren en de planten) oproept, doet mij vermoeden, dat hij bij deze hoofdstukken veel steun heeft gehad van een ter plaatse goed bekende woudloper. Ik kom dan terecht bij die vriend, genoemd bij de bronnen. Dat was iemand die gewerkt had ‘in het bos’, met name in Essequibo. Dit vermoeden wordt versterkt door het feit, dat Hartsinck over de namen van de dieren in het Lokono en/of het Berbice-Nederlands naar verhouding zeer goed geïnformeerd blijkt te zijn geweest. In Hartsincks tijd waren de Lokono (Arowakken) het overheersende Indianenvolk in de noordelijke delen van Berbice, Demerara en Essequibo. In Essequibo was toen het Skepi-Nederlandsde creooltaal en daar moet de vriend dus mee in aanraking gekomen zijn. Het verschilde sterk van het Berbice-Nederlands (Robertson 1989), maar dat neemt niet weg, dat de namen van dieren en planten er even goed uit het Lokono in overgenomen kunnen zijn. Robertson (1974: 9) zegt bovendien ook, dat de Lokono, naast hun eigen taal, behalve in Berbice ook onder meer in Essequibo, Berbice-Nederlands gesproken hebben. Als we nu ook nog veronderstellen, dat de vriend ook in Berbice vertoefd heeft, lijkt het waarschijnlijk, dat hij de leverancier was van het hier onderscheiden Lokono element, zoals hij dat had horen gebruiken in het Nederlands van Essequibo en/of Berbice.
Zoals al gezegd, staat daar een opvallend klein aandeel van het Kalina tegenover. Een groter had verwacht mogen worden in Suriname, waar deze Indianen de boventoon voerden (Van Donselaar 1994). Voor Suriname heeft het Hartsinck wellicht ontbroken aan een goed ingevoerde informant.
Het Nederlandse en het tropisch Amerikaanse element zijn bij Berbice en Suriname even talrijk vertegenwoordigd, maar bij het laatste zitten meer namen die in deze beide gebieden zijn gebruikt, en bovendien in Cayenne. Bijna alle woorden van dit element waren ook al in voor Hartsinck beschikbare geschriften te vinden en dat is meer dan bij enig ander element.
| |
Van Touou tot Tavon.
De geschiedenis van het ondoorgrondelijke woord tavous begint bij de Fransman Jean de Lery (‘Lerius’), een Hugenoot, die in 1556-1557 een half jaar als zendeling verbleef onder de Tupinamba, een Indianenvolk ergens in het kustgebied van Brazilië. Van zijn verslag is de tweede versie, uit 1580, alom bekend geworden en vertaald. Hij besteedt daarin ook ruime aandacht aan de dieren in zijn toenmalige omgeving. Zo vinden we op p. 140:
‘Nos Americains [Indianen] au surplus, prennent des lezards, qu'ils appellent Touous, non pas verds, ainsi que les notres, ains gris & ayans la peau licee, comme nos petites lezardes: mais quoy q'ils soyent long de quatre à cinq pieds, gros de mesme, & de forme hideuse à voir, tant y a neantmoins, que se tenans ordinairement sur les riuages des fleuues & lieux marescageux comme les grenouilles, aussi ne sont-ils non plus dangereux.’ Dan
| |
| |
volgt, zoals het een Fransman past, een beoordeling van het vlees op Indiaanse wijze bereid. De Nederlandse vertaling (1706: 73) luidt:
‘D'Americaansche Wilden vangen ook Haagdissen/van haar geheeten Tovous, aschgrauw van verwe/en gesprenkeld/gelyk onse Kleyne Haagdissen, Vier of vijf voeten sijnse lang/taamlijk dik/en verschrikkelijk van aanschouwing. Onthouden sig in Poelen en vlietende Wateren/ook aan de Beeken/ gelyk de Kikvorschen by ons; doch doen aan geene Menschen eenige schade.’ Foutloos dus, op het eerste gezicht, maar let wel op de spelling tovous. Die was ook al te vinden bij Jan Huygen van Linschoten (1586: 33) in diens verkorte en vertaalde versie van De Lery's tekst.
