OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 16
(1997)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Hein Vruggink & Sylvia Gooswit
| |
Hein VrugginkHet eerste interview werd afgenomen op de afdeling Cultuurstudies van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling in Paramaribo. Johan Sarmo en ik (Hein Vruggink), toen werkzaam in de Surinaams-Javaanse sectie, waren bezig met het vertalen van enkele gedichten van Shrinivasi in het Surinaams-Javaans. Deels uit bewondering voor zijn poezie, deels omdat we wisten hoe Shrini dit vertaalprojectje zou waarderen. In die tijd kwam hij regelmatig bij ons op kantoor langs om te informeren hoe het met ons taalonderzoek ging en om, zoals goed Surinaams gebruik is, tori te praten. Tijdens een van deze bezoekjes hebben we hem enkele interpretatieprobleempjes voorgelegd. We hebben het toen op de band opgenomen, maar niet om het later te publiceren. In die zin was het ook geen interview zoals een journalist dat afneemt. | |
Sylvia GooswitIn diezelfde periode was ik (Sylvia Gooswit) bezig aan mijn doctoraalonderzoek naar de Javaanse paardendans (jaran kepang). Hein en ik wisselden onderling bandjes uit, omdat ik gedeelten van zijn interviews voor mijn onderzoek kon gebruiken en omgekeerd hij materiaal van mij voor zijn taalproject. Hoe dan ook, het bandje met het gesprek tussen Shrini en Hein kwam in mijn bezit. Na zovele jaren kwam ik het weer tegen en beluisterde het opnieuw. Ik vond het zo de moeite waard dat ik voorstelde de tekst ervan te publiceren. Nadat Hein het bandje opnieuw beluisterd had - hij was het bestaan ervan al vergeten - kon hij dit alleen maar beamen. In september 1996 ben ik bij een bezoek aan Suriname naar de Deviesweg in Paramaribo getogen om Shrinivasi toestemming te vragen dit interview te publiceren. Het was mijn eerste kennismaking met Shrini. Het trof me hoe scherp hij nog steeds de Surinaamse samenleving observeert - precies zoals in de hier afgedrukte gesprekken van zeven en veertien jaar geleden. | |
[pagina 172]
| |
namers elkaar moeten accepteren en naar een soort eenheid moeten streven. Dat elkaar accepteren, dat lijkt in tegenspraak met wat de tweede alinea zegt: ‘Kon ik jullie huid veranderen, je hart genezen, in één volmaakt gebed, het zoveelste verzoek.’ Dat ‘kon ik jullie huid veranderen’ is net alsof je de verschillen niet accepteert.
Ik zou jullie willen binden
tot één volle
zonder dat dit een sprookje blijft
want in woord zijn wij surinamer
maar in daad nog steeds neger
hindoestani, javaan of chinees
kon ik jullie huid veranderen
je hart genezen
in één volmaakt gebed
het zoveelste verzoek:
loop niet blind door dit land meer
speel met kinderen die je bloedgroep niet dragen
spreek de talen van al onze volken
zoals je eet het menu van de wereld
ik zou jullie willen binden
tot één volk
zonder dat dit een sprookje blijft.
Shrini: In deze maatschappij heb je een paar dingen die spelen. Het is een meervoudige maatschappij, je hebt zoveel soorten volkeren, godsdiensten, talen, culturen. Dat is al een soort van scheiding. Je hebt daarbij onder bepaalde groepen dat kleur een geweldige rol speelt. Ook bij de partnerkeuze, bij jobs krijgen, speelt kleur een rol. Misschien nu minder dan vroeger, maar in elk geval het speelt nog een rol. Datzelfde zie je binnen het gezin. Wanneer een kind donker van kleur is en de rest wat lichter, lichtbruin enzovoorts, dat ze zo'n kind discrimineren, bang zijn dat ze geen partner krijgt, en dat het meisje dat donker is dan zegt ‘nou dan trouw ik maar met een neger’ of zo. Dus die schuift naar een andere etnische groep toe. Die weet dat men problemen heeft met haar. Het is niet iets wat alleen in Suriname opgeld doet. Het is ook op Curaçao zo waar ik heb gewoond, ook in Zuid-Amerika. In India is het hereditair, dat hoort bij de godsdienst. De kasten zijn verdeeld naar kleur. De symbolische kleur van de brahmaanse kaste is wit, de krijgerskaste is rood, de rest is zwart. Op kleur is dat gebaseerd. ‘Ik zou jullie huid willen veranderen,’ dat wil zeggen: Nou dan weet je dat ik dat niet kan. Maar als ik dat zou kunnen, dan zou ik een huid moeten zoeken die acceptabel is voor iedereen. Och, voor mij is elke huid acceptabel. Dus bij dit gedicht leg ik de kinderen uit dat het een onmogelijkheid is. Dus jullie moeten eigenlijk niet alleen kijken naar de kleur van de huid maar ook naar het karakter van die man.Ga naar eind1. Ik heb klassieke voorbeelden, bijvoorbeeld dat een jongen me een brief schrijft en zegt: wat je me geleerd hebt, heb ik gedaan. Ik ben verliefd geworden op een meisje dat bruin is. We houden van elkaar en gaan trouwen. Zij is vooruit gegaan naar Nederland en hij is daarna gegaan. Het ging goed een jaar en ik zie hem terug: Eerst was hij rolrond en ineens was hij een bonenstaak. Dus ik dacht die jongen is ziek. En hij zegt tegen mij: ik ben niet ziek, maar het is uit elkaar gespat. Dat meisje heeft voor een Hollandse jongen gekozen. Dus die heeft weer de huid gevolgd, hè. Deze jongen heeft zijn nek gebroken. Maar was hij in dit milieu gebleven dan was het misschien goed gegaan. Het speelt een vrese- | |
[pagina 173]
| |
lijke rol, die kleur. Het is een dilemma. Je zit ermee.
