OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 16
(1997)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| ||||||||||||||
Silvia W. de Groot
| ||||||||||||||
De kaart van WollantEén van de manuscriptkaarten die in deze periode werd vervaardigd, bevindt zich in het Algemeen Rijksarchief te Den Haag in de Collectie Leupe onder nummer VEL 2131. Het mag, gezien het, mijn inziens, grote historische belang van deze kaart, verbazingwekkend heten, dat hij nimmer beschreven is, en - voor zover ik kon nagaan - slechts één keer werd aangeduid als de belangrijkste onder de manuscriptkaarten van de militaire tochten tegen de Marrons (Koeman 1973a: 64). De kaart is 245 cm lang en 116 cm breed en uitgevoerd in pasteltinten op een witte ondergrond. Hij bestaat uit twee gedeelten: links is plaats ingeruimd voor een verkleinde versie - 50 × 114 cm - waarbij de namen door letters zijn vervangen die in een kader worden verklaard. De grote kaart, op een schaal van ongeveer 1:150.000 - er staat geen schaalmeting op - heeft her en der vijf windrozen. Beide kaarten hebben een omrankte titel, die iets van elkaar verschillen. Op de bijkaan staat: Kaart van de Marschroute, nae de Dorpen der Bevree- | ||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||
ARA VEL Leupe 2131. Kaart van J.F. Wollant wrs 1776, gecopieërd door JGR Böhm 1780 (detail dorpen aan de Djukakreek)
| ||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||
digten Boschneeger agter Auka, soo van Paramaribo af, over Rio Suriname als over Rio Comowijne, en Tempatie Creeq nae de Post Kruijspadt, en vervolgens nae gen.: Dorpen als ook van de Tour, soo gen.: Boschneeger, bij de laetste Expeditie van haer gedaen, gemaekt. Links van de titel staat: Explicatie, met daaronder van A tot en met V, namen van dorpen, kreken en kampementen. Op de hoofdkaart staat: Plaan van de Marschroute nae de Dorpen of Verblijfplaatsen der Bevreedigten Boschneeger agter Auka, soo, door de Sara Creeq, nae de Post Kruijspadt, als oover Tempatie, nae gen.: Post, ook verder van de situatie van gen.: Boschneeger Dorpen. Onder deze titel staat: Gecopieert door J.G.R. Boehm, Lieutenant d'Artillerie. Op de kaart komen de namen voor van de Ndyuka dorpen die toen bekend waren. Wanneer men deze namen vergelijkt met lijsten van dorpen die de posthouders bij de Ndyuka maakten in de periode tussen 1761 en 1776, blijken nauwelijks veranderingen te zijn opgetreden.Ga naar eind2. De bijkaart geeft de volgende dorpen aan de Djukakreek: Loekebon, Bakkebon, Cadetmongo, Minowanti, Jokka, Papoonhool, Bonkodottie, Groenkreek en Heedikreek. Aan de Marowijne lagen de volgende dorpen: Doemoffo, Rama, Minofia en Sandegrond. Op de hoofdkaart staan bovendien vermeld de dorpen Soekeboekie en Ansoe (dit dorp waar sedert 1765 de posthouders woonden, werd eind jaren zeventig Bakaboen genoemd). Aangezien de kaart gecopieerd is en geen datum van vervaardiging wordt aangegeven, ben ik op zoek gegaan naar de maker van het origineel en de datum van oplevering. Het zoeken werd bemoeilijkt door het feit dat alle kaarten uit de archiefstukken zijn gelicht en bijeengebracht in een verzameling door P.A. Leupe, archiefambtenaar, die er in 1867 een inventaris van maakte, maar verzuimde verwijzingen bij te voegen naar de archieven waar de kaarten uit werden gehaald.Ga naar eind3. Een nummer achter op de besproken kaart verwijst echter naar een missive van Gouverneur B. Texier aan de secretaris van de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname van 9 februari 1780,Ga naar eind4. waarin staat: ‘Door den Sous Lieutenant bij het Corps Artillerie Böhm heb ik copie laten maken van de kaart der Marschroute na de Dorpen der Aucaansche Bevredigde Boschnegers en van haar Lieden Dorpen, eertijds door den heer Wollant vervaardigt’ (mijn cursivering). Wanneer Wollant die kaart maakte, wordt niet gemeld. Zowel Böhm als