Vervolgens vraagt Herlein (1718) de aandacht. Hij noemt De Lery (p. 73) en blijkt vele van diens namen simpelweg overgeplant te hebben naar Suriname, zoals ook hier:
‘Tovous, deze is een Otter gelijkende, asgrauw van kleur en spikkelig bond, zijn voeten lang, redelijk dik, dog onaangenaam in 't gezigt (...).’ Ziedaar de bron van de onjuiste naam die sedertdien een tijdlang een ‘otterachtig’ beest of een echte ‘otter’ is opgeplakt. Herlein heeft dat verzonnen en ook nog de Franse tekst van De Lery erbarmelijk slecht vertaald: NB de verwarring van Frans ‘pied’, bij hem als lengtemaat, met ‘voet’ als lichaamsdeel!
We vinden tovous vervolgens bij Pistorius (1763: 58) en bij Fermin (1769 II: 95). En dan komt Hartsinck (p. 95) met: ‘De Tavous onthouden zich meest by vlietende Wateren, en doen geen schade aan de mensen. Zy zyn van gedaante als een Otter, aschgraauwen spikkelbont van Kleur, met lange en redelyke dikke Pooten.’ Dat heeft hij dus van Herlein. De verandering van de vorm zal wel een drukfout zijn, maar die handhaaft zich.
Stedman (1790: 144) schrijft: ‘I must not omit the otters here, called tavous (..)’ en geeft vervolgens een beschrijving die meer betrekking lijkt te hebben op het ‘waterzwijn’! Tenslotte: in de Nederlandse vertaling van Stedman (1799: 227) staat tavons, vermoedelijk weer een drukfout.
De herkomst van tavous en de verdere lotgevallen van het woord zijn hiermee wel verklaard, maar de vraag welk dier De Lery dan wèl bedoelde moet nog beantwoord worden.
Ik kom terug op de eerste verandering. Dat vertalers van de u een v maakten is begrijpelijk, gezien de toenmalig algemene onduidelijkheid over deze twee letters, vooral in het Frans. Maar die verandering was mijns inziens verkeerd. De Lery schrijft namelijk elders in zijn boek, onder meer op p. 141, toüous. Die trema, op de toen gebruikelijke plaats, zou betekenen, dat het woord als ‘toe-oes’ uitgesproken werd. Aangezien het op alle plaatsen bij De Lery om een meervoud gaat, zou de naam van het dier in het enkelvoud ook hebben kunnen klinken als ‘toe-oe’. Als dat nu eens een onomatopee was, kunnen we gaan denken aan de ‘brilkaaiman’, die een dergelijk geluid maakt. Opmerkelijk is de voor Suriname eenmalige vondst van de naam ‘toeroe-toeroe kaiman’ voor dit dier (Penard 1900 II: 59).
In de Engelse vertaling van De Lery uit 1990 - waarin overigens de oorspronkelijke spelling touou gehandhaafd is - wordt echter als het meest waarschijnlijk gesteld, dat een ‘groene leguaan’ bedoeld is. Dat is inderdaad ook een ‘grote hagedis’, die aan het water leeft (wel vaak in bomen) en lekker smaakt.
| |
Nawoord
Toen ik het Woordenboek van het Surinaams-Nederlands (Van Donselaar 1989) samenstelde, verkeerde ik in de veronderstelling, dat Hartsinck met al zijn namen van dieren en planten ook steeds het oog op Suriname had. Ten onrechte. Er is in het boek geen enkele aanwijzing dat dat zo zou zijn. Als gevolg van deze misvatting staan er in het woordenboek een aantal woorden die er niet in horen. In het
| |
| |
voorgaande mag gebleken zijn, dat daartoe ook enige namen van ‘viervoeters’ behoren, te weten schildpadtijger, hartenbeesttijger, loodsman en bakker. Ze zijn (waarschijnlijk) afkomstig uit Berbice.
Ook bij het schrijven van Kaboutermannetjes (Van Donselaar 1990a) was ik mij van dit alles nog niet bewust. Integendeel, ik stelde met verbazing de vraag hoe het toch kon dat Hartsinck zo veel Arowakse namen kende, die in Suriname overigens nog nooit uit de mond leken te hebben geklonken van iemand anders dan een Arowak. Ook hier lijkt het antwoord te zijn, dat het namen waren uit Berbice en/of verder westelijke streken.