Hein: En dat is eigenlijk wat je niet accepteert, dat men naar de huid kijkt.
Shrini: Ja. In India zeggen ze: Onder de huid is iedereen gelijk.
Hein: Dat ‘Je hart genezen’ dat is je mentaliteit veranderen?
Shrini: Je hart genezen... Hier staan de mensen gelijk met hun oordeel klaar. Laten we zeggen, er staat een man daar even met iemand te praten: ‘Ja, het is een slechte man.’ Ze weten niet waarover het gaat, maar gelijk ‘het is een slechte man.’ Dus die burgerlijkheid hier, dat hele snelle veroordelen van elkaar. Dat noemen wij in het Hindostaaans: ‘Zonde hebben in je kop.’ Iemand die zo praat die zondigt zelf en die kan niet anders denken dan zo. Die projecteert eigenlijk zichzelf in zo'n uitspraak. Dus ik leg de kinderen uit: Als ik je zie en ik zeg: ‘Hai, hoe gaat het met je,’ en iemand zegt tegen je: ‘Het is een slechte man,’ dan moet je het aan je laars lappen. Dit zijn dingen uit de praktijk die ik ken. Dus de geest deugt niet. Ze kijken naar de huid, het hart is besmet...
Hein: Het is een soort ziekte?
Shrini: Ja, het is eigenlijk ingekankerd, hè. En daar vecht ik een beetje tegen. Eigenlijk is het een puur maken van de maatschappij, hè. Maar als je die maatschappij wil puur maken, dan moet je ook de kinderen daarop wijzen. En dan zeggen ze: inderdaad is dat zo. Maar wat doe je eraan. Zij zijn de jonge generatie en zij worden de toekomstige ouders. Dus zij moeten het met een mooi woord ‘implementeren’. In de opvoeding moet je het kunnen brengen. Ze moeten vrijer kunnen zijn, ze moeten er tegenaan gaan schoppen, hè. Dus ik trap tegen bepaalde dingen aan. Ik zeg bijvoorbeeld: als ik bij je thuis kom, ren niet direct met een glas cola naar me toe. Het kan best zijn dat ik net een glas heb gedronken, het kan best dat ik geen dorst heb of dat ik geen cola mag. Vraag even eerst zoals men in Guyana vraagt. Maar Guyanezen hebben zo'n beroerde image hier toch. Bijvoorbeeld bij mij is gestolen. Dan zeggen ze: ‘Ja het zijn Guyanezen.’ Ik zeg: ‘Hoe weten jullie dat? Heb je bewijzen in handen?’ Dat zeg ik direct. Ik zeg het ook tegen die Guyanezen, als ze zoiets zeggen. Dan zeg ik: ‘How do you know that? Did you see it? Why you are speaking like this?’ Ik zeg: ‘Het lijkt me een heel vreemde situatie, wil je bij mij in het gevlij komen misschien?’
Hein: Die volgende regel: ‘In één volmaakt gebed.’ Moet je dat religieus opvatten?
Shrini: Ja, dus... Gods woord volmaakt, dus heel intens. Dus niet terwijl je bidt het niet menen. Niet zoals je een tafel van twee opzegt. Je moet het echt menen. Dit is de intentie, waarvoor je bidt dat dit volk een harmonisch volk wordt, dat het zuiver wordt.
Hein: Dus het veranderen van de huid en het genezen van het hart is niet iets dat je zelf kan doen, als dichter, maar waar je toch de hulp van de Almachtige voor nodig hebt.
Shrini: Ja, want je kunt als dichter alleen signaleren.