Wollant maakten deel uit van het equipe landmeters onder J.C. Heneman. In de conduite-lijst van het Corps Artillerie uit 1777Ga naar eind5. valt over Johan Friederick Ferdinand Wollant te lezen dat hij de rang van sous-lieutenant had, 22 jaar oud was en geboren in Würtemberg. In zijn vaderland had hij bij de hertog van Würtemberg als Ingenieur Cadet gewerkt. Op 5 oktober 1773 was hij in dienst van de Sociëteit gekomen, toendertijd als sergeant. Op 15 februari 1776 was Wollant bevorderd tot cadet-ingenieur en op 1 november van dat jaar opgeklommen tot sous-lieutenant. Op 13 november 1777 zou hij bevorderd worden tot premier lieutenant en op 1 november 1778 tot captein-lieutenant ingenieur. Hij was Luthers en ongetrouwd. Over Wollant wordt verder opgemerkt: Heeft seer veel ijver en ambitie. Behalve sijn metier waarop hij sig seer appliceerd, is hij meede ver in de Genie gevordert, en word bij de werken op het Cordon geemploieerd (besit seer veel bequaamheid en geeft er dagelijx nieuwe blijken van). Is van seer goed gedrag. De samenstellers van de conduite-lijst, Jan Nepveu (de gouverneur) en B. Texier waren dat ook van mening dat Wollant bij ‘voorvallende geleegenheeden’ bevorderd diende te worden. Wollant was dus achttien toen hij in dienst van de Sociëteit kwam, en blijkbaar al opgeleid tot, of in opleiding voor, ingenieur. Zijn kennis van het ontwerpen van defensiewerken blijkt uit de vele kaarten, tekeningen en pro- | ||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||
ARA VEL Leupe 2131. Kaart van J.F. Wollant Wrs 1776, gecopieërd door J.G.R. Böhm 1780 (boven)
| ||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||
jecten die hij vervaardigde ten behoeve van het Cordonpad. Dit 94 kilometer lange pad, zo'n tien meter breed met aan weerszijden diepe sloten, werd voor een belangrijk deel aangelegd tussen 1776 en 1778. Het doel waarvoor het werd aangelegd - het verdedigen van het plantagegebied tegen de aanvallen van de Boni-Marrons - diende ironisch genoeg niet: de meeste Boni's trokken in 1776-1777 naar Frans Guyana. Het pad werd nog bemand en tegen hoge kosten onderhouden tot omstreeks 1842 (Koeman 1973a: 64).Ga naar eind6. De kaarten en tekeningen zijn niet gedateerd, maar zullen vóór 1776 gemaakt zijn door Wollant, maar ook door andere kaarten- en plannenmakers. Tot 1784 hield Wollant zich bezig met het tekenen aan ontwerpen voor allerlei gebouwen.Ga naar eind7. De catalogus van de collectie Leupe noemt in totaal 34 stuks van zijn hand. Het origineel van de kaart van de marschroute is niet te vinden in het Algemeen Rijksarchief, de copie van Böhm uit 1780 wel. Een tweede copie, die ik eind 1970 raadpleegde, is zoek geraakt. | ||||||||||||||
PosthoudersDe Ndyuka's (Aukaners) hadden in 1760 vrede gesloten met de planters.Ga naar eind8. Om de overvallen op plantages af te kopen, werd bepaald dat de Ndyuka's periodiek geschenken zouden krijgen. Verder was bij de vrede afgesproken dat bij hen een paar blanke ambtenaren zouden wonen (de posthouder en zijn assistent). Een belangrijke bepaling uit de vrede was de verplichting voor de Ndyuka dat zij de slaven die na 1760 naar hen zouden vluchten, gevangen moesten nemen en uitleveren. De posthouders moesten met name in de gaten houden of zij dat wel deden. Dat de kaart van Wollant vermoedelijk in 1776-1777 is gemaakt, blijkt uit het volgende. In 1774 was sergeant Wollant als bijlegger (assistent van de posthouder) gedetacheerd bij posthouder Thies bij de Ndyuka's met als standplaats Ansu (Bakabun). Vaandrig Thies was een van de weinige posthouders die lang bij de Marrons verbleef. Hij wist het bij hen van 1771 tot 1780 uit te houden. Hij kende hun taal. Zijn eigenzinnige persoonlijkheid zou hem uiteindeiijk in aanvaring brengen met zowel de Marrons als de regering in Paramaribo. Deze liet hem in 1780 gevangen zetten en uit Suriname verbannen (zie