Zodoende is het onderhavige artikel ook een rechtzetting.
| |
Literatuur en bronnen
Apricius, Joh. en 14 anderen, 1677
Brief aan de Admiraliteit te Amsterdam, d.d. 25 maart 1677. In: Hartsinck 1770: 930-934. |
Bancroft, Edward, 1769
An Essay on the Natural History of Guiana in South America, in Several Letters from a Gentleman in the Medical Faculty, ..., 2e druk. Londen: T. Becket & P.A. De Hondt. |
Benjamins, H.D.,
‘Over het boek van Ottho Keye.’ West-Indische Gids 7: 535-544. |
Berkel, Adriaan van, 1695
Amerikaansche Voyagien... Amsterdam: Johan ten Hoorn. |
Bies, Renata C.L., 1994
Op weg naar standaardisatie van het Surinaams-Nederlands. Universiteit Antwerpen, ongepubliceerd proefschrift. |
Dalton, Henry, 1855
History of British Guiana. Twee delen. Londen: Longman, Brown, Green & Longmans. |
Donselaar, J. van, 1989
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. Muiderberg: Coutinho. |
Donselaar, J. van. 1990a
‘Kaboutermannetjes.’ Weekkrant Suriname 16 mei 1990. |
Donselaar, J. van, 1990b
‘Een ongepubliceerd werkstuk van de Penards.’ Oso, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis 9(1): 75-78. |
Donselaar, J. van, 1993
‘De boeken van Warren (1667, 1669), Van Berkel (1695) en Herlein (1718) en hun onderlinge betrekkingen.’ Oso, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis 12(1): 87-93. |
Donselaar, J. van, 1994
‘Karaïbische en Arowakse plante- en dierenamen in het Sranantongo en het Nederlands van Suriname.’ Oso, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis 13(1): 53-65. |
Donselaar, J. van, 1996
‘Vroege vondsten van woorden uit Surinaamse creooltalen tot 1764.’ Oso, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis 15(1): 87-98. |
Donselaar, J. van (ter perse)
‘On the Vocabulary of the Dutch in Their 17th Century South American Colonies.’ Proceedings of the American Association for Netherlandic Studies II. |
Encyclopedie van Suriname, 1977
C.F.A. Bruijning & J. Voorhoeve (red.), Amsterdam/Brussel: Elsevier. |
Fanshawe, D.B., 1949
‘Glossary of Arawak Names in Natural History.’ International Journal of American Linguistics 15(1): 57-74. Heruitgave: Janette Forte, The Fanshawe/Boyan Glossary of Arawak Names in Natural History. Geogetown: University of Guyana; 1996. |
| |
| |
Fermin, Philippe, 1765
Histoire naturelle de la Hollande équinoxiale: ou déscription des plants, fruits, etc. ... de la colonie de Surinam. Amsterdam: M. Magerus. |
Fermin, Philippe, 1769
Description générale, historique, géographique et physique de la colonie de Surinam... Amsterdam: E. van Harrevelt. |
Hartsinck, J.J., 1770
Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust, in Zuid-America... Twee delen. Amsterdam: Gerrit Tielenburg. Facsimile bij S. Emmering, Amsterdam; 1974. |
Herlein, J.D., 1718
Beschryvinge van de Volk-Plantinge Zuriname. Leeuwarden: Meindert Injema. |
Houttuyn, M., 1761-1762
Natuurlyke historie of uitvoerige beschryving der dieren, planten en mineraalen volgens het samenstel van den Heer Linnaeus. Delen I, 1-3. Amsterdam: F. Houttuyn. |
Keye, Ottho, 1659
Het waere onderscheyt tusschen Warme en Koude Landen. 's-Gravenhage: Henricus Hondius, drukker; uitgave in eigen beheer. |
Kouwenberg, Silvia, 1994
A Grammar of Berbice Dutch Creole. Berlijn/New York: Mouton de Gruyter. |
Labat, Père, 1731
Voyage du Chevallier des Marchais en Guinée, isles voisines, et à la Cayenne, fait en 1725, 1726 & 1727... Vier delen. Amsterdam: ‘Aux dépens de la Compagnies.’ |
Laet, Iohannes de, 1625
Nieuwe wereldt ofte beschrijvinghe vam West-Indien. Leyden: Isaack Elzevier. Tweede versie 1630. |
Laet, Iohannes de, 1644
Historie ofte Iaerlijck Verhael van de Verrichtingen der Geoctroyeerde West-Indische Compagnie, zedert haer Begin tot het eynde van 't jaer sesthien-hondert ses-en-dertich; begrepen in derhien boecken... Leiden: Elsevier. |
Lerius, Johannes, 1706