Hein: Maar het klinkt een beetje bezwerend: een | |
[pagina 174]
| |
volmaakt gebed. Alsof het een mantra is. Als het maar een perfecte vorm heeft dan heeft het ook effect.
Plantage Alkmaar vanaf de Commewijne (foto Hein Vruggink)
Shrini: Zoals wij hebben geleerd: je moet niet tijdens het bidden verstrooid zijn. Het zit erin hoor, die mantra zit er absoluut in, maar niet zoals een toverformule. Het hele gedicht is ontstaan bij een balletpose van een dame. Die pose is een gebed in de klassieke dans van India. En die dame in die pose was gefotografeerd door Chin Ten Fung. En ik zat daar met die kweekschool en toen ineens zijn die eerste regels gekomen, no. Die kinderen en al die dingen hebben mij geïnspireerd om te schrijven.
Hein: Je hebt dus in een klas je inspiratie gekregen.
Shrini: Ja, ja. Ik zag die onderwijzeressen die straks met kleuters bezig gaan zijn. Als je al daar begint met Suriname te ‘splitten’ ben je helemaal fout bezig. Dus dit is eigenlijk het verlangen naar eenheid en harmonie, hè. En die pose, ineens komt dat. Ik zag die dame bidden en toen kwam de inval van het gebed, het zoveelste verzoek... Dat wil zeggen, je moet steeds maar blijven hameren op die mensen. Soms zeg ik aan de mensen: zelfs onder Bouterse veranderen jullie niet. Niet omdat Bouterse onmachtig is, maar omdat jullie onwillig zijn. Jullie willen niet van mentaliteit veranderen. Jullie willen je niet verbeteren. Dat zijn consumptiemensen toch. Eten, slapen en... and so on. Klokmatig leven een heleboel mensen, toch? Ze leven niet bewust. En dat heeft de gouverneur van Curaçao zo mooi | |
[pagina 175]
| |
gezegd toen hij werd geïnstalleerd: No lo que tienes, pero lo que estás! Niet wat je hebt, is belangrijk maar wat je bent. Curaçao lijdt er ook aan, aan het materialisme. Dat is de nekslag voor Suriname. Er wordt op te grote voet geleefd en er is veel grote schijn. En nou krijg je het. Al die diefstallen..., mensen stelen niet om die video alleen. Ze willen in welvaart leven en dus stelen ze maar van anderen. Ze hebben nog niet de juiste normen voor de nieuwe maatschappij. Als ik in de klas ben, dan vertel ik de kinderen dat ik in 1957 hier ben gekomen uit Curaçao. Ik ben op kantoor gegaan. En ik zie een man komen op het erf, van buiten. Het is een man van buiten. De ambtenaren staan te babbelen op het balkon. Ze zien die man aankomen, zeggen ze: ‘Man kon tra wiki.’ (Meneer, kom volgende week terug). De man heeft nog niets gezegd, waarvoor hij komt enzovoorts. En die man staat daar op het erf, hij weet niet wat hij hoort. Aarzelend. Maar ja, deze lui zijn de despoten; ze hebben alles te vertellen; je kan niet zonder hen, weet je. Dus de man maakt rechtsomkeert. Het ging als een dolksteek door mijn hart, want ik vind dat vreselijk onsociaal. Misbruik maken van je macht, lui zijn enzovoorts, geen dienst verlenen. En ik kom in 1967 weer terug in Suriname en hetzelfde herhaalt zich. En ik zeg niet aan de kinderen wie dat is, wat voor man het is. Zijn het Hindostanen of Creolen op kantoor. Die vraag is nooit van de kinderen uit gekomen. Maar in beide gevallen was het een Hindostaan. Maar in het eerste geval was het een Creoolse groep ambtenaren, in het tweede geval een Hindostaanse groep. Dat zeg ik nu hoor, maar ik gebruik het niet in de klas. Ik ontwijk altijd deze dingen. Ik wilde die man beschrijven... ik heb dat doorstaan, dat leed van zo'n man, en die angsten. Toen heb ik dat beschreven. Maar als je zou zeggen ‘een man uit het dorp’, ja dan is het zo onbepaald hè. Dus heb ik geschreven: ‘Mijn vader heeft zich gekleed....’ Dat staat zo dicht bij je hè. Zo zag ik hem ook. Het kon mijn vader geweest zijn. Ik kon ook geschreven hebben ‘mijn oom’, zoals we nu iedereen oom noemen. Maar ik vind dat weer een beetje een anonimus hè. ‘Vader’ is sterker. En een heleboel mensen, MULO kinderen denken dat het mijn vader geweest is. Men denkt ook niet verder na. Zo heb ik in een bundel gedichten gewijd aan Nickerie. En gelijk dachten ze dat ik iemand heb in Nickerie, een vriendin of zo. Of ik heb ergens een gedicht geschreven over Sâbi. Dat is een afkorting van Savitri.