Hoogbergen 1984: 12-15 en 39-44; Hoogbergen 1985: 241-252 of 1992: 160-169). Als zo vaak was ook nu weer het uitdelen van geschenken aanleiding tot heftige emoties geweest. Een eerder voorval waarbij Thies' karakter even verduidelijkt werd, speelde in 1773, ook bij een geschenkuitdeling. Toen bleek dat er een vat kruit gestolen was, ontlaadde zich het ongenoegen van de Marrons tegen Thies. Een aanwezige korporaal Ernst Volmer Amin schrijft hierover in zijn relaas: Dog bij het verdelen der Goederen wierd ontdekt dat een vat kruit gestolen was, waarop dan een der Neegers van het dorp daar het voormelde vat kruit voor was gedestineerd, deed opspringen, den vaandrig Thies aantastte, en met de vuist voor de borst drie zware slagen gaf, zeggende: hond geef mij mijn kruit, gij zult het mij leveren en niemand anders... De vaandrig Thies, bij dit geval zeer trankiel zijnde, zette zich op zijn hangmat, die midden onder het kruit en de overige presenten was opgehangen, en gaf mij volgens onze voorgaande afspraak een teken, waarop illico met de manschappen toeschoot en om voormelde heer vaandrig een klein quarré formeerde, die dan zijn geweer in de hand nam en onder de kruitvaten vuur wilde geven, met de resolutie van met zijn volk na de andere wereld te gaan; maar het opperhoofd Quassie die altoos bij ons was gebleven, sprong per geluk toe en sloeg met de hand onder het geweer, waardoor dit ongeluk belet werd. | ||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||
ARA VEL Leupe 2131. Kaart van J.F. Wollant wrs. 1776, gecopieërd door J.G.R. Höhm 1780 (onder)
| ||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||
dood, dat ten minste als een eerlijk soldaat mag sterven. Dit zette de negers in verbazing, zeggende één derzelven tegen de heer vaandrig dat het zo kwaad niet was gemeend dat het in bedronkenheid geschiede, zo dat hij het hun mogt vergeven.Ga naar eind9. | ||||||||||||||
Op bospatrouilleToen in 1760 Ndyuka's en planters met elkaar vrede sloten, woonden in het Cotticagebied ongeveer 350 Marrons, die korte tijd later met aanvallen op plantages de aandacht op zich zouden vestigen: de Boni's. Vanaf 1768 waren deze Boni's min of meer permanent met de planters in gevecht (zie De Groot 1975, Hoogbergen 1985 of 1992). Na jarenlange gevechten trokken de Boni's zich in 1776-1777 terug op Frans grondgebied. Aanvankelijk woonden zij aan de Sparouine, rond 1790 woonden zij iets ten zuiden van de Arminavallen aan de Franse oever van de Marowijne. In september 1775 kwamen twee Boni's op bezoek bij de Ndyuka granman Pambu in zijn dorp Lukubun. Posthouder Thies en bijlegger Wollant probeerden deze Boni's over te halen mee te gaan op een bospatrouille tegen hun kameraden in het Cotticagebied (Hoogbergen 1992: 144). Dit naar aanleiding van het feit dat de Boni-Marrons in september en december 1775 aanvallen hadden uitgevoerd op drie plantages. Na lang getreuzel trokken Thies en Wollant er uiteindelijk op 13 december 1775 met 27 Ndyuka's, zes soldaten en tien commandonegers (door de regering gerecruteerde slaven) en de twee Boni's op uit.Ga naar eind10. De route liep voornamelijk langs de oostkant van de Tempatikreek naar de Boven Commewijne tot aan de bovenloop van de Courmotibo. De Marrons namen van het begin af aan de leiding in handen en bepaalden onder protesten van Thies de gang van zaken. Zij beslisten waar en hoe lang men kamp hield, zij zonden patrouilles uit om de bospaden te verkennen die mogelijkerwijs naar Marronverblijfplaatsen leidden en verboden Thies, ondanks zijn aandringen, daaraan deel te nemen. Er werden herhaaldelijk kampen gevonden, soms met zestig tot 70 hutten, die echter alle kort daarvoor - soms was de as in de kookplaatsen nog warm - bleken te zijn verlaten. Soms werden er zelfs rekken van geweren gevonden. Het was duidelijk dat de bewoners gewaarschuwd waren. De tocht door de ontoegankelijke