Seer Aanmerklijke en vermaarde Schip-Vaart van Johannes Lerius na Brasil. Anonieme vertaling uit het Frans van 158. Leiden: Pieter van der Aa. |
Lery, Jean de, 1580
Histoire d'un voyage faict en la terre du Bresil, autrement dite Amerique. Tweede uitgave. Genève: Antoine Chuppin. Facsimile bezorgd en van noten (e.d.) voorzien door Jean-Claude Morisot. Genève: Librairie Droz; 1975. |
Lery, Jean de, 1990
History of a Voyage to the Land of Brazil, Otherwise Called America. Vertaald uit het Frans van 1580 en ingeleid door Janet Whatley. Berkeley e a.: University of California Press. |
Linschoten, Jan Huygen van, 1579-1592
Itinerario voyage ofte schipvaert naer Oost ofte Portugaels Indien.... Derde deel. Werken der Linschoten-Vereniging 34, bezorgd door C.P. Burger & F.W.T. Hunger. 's-Gravenhage, Martinus Nijhoff; 1934. |
Myst, G. de, 1677
Verloren Arbeyt. Ofte vertoogh van de Colonie aan de vaste Kust van America, op de Rivier Wiapoca. Amsterdam, uitgave in eigen beheer. Thysiana 9602. |
Nepveu, J. 1765
Klad-aantekeningen op de ‘Beschryvinge...’ door Herlein van 1718. Manuscript, onvolledig. ARA, coll. Nepveu, nr. 1.10.60. inv. nr. 19. |
Nepveu, J., 1771
‘Annotatien op de Surinaamsche Beschrijvinge van Anno 1718.’ Manuscript. Gemeentelijk Archief van Amsterdam, Archief Marquette no. 231, inv. no. 298. |
Oxford English Dictionary 1989
Tweede druk. Oxford: Clarendon Press. |
Penard, 1900
Zie Van Donselaar 1990b. |
Pistorius, Th., 1763
Korte en zakelyke beschryvinge van de Colonie van Zuriname. Amsterdam: Theodorus Crajenschot. |
| |
| |
Robertson, Ian, 1974
The Dutch Period of Guyana - Some Implications for Language Study in the Caribbean. Georgetown: University of Guyana, Language Forum. |
Robertson, I.A., 1989
‘Berbice and Skepi Dutch. A Lexical Comparison.’ Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde 105(1): 3-21. |
Rochefort, Charles de, 1662
Natuurlyke en zedelyke historie van d'eylanden de voor-eylanden van Amerika - met eenen Caraïbaanschen woordenschat. Vertaald door H. Dullaart uit het Frans van 1658. Rotterdam: Arnout Leers. |
Staffeleu, P., 1975
‘Surinaamse zoogdiernamen.’ Zoölogische Bijdragen 18: 1-74. |
Stedman, John Gabriel, 1790
Narrative of an Expedition Against the Revolted Negroes of Surinam. Naar het originele manuscript geredigeerd en voorzien van een inleiding en noten door Richard en Sally Price. Baltimore/Londen: The Johns Hopkins University Press; 1988. |
Stedman, John Gabriël, 1799-1800
Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana. Met twee aanhangsels. Anonieme en een weinig bekorte vertaling van de Engelse uitgave van 1796. Amsterdam: Johannes Allart. Facsimile bij S. Emmering, Amsterdam, met een inleiding en aantekeningen door R.A.J. van Lier; 1974. |
Sypesteyn, C.A., 1854
Beschrijving van Suriname; historisch, geografisch en statistisch overzigt, uit officieele bronnen bijeengebragt. 's-Gravenhage: Van Cleef. |
Teenstra, M.D., 1835
De landbouw in de kolonie Suriname, voorafgegaan door eene geschied- en natuurkundige beschouwing dier kolonie, I en II. Groningen: H. Eekhoff Hz. |
Warren, George, 1669
Een onpartydige Beschrijvinge van Surinam, Gelegen op het vaste Landt van Guiana in Africa. Anonieme vertaling uit het Engels van 1667. Amsterdam: Pieter Arntz. Bij de 2e druk van 1670 is de titel gecorrigeerd: ... in America. |
Woordenboek der Nederlandsche taal, 1864-.
's-Gravenhage: Martinas Nijhoff; Leiden: Sijthoff. |
Woude, Elisabeth van der, 1677
Dagboekfragment, als overgenomen van S.P.L. L'Honoré Naber (1928) door U.M. Lichtveld & J. Voorhoeve in Suriname: spiegel der vaderlandse kooplieden, 2e druk. Den Haag: Mutinus Nijhoff; 1980. |
Dr. J. van Donselaar is een gepensioneerde bioloog, die vier jaar in Suriname woonde en werkte en sedertdien ook ander, voornamelijk taalkundig onderzoek doet betreffende voormalig Nederlandse gebieden in Zuid-Amerika.
|
|