Ik loop de einder tegemoet
zij houdt van plagen;
verlegen
ouderwets
adembenemend
hartstochtelijk
zo ben je steeds Sâbi
ik kan het nauw verdragenGa naar eind2.
Shrini vervolgt: Iedereen heeft gedacht dat het voor een onderwijzeres was bedoeld. En waarschijnlijk dat de man die met haar getrouwd was, dat ook heeft gedacht. Ik heb in geen achttien jaar een uitnodiging gehad bij hun thuis. Nu pas heb ik een uitnodiging gekregen. Ik ben eens een keer op een school geweest en toen heb ik verteld dat toen ik in Guyana was, iemand een geweldige indruk op me gemaakt heeft. En toen zei iemand: ‘Oh wij dachten allemaal dat het die onderwijzeres was.’ En je weet hoe het in Suriname is, dan gaan ze het doorgeven, in een gezelschap.
Hein: Wat ik nog wil vragen over dat gedicht: ‘Mijn vader heeft zich gekleed voor de stad.’ Zoals je die man beschrijft, eigenlijk heb je medelijden met die man. Het is een zielige man, hij | |
[pagina 176]
| |
is slachtoffer ook, hè. Maar in die een na laatste zin geef je een heel negatief beeld van die man. Je schrijft dan: ‘en dit deporteert zijn kind naar eenzame kamers in Blanda.’ Dat ‘deporteren’ is een heel zwaar woord, hè.
Mijn vader heeft zich gekleed voor de stad
nerveus loopt hij de trap op
oog in oog met de machtigen des lands zit hij
en de één verwijst hem naar de ander
en een ieder wast zijn handen in onschuld
aan de hooggezwollen Surinamerivier
hun handen zo arm aan vriendschap
hun woorden bevuild met bedrog
mijn vader heeft zich gekleed voor de stad
alleen de zon speelt op zijn dasloze hemd
alleen de zon speelt in zijn kraag met ezelsoren
de zon toont mij twee schoenen zonder kousen
mijn vader heeft zich gekleed voor de stad
nerveus loopt hij de trap af
strompelt verblind de verveloze treden
en deporteert zijn kind
naar eenzame kamers in Blanda.
Shrini: Dat gebeurt onder dwang. Het gebeurt velen. Ik weet niet of het nu nog gebeurt, maar ik heb meegemaakt dat meisjes, en ook jongens, een prachtige lijst hebben en ze gaan naar kantoor en alles, maar ze horen niet tot die politieke partij en tot die familie en dan worden ze overgeslagen. En één die met de hakken over de sloot is geslaagd, die krijgt wel een beurs naar Nederland. Maar als je zegt: ‘en hij stuurt zijn zoon naar Holland’, dat is te zwak. Hij moet zo'n jongen die hij vreselijk liefheeft of zo'n meisje dat hij vreselijk liefheeft, moet hij wegslingeren uit zijn hart, wegslingeren uit zijn huis. Hij wil hem juist hier hebben, hij wil hem in dit milieu opvoeden, dat hij hem kan begeleiden, en nu moet hij hem loslaten, wegslingeren helemaal tot naar Nederland. Dus heb ik daarvoor dat woord deporteren gebruikt.
Hein: Het is dus eigenlijk overmacht.
Shrini: Ja, uit dwang hè, niet uit vrije wil. Want ik weet van heel wat ouders... de kinderen zijn in Holland en ze vliegen elk jaar ernaar toe. Praten met die kinderen, begeleiden die kinderen. Ze doen van alles en komen weer terug. Pendelen. Ik ken ouders waarvan van de zeven kinderen zes universiteit doen. Spaans studeren, Portugees studeren, classical dance lessen doen, music lessen doen. Die kinderen komen al helemaal voorbereid voor dat milieu hier, van Suriname en omgeving. Men kan dan niet zeggen: ga poep van de koeien rapen of ga maar gras kappen. En de anderen die hier maar dansen en plezier maken, moeten maar zelf voor de gevolgen instaan. Je hebt mensen die zich ontzettend goed voorbereiden.
Hein: Maar je geeft hier een heel negatief beeld van Nederland. ‘Deporteren’ is naar een slechte plaats hè. Het woord heeft voor Nederlanders een associatie met de Tweede Wereldoorlog. In die laatste zin, dat ‘naar eenzame kamers’ is toch ook een heel negatief beeld.
Shrini: Ja, het is zeker waar. Als je kijkt naar de verhalen die nu uitgekomen zijn... Ook als die kinderen bij familie terechtkomen, zijn ze onder een vreselijke sociale controle. Ze kunnen geen poot bewegen. | |
[pagina 177]
| |
Hein: In Nederland?