bossen, door moerassen en over heuvels eiste haar tol aan zieken en gewonden. De leeftocht raakte op, daar men veel langer onderweg was dan Thies had verwacht en men moest dan terug naar de dichtst bijzijnde legerposten aan het Cordonpad om te herfourageren en zieken en gewonden te vervangen. Bij zo'n gelegenheid op de post Soribo, tegen het einde van de expeditie, laat Thies zijn woede en frustratie blijken als hij op 27 januari 1776 in zijn journaal schrijft: op Soribo komende vonden dat de Boschneegers en Plantagie-Neeger speelden (dansten en muziek maakten), permissie van den Directeur daar toe gekreegen hebbende, tot het plaisier van gemelden Directeur ook met Dram en Malassie (rum) beschonken wierden, ik opponeerde my daar tegens, om dat de volgende dag marscheeren wilden, maar na dat sulks de Boschneegers gewaar wierden, gingen sy met de Planters van het Huis van den Directeur na de Neegerhuisen, en speelden daar de geheele nagt door ... De volgende dag wilde Thies vertrekken maar de Boschneegers vermoeid door het speelen, seiden dat sy van dag nog niet vertrekken konden nog wilden, ik reprimendeerde haar over het speelen, maar sy gaven my ten antwoord, dat sy dogten nu lang genoeg in het Bosch hadden herom gesworven, dal haar den Directeur permissie had gegeeven, en dus sy sig deese plaisier hadden tot nut gemaakt, moesten my dus gevallen laaten deesen dag nog hier te blyven. Tien dagen later trok men er weer op uit en nu werden nog een aantal verlaten kampementen gevonden. Men volgde het pad tot aan de Coermotibo, maar verloor toen het spoor en keerde onverrichterzake terug. Het was één van de vele frustrerende bostochten waaraan | ||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||
ARA VEL Leupe 2131. Kaart van J.F. Wollant wrs. 1776, gecopieërd door J.G.R. Böhm 1780 (middenstuk)
| ||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||
deze periode rijk was. Het bleek dat de Ndyuka's en zeker de twee Boni's niet van zins waren het tot een confrontatie met hun mede-Marrons te laten komen. De Marrons wilden naar huis en in twee boten vertrok men van de post L'Esperance naar de post Appekappo. In een van de boten zat sergeant Wollant die daar zo zijn eigen problemen had, waarover hij in zijn verslag meldt: Na het vertrek van de Post L'Esperance... waren wy met het Vaartuig nog niet uit het gesigt van gemelde Post, of de Bosneegers begosten te singen en te pleyen, en de Bosneeger Naco naam sijn Geweer en schoot 't los, ik Sergeant verweet sulks aan hem met soete expressies... Het hielp niet, ook anderen begonnen te schieten, en het zingen en drinken ging door. Bij het naderen van plantage Vlammenburg eisten de Ndyuka's daar aan te leggen om dram te kopen. Toen Wollant dat weigerde, nam de onrust toe: Gylieden Blanken, gedenkt Slaaven uit ons te maaken... het zyn maar twee of drie Blanken daar, en maeken soo veel gepraets, werpt se over Bord. Wollant begon te protesteren, maar een van de Ndyuka's riep hem toe: Wollant, houw den Mond, of ik sal gy het toonen. Anderen wilden het roer ovememen, maar een deel verzette zich tegen de oproerkraaiers waar op sy malkaer selfs in de haare vielen en in het Vaartuyg sloegen. Weer vielen schoten, maar tenslotte bedaarde de herrie en kwam men zonder ongelukken op Appekappo aan. Van daaruit trokken de Marrons naar de Djukakreek en de overigen naar Pamaribo. In Paramaribo, waar het Hof van Politie een verklaring wenste voor het feit dat het resultaat van de expeditie ‘soo laag is afgekoomen’, gaven Thies en Wollant een verslag van de tocht, waarbij zij breed uitmaten over het feit dat de Marrons zich zo ongedisciplineerd gedragen hadden.Ga naar eind11. Het Hof ontbood toen de ostagiërGa naar eind12. Jeboa, de zoon van granman Pambu en de officiële tussenpersoon van regering en Marrons, die verklaarde dat de onregelmatigheden inderdaad zo hadden plaatsgegrepen: seggende teffens dat sy niet te regeeren zyn soo als de Blanken, dat sijn Vader en de verdere Opperhoofden weinig in te brengen hebben by haar Volk, ... en dat de ingebragte klagten van den Vaandrig Thies zeer gefundeert zyn. Op Wollants kaart is de marsroute van deze bospatrouille ingetekend. Op de bijkaart staat bij de explicatie: ‘V. Kamp van een Commando van Blanken daar sij de Weglooper Spoor verlooren’. | ||||||||||||||