Shrini: Ja. Het is nu natuurlijk een beetje anders geworden. Maar deze gedichten zijn tien jaar geleden geschreven. Maar deportaties ken ik van Estland, Letland, Litauwen, waar hele bevolkingsgroepen uit hun milieu zijn gehaald. In een totaal nieuw milieu zijn gebracht, om ze te ontzielen eigenlijk, hè. Oncultureel te maken.
Hein: Dat zit hier ook in natuurlijk.
Shrini: Ja, zo'n jongen wordt... ja net zoals je een kokosplant hier oppakt en dan ga je die aan het strand van Scheveningen planten.
Hein: Maar je zegt zelf dat er zo'n sociale controle was in Nederland. Die jongen komt dan toch in een Surinaams milieu terecht?
Shrini: Ja, maar dat is benauwend. Ze laten hem niet gaan. Je kunt iemand niet afsluiten van het milieu waarin hij werkt en iets moet worden toch? Je kunt iemand niet eenzijdig opvoeden. Er is een geweldig mooi adagio: Eén cultuur is geen cultuur. Hij heeft het volste recht om zijn eigen cultuur te doen, maar hij moet ook zijn omgeving kennen, mensen met wie hij werkt. Anders kan je niet tot een harmonie komen, je blijft arm hè. Je verrijkt je juist door met anderen bezig te zijn. Deze hele wereld is op assimilatie gericht toch? Je kunt niet buiten een ander.
Hein: Je bedoelt een voortdurende uitwisseling van ideeën?
Shrini: Ja.
Hein: Het gedicht over Boni: ‘Velen bezoedelen je naam, velen eren je met de lippen, in een taal waar ik mij voor schaam.’ We hebben problemen met het woord ‘taal’. Moeten we dat letterlijk nemen of bedoel je niet letterlijk één bepaalde taal?
BoniGa naar eind3.
jij hebt dit land bevrijd
jij en ik
voeren eenzelfde strijd
en het bevreemdt jou
dat men mij niet begrijpt
omdat ik geen kroeshaar heb
omdat ik later binnenkwam
of omdat mijn strijd bitter en stil is.
velen bezoedelen je naam
velen eren je met de lippen
in een taal
waar ik mij voor schaam.
Boni jij hebt dit land bevrijd
maar in een nieuwe strijd
moeten wij van andere ketens
worden bevrijd.
Shrini: Ik bedoel dat ze huichelen.
Hein: Dus het gaat erom dat mensen niet menen wat ze zeggen. | |
[pagina 178]
| |
Shrini: Ja. Velen eren je met de lippen. Daarin zit het al.
Hein: De laatste alinea: ‘Boni heeft het land gered maar in een nieuwe strijd moeten wij van andere ketens worden bevrijd’ Wat zijn die andere ketens?
Shrini: Eigenlijk die raciale ketens. Al die hebi's die het land heeft. Wat Boni deed is loskomen van... vrij zijn van de koloniale overheersing. Maar je hebt ook binnenlands kolonialisme, waar mensen elkaar discrimineren. Op bijvoorbeeld huidskleur, godsdienst, haar.
Hein: Je vindt dat dit gedicht nog steeds actueel is?
Shrini: Als je kijkt naar de televisie wel, als je kijkt naar een heleboel benoemingen wel. | |
Ria Lavrijzen, maart 1991Ga naar eind4.Shrinivasi draagt een van zijn gedichten voor:
Suriname
Dit land heb ik gekozen
hier geplant
in het getij van
de dagen en nachten
mijn leven
bij de schrokkige zee
die het strand
van mijn hart
aanvreet en
stuk slaat
op gezette tijden,
maar in een vergevingsgebaar
legt tussen de wortels
van wanhoop
kust voor de latere geslachten.
Commentaarstem: De Surinaamse dichter Shrinivasi werd door Hugo Pos eens de dichter van de verzoening genoemd. Shrinivasi is een dichter die zich verbonden voelt met de Hindoecultuur en het christelijk geloof. Dat hem dat niet altijd in dank is afgenomen mag blijken uit het gedicht Dehati.
Shrini draagt voor:
DehatiGa naar eind5.
Opgebezemd
uit de modder
met koemest
aan de hielen
heb ik de drempel
van de Stad overschreden.
Ik heb een nieuw geloof beleden
van Caritas
Justitia.
Maar de patriciërs
braken het brood
nimmer met een paria.
Toen keerde ik
terug naar de rook
van de stallen
vreemd en
| |
[pagina 179]
| |
verstoten
onder mijn eigen volk.
Commentaarstem: De vierenzestigjarige Shrinivasi heeft een grote openheid tegenover de multiculturele bevolking van Suriname. Zijn verbondenheid met platteland en stad maken dat hij met recht de dichter van de ontmoeting der culturen wordt genoemd. Ria Lavrijzen vroeg hem of hij deze rol bewust heeft gekozen.
Shrini: Die rol is me gewoon toebedeeld, doordat ik in dit land woon, en doordat ik verkeer met mensen van diverse culturen. Vanaf dat ik klein ben, stond ons huis open voor iedereen, heb ik kennis gemaakt met alle soorten mensen. Maar naar gelang je studeert, merk je dat je wel mensen ontmoet maar dat je die mensen van binnen niet kent. Allerlei hulpwetenschappen hebben gezorgd dat ik inzage heb gekregen. Al die geleerden die hier zijn binnengekomen uit Nederland of die hier hebben gewoond of onze eigen mensen die de zaken zijn gaan uitdiepen, artikelen hebben geschreven, proefschriften hebben geschreven, verhalen uit Afrika, verhalen uit India, waardoor je dus inzage krijgt, een spiegel van de maatschappij. De algemeen menselijke problemen, hun culturele background. Dus daar heb ik jaren over gedaan. En nu kijk ik en ik kom elke dag voor verrassingen te staan, je leert elke dag weer. Inzage willen hebben in de mens, daar heb ik me ideologisch en daadwerkelijk op toegespitst. Maar het komt ook waarschijnlijk door... het klinkt gek maar ik houd vreselijk van mensen en ik houd vreselijk van hun culturen en zoals ik niet wil dat mijn woord anderen pijn doet, verdraag ik het ook niet dat anderen het mij doen. Op de eerste plaats zal ik zo praten en zo doen dat ik mensen geen schade berokken. Ik wik en weeg. Soms zeggen ze tegen me: ‘Je wordt regelrecht beledigd, en je zegt niets.’ Maar, hoe meer je weet hoe meer je vergeeft toch?
Ria: Wordt het altijd geapprecieerd door de Hindostaanse gemeenschap dat u zo open bent naar die andere culturen?
Shrini: Een mooie vraag. Ik was bij een familielid op Alkmaar (Commewijne, red.) bijvoorbeeld, en die zijn EBG (Evangelische Broedergemeente, red.) mensen hè. En er was toen een Hindoe feest, een lentefeest. En ik zeg, ik ga ernaar toe. Maar zij gaan niet, want het is een heidens feest. Toen heb ik gezegd: het heeft niets met heidendom te maken want dit is gewoon iets van de natuur. Die natuur gaat na de winter openbloeien, je krijgt de lente en de blijdschap van de mensen. Dat ze uit die donkere periode weer in een lichte periode komen, dat het graan rijp is dat in de winter heeft gestaan, dat de bomen bloesems krijgen, dat huwelijken weer worden gesloten, enorme vreugde hè. Maar de mensen zijn geen robotten, dus ze hebben daaraan een filosofie verbonden: dat wat gebeurt in de natuur ook gebeurt in het zieleleven van mensen. Ik zeg dit heeft niets met godsdienst te maken, maar dat kunnen ze niet begrijpen en dan zeggen ze tegen me: ja, je gaat overal en dan is er een uitdrukking in het Hindoestaans, een beetje platte uitdrukking. Als je plaatsneemt op twee schepen tegelijk, dus een been hier en een been daar, en die schepen beginnen te varen dan word je getweeëndeeld. En dan zeggen ze tegen me: maar jij bent er een die op tien schepen tegelijk plaatsneemt. En dan heb ik een heel mooi antwoord, want ik heb een jaar in India gewoond. Dan zeg ik: de normale mens heeft moeite met twee, maar God heeft mij de kracht gegeven dat ik op tien kan.
Shrini draagt voor: | |
[pagina 180]
| |
Kinderen op Belwaarde, december 1983 (foto Hein Vruggink)
| |
[pagina 181]
| |
Partiële impressies
Je noemt mij met zovele namen
toch zijn zij mij eender
gelijk
geen kan mij meer na aan het hart zijn
Hoe zou dit anders bestaan?
Alles zou ik dan moeten verraden
breken met wat ik ben
de brug
tussen de wijde oevers
de veerboot
tussen Stad en Plantage.
Ik zou moeten afstaan de lamp
die ik een ieder te lichten voorhoud
de lamp van de zachte liefde
de lamp
van het wonderlijk geduld
de lamp
tegen geïrriteerdheid
tegen wanhoop
vertwijfeling
de lamp
van het juiste woord
van het zoeken
van het tasten naar taal
naar de taal
die het hart verovert
de lamp
tussen pool en tegenpool.
Daarom kan ik nimmer zijn
de splijtzwam tussen de volkeren
de neger en de hindostaan
javanen of de chinees
de boslanders onderling
noch tussen welke groep afzonderlijk
ook niet in de deftige arena
van de zovele intellectuelen
de Stalen
de Magistratuur
de duizenden ambtenaren
doktoren of
de verpleegstersschaar
de naarstige onderwijzers
de boer of de handelaar
de vroege melkventer
de sinaasman of
de kolenbrander
de verbouwer van groenten
van rijst
de stille visser.