Verdere carrièreIn 1780 liet gouverneur Texier (1779-1783) door Böhm een copie van de door Wollant vervaardigde kaart maken. Tevens zorgde hij ervoor dat Wollant geld kreeg voor het vervaardigen van kaarten ten behoeve van een tweede Cordonpad ‘over Para- en Sarameca naar de Zeekant en vervolgens tot Paramaribo’, een verdedigingslinie die overigens nooit werd aangelegd. Texier schreef aan de Directeuren van de Sociëteit in Nederland dat Wollant meer dan drie maanden met ‘ongelooffelijke fatiques en gevaren’ de bossen had doorkruist om het terrein op te nemen: 't is een zeer ijverig en kundig man, die alleszints encouragement meriteert’.Ga naar eind13. Op 6 maart 1781 brak oorlog uit tussen Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden. Gouverneur Texier nam allerhande voorzorgsmaatregelen, bevreesd voor een inval van de Engelse vloot. Zo stuurde hij Wollant naar gouverneur Fiedmont in Cayenne om bijstand te vragen. Volgens Wolbers | ||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||
ARA VEL Leupe 1677. J.C. Heneman. Kaart van de Colonie Suriname en de onderhoorige Rivieren en Districten, 1784 (detail, samengesteld uit twee van de vier kaartvellen)
| ||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||
(1970: 376) om levensmiddelen te kopen, om in de ernstige tekorten te voorzien. Uit Wollants verslag van die reis blijkt dat de kwestie van de Boni-Marrons uitgebreid ter sprake kwam.Ga naar eind14. Bovendien werden afspraken gemaakt over levering van wapens aan Suriname waarvoor Wollant de eerste verzending regelde. Tevens maakte hij bij die gelegenheid een kaart van het kustgebied van de Franse kolonie tot en met Cayenne (ARA, Collectie Leupe 667). 1783 was een druk jaar voor Wollant. Hij verzorgde het journaal van zijn missie naar Cayenne, werkte mee aan de plannen tot het afbouwen van de verdedigingswerken en met name van het Cordon, schreef rapporten over buitenlandse en binnenlandse defensie en kreeg opdracht om een geschenken-overdracht aan de Ndyuka's te verzorgen. Dit laatste gebeuren ging weer met de nodige problemen gepaard. De uitdeling moest plaatsvinden op de post Victoria aan de Surinamerivier bij de splitsing met de Sarakreek. Dat zinde de Marrons niet: het was te ver van hun woonplaats. Tenslotte kwamen beide partijen tot overeenstemming en vond de uitdeling eind december 1783 plaats. Wollant werd voor die gelegenheid tot posthouder benoemd. Men was in Paramaribo zeer te spreken over de wijze waarop hij zijn taak volbracht. Op 25 september 1783 overleed gouverneur Texier. Boekhouder-generaal Beeldsnijder Matroos werd als interim-gouverneur benoemd. In 1784 leek alles voor Wollant plotseling een keer ten kwade te nemen. Zijn beschermheer Texier was hem ontvallen, Beeldsnijder Matroos vond hem ‘ijdel en over het paard getild’, zijn beste vriend Vigoreux, die hem zou opvolgen, overleed en hijzelf werd ernstig ziek. Men verdacht hem ervan, onder andere Beeldsnijder Matroos, dat hij de hand aan zichzelf had willen slaan. Wollant ontkende dit heftig. De arts die hij raadpleegde, zei dat zijn ziekte een soort ‘epidemische koorts’ was die de patiënten met ‘vehementie attacqueren, selfs tot een swaar delirium toe, egter in de tijd van 3 a 4 daagen, decideert sig de siekte, met agterlaating van groote swakheijd bij dewelke eene Recidieve doodelijk is’. Uit de symptomen die hij beschrijft, is op te maken dat Wollant aan zware malaria leed. Hij