(.... het vervolg van het gedicht wordt weggedraaid, red.)
Ria: Wat voor herinneringen hebt u aan uw jeugd en het leven op de plantage?
Shrini: Ik vind dat de allermooiste tijd. Die prille jeugd, thuis met mijn moederen mijn vader. Een beetje geïsoleerd, want we hadden geen buren. We hadden een school naast ons, dan had je dus die drukte van de school. En om één uur was de school afgelopen. In de vakantie had ik altijd en eeuwig heimwee naar die kinderen op school. Een stuk verder van de school hadden we de eerste buren. Maar links van ons huis waren koffievelden en achter ons huis waren cacao- | |
[pagina 182]
| |
velden en daarachter rijstvelden. En voor ons huis had je koffie- en bananenvelden. Dus ik was middenin de natuur. Als wij 's middags gebaad waren dan gingen we zoals we dat noemen ‘op zolder’, dat is de eerste etage hier. Dan vertelde mijn moeder elke middag een verhaal. En elke dag ging het verhaal door. Ze verzon en creëerde telkens weer iets nieuws. En als we soms zo plots door het raam keken, maakte ik mijn moeder opmerkzaam dat er apen van de ene boom naar de andere sprongen of dat er een hele vlucht papegaaien aan kwam viegen en ineens neerstreken in een boom en onzichtbaar waren, groen in groen hè, weet je wel, mimicry. Het was ontzettend mooi. Die stilte van de plantage heeft me goed gedaan en de liefde voor de natuur is daar heel intens gaan worden, en een enorme grote liefde voor mensen. Ons huis heeft nooit onderscheid gemaakt, moslims, hindoes, christenen, creolen, hindostanen, alles kwam erin en ging eruit.
Ria: Wat voor parallellen zijn er voor u tussen het hindoeïsme en de Indiase godsdiensten en het rooms-katholieke geloof?
Shrini: Kijk, doordat er in Europa miljoenen moslims wonen en doordat India een geweldige invloed in de wereld heeft - het is niet meer een kolonie - hebben theologen zich bezonnen. En ook door Paus Johannes is er een brug geslagen naar de andere wereldgodsdiensten en men is intensief bezig met studie van die godsdiensten. Ik heb boeken gelezen die de laatste decennia over christendom, hindoeïsme en Islam zijn uitgekomen. Dan zie je dat ze toch uitgaan van de Schepper, het accepteren van een God, die ze Allah noemen of Brahma noemen, dat is de Schepper. En dan heb je in die diverse godsdiensten... Bij ons heb je Christus die verwijst naar de Vader, en dan heb je Mohammed die wijst naar Allah en aan de andere kant heb je Krishna en anderen die wijzen naar de Schepper. Dat is de verrijking, dat is de overeenkomst, daar kunnen we van leren. Ook bijvoorbeeld zou Rome moeten gaan erkennen, officieel dus, dat Mohammed inderdaad een profeet is. Alle bewijzen liggen daarvoor. Of bijvoorbeeld dat het huwelijksritueel bij de Hindoes, net als trouwens bij de Moslims, zo al-zuiver is. Die gebeden zijn overal al-zuiver, of het nou van een Hottentot is of een bosneger of een indiaan die praat tot de Schepper, die gebeden zijn zo zuiver, zo ontroerend, zo mooi hè. Dat huwelijk in het Hindoeïsme moet officieel erkend worden. Het is al door theologen vastgelegd. Het is een sacrament. Het is gewoon keihard een sacrament. Dat heb ik nou geleerd en dat maakt ook dat ik, met dat lelijke woord, verdraagzaam sta tegenover de mens. Ik gebruik liever het woord dat ik ‘inzage’ heb en ‘respect’.
Ria: Hoe is dat in uw persoonlijk leven, gaat u naar de kerk of gaat u naar Hindoe tempels bijvoorbeeld?