vreesde niet meer voldoende te herstellen om zijn taak te vervullen.Ga naar eind15. Hij vroeg om verlof of ontslag. Beeldsnijder Matroos die hem liever niet vertrekken zag, hoewel zijn oordeel over Wollant minder positief was dan dat van Texier,Ga naar eind16. benoemde niettemin een opvolger. Wollant kreeg de opdracht ‘de binnenlandse inspectie’ over te dragen, evenals alle ‘brouillonkaarten en plannen’ die hij vervaardigd had. Op 29 juni leverde hij alles in. Op 30 juni 1784 vertrok Wollant na ruim tien jaar Suriname onder nalating van een groot aantal kaarten, waaronder het fraaie hierboven beschreven ‘Plaan van de Marschroute’.Ga naar eind17. | ||||||||||||||
De kaart van J.C. HenemanIn 1784 vervaardigde de reeds genoemde J.C. Heneman in Nederland een achtbladige kaart (elk blad 98,5 × 62 cm) van Suriname op een schaal van 1:177.000, getiteld ‘Colonie Suriname en de onderhoorige Rivieren en Districten, zo verre derzelver ontdekkingen nu zijn strekkende met de tot Cultuur gebragt zijnde Landen en Plantagiën’ (Koeman 1973b: 22).Ga naar eind18. Van deze kaart zegt Wekker (1983) dat de opname van de Marowijne tot de Arminavallen (4'47' N. Br) redelijk goed is doch dat, naarmate men zuidelijker gaat, de weergave slechter werd. ‘In dit zuidelijk gebied, met name vooral het terrein tussen de Marowijne en de Boven Suriname, is de kaart van minder betrouwbaar tot onbetrouwbaar’ (Wekker 1983: 53, 54). Zo wordt op de Henemankaart de Laave als zijtak van de Tapanahoni aangeduid en de Lawa als Marowijne rivier. Heneman maakte, volgens Wekker, bij het vervaardigen van deze kaart gebruik van het | ||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||
werk van Friderici, Barde en Böhm, die militaire expedities in kaart brachten. De kaart van Böhm - die Wekker naar hij mij vertelde, niet had bekeken - kwam in Henemans bezit in 1780. Tussen 1789 en 1803 vervaardigde Heneman op verzoek van J.C. van den Hoop en J. Rendorp, gecommiteerden van de stad Amsterdam, een uitvergroting van onder meer de kaart van 1784.Ga naar eind19. Deze kaart bestaat uit 140 delen op de schaal van 1:15.000 en wordt door Koeman (1973b: 22) een ‘amazing detailed survey’ genoemd. Terugkomend op de kaart van 1784, voor zover het de Djukakreek betreft, kan men beter spreken van een ‘amazing distortion’. Heneman neemt van het copie-manuscript van Böhm exact benamingen en cartografische gegevens over. Echter, het gedeelte dat bij Böhm (Wollant) aan de Djukakreek is gesitueerd, heeft hij, als het ware, als geheel opgenomen en zo'n 50 kilometer naar het zuiden verplaatst, zodat het hele complex aan de Tapanahoni komt te liggen. De dorpen aan de bovenloop, aan de Djukakreek (Jokakreek), zijn ingetekend, de benedenloop wordt Pamoekreek genoemd. De dorpen, bij Böhm (Wollant) aan de Marowijne, situeert hij aan de Tapanahoni. Terwijl hij het traject naar de Tapanahoni uitrekt, krimpt hij de Djukakreek in. Aan de bovenloop van de kreek is aangegeven ‘Verlaate Kost Gronden der Tamapatische (Tempatische) Negros.’Ga naar eind20. Wat kan Heneman tot deze vervormingen bewogen hebben? Ik heb daarover geen uitsluitsel gevonden. Mijn veronderstelling is: toen hij in 1780 de copiekaart van Böhm had ontvangen en bezig was die over te nemen, bereikten hem berichten dat de Ndjuka's bezig waren te verhuizen naar de Tapanahoni. Noch de Tapanahoni zelf, noch de nieuwe dorpen waren op dat moment goed bekend. Zelf was Heneman waarschijnlijk ook niet aan de Djukakreek geweest. Hij deed wel mee aan de patrouilles naar de veel noordelijker gelegen Bonidorpen. Met ‘vooruitziende’ blik is hij tot zijn projectie van het nieuwe gebied overgegaan, contrôle op het verre zuiden was op dat moment, in 1784, toch niet goed mogelijk. Historici werden door deze manoeuvre van Heneman op een verkeerd spoor gebracht. | ||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||
Literatuur
|
|