Shrini: Ik ben lid van de katholieke kerk. Ik ben erin opgevoed, ik ken de rijkdom ervan. En zoals een Hindoe Krishna als zijn leider accepteert en van hem houdt, zo houd ik van Christus. En ik vind hem mijn leider en mijn beste en trouwste vriend, hè. Mijn inspiratiebron. Dus ik ben zondags of zaterdags normaal in de kerk. Maar ik bezoek ook, bijvoorbeeld als ik op Alkmaar ben en er is geen katholieke kerk daar, dan ga ik gewoon bij de EBG, want het evangelie is hetzelfde. Ik ben welkom, ze weten het en als Hindoes hun feesten hebben, hun grote feesten, het lentefeest en andere feesten, dan krijg ik uitnodigingen en dan ga ik gewoon. Ik maak het gewoon mee en doordat wij hier een priester hebben gehad die gepromoveerd is in cultus en rituelen van het orthodox Hindoeïsme (Shrini doelt op C.J.M. | |
[pagina 183]
| |
de Klerk, red.), heb ik inzage in het gebeuren in die kerk. Want dat proefschrift lees ik al vanaf 1950. Voor ik ga, lees ik nog eens een keer daarin en gaandeweg begin je heel wat te begrijpen, en ook zij (de hindoe-priesters, red.) beginnen nu boekjes uit te delen met de gebeden, soms met vertaling. Ze maken het gemakkelijk voor de jeugd. Ze preken in hun moedertaal, maar ze laten iemand ook preken in het Nederlands. Maar waar het om gaat is het grote respect voor Moslims, voor Hindoes. Ik ben er, op huwelijken en andere feesten.
Shrini draagt voor:
Ik heb de taal ontward
zonder adem
woorden anders gezien
zonder geluid
de taal in zijn kern verstaan
de Waarheid
in een hoogtij ondergaan.
Ria: Er zit een hele merkwaardige parallel in hè, in die godsdiensten kom je dingen tegen als het woord wat een verlossende werking kan hebben. Dat zie je ook heel sterk in uw gedichten terug. Het woord dat licht kan brengen in de duisternis. Bent u als dichter beïnvloed door die godsdiensten?
Shrini: Uiteraard door het Johannes evangelie, van: in principio erat verbum, in het begin was het woord en het woord was God en het woord is God. Dat heeft op mij een enorme invloed gehad. In de Indiase filosofie zegt men dat niet. Men zegt het wel, maar met een hele lichte variatie. Ze zeggen: in het begin was de gedachte, dus niet in het begin was het woord.
Ria: Maar u hebt als dichter de behoefte om die gedachte ook uit te spreken, dus om te zetten in het woord.
Shrini: Ja, want een gedachte krijgt een lichaam hè, en dat lichaam is het woord, en het woord heeft een enorme kracht. Dat weet men in Afrika ook, die magie van het woord. Dat weten politici in Suriname ook, want ze kunnen de mensen gewoon kapot praten en bewusteloos maken als het ware. In Afrika kent men de magie van het woord. In India heeft men geëxperimenteerd met het woord. De gebeden zijn zo dat als je ze goed zou uitspreken, alles is op rijm geschreven, dat die golvingen het heelal ingaan. Ze kunnen het natuurkundig bewijzen. Het woord heeft voor mij een enorme invloed. Ik heb ook veel hierover gelezen. Zo'n man als Helman bijvoorbeeld, die heeft ons in een bepaalde wijze van zeggen gewezen op de voor- en nadelen van het woord. Hij heeft het mooi gezegd. Hij zegt: met een revolver kun je doden, maar met het woord kun je beter doden. En dat doen mensen met elkaar. Gisteren nog heb ik gezegd dat men eeuwig en altijd hier in ons land van de militairen zegt: het zijn moordenaars. Dat vind ik een te absolute uitspraak. Waarom? Ik zeg het ook aan de kinderen. Je kunt het niet boudweg zeggen, want je weet niet wat de achtergronden zijn dat er bepaalde dingen gebeurd zijn. En je weet niet in welke omstandigheden mensen kunnen verkeren dat ze een moord plegen. Want vóór de militairen er waren moet je gaan optellen hoeveel moorden gepleegd zijn vanaf mijn jeugd. Hoeveel keren mensen elkaar gekapt hebben, geslagen hebben, vermoord hebben. Dan moet ook dat onderzocht worden. Vele mensen krijgen niet levenslang, juist omdat er zoveel variatie is in dit thema. Ik ken bijvoorbeeld... laat ik maar een klassiek voorbeeld geven wat ik altijd aan de jeugd geef. Ik ken twee zusters. Eén is don- | |
[pagina 184]
| |
kerbruin en één is licht. Dat is het logisch gevolg van herediteit. De ouders zijn ook zo. Dan krijg je kinderen van diverse kleur. De moeder van die lichtkleurige is getrouwd met een donkere Hindostaan, een hele donkere. Maar die kinderen vinden dat de zus van die moeder, die tante, niet de echte zus is want ze heeft een andere kleur. Vijftig jaar hebben die kinderen die tante niet erkend om de kleur. Dus kleur speelt een verschrikkelijke rol in deze maatschappij. Dat is ook doden, verhoudingen kapot maken, menselijke verhoudingen breken. Dat is tussen kinderen van twee zusters! En dit speelt zich overal af. Of mensen die bijvoorbeeld lasteren. Door het woord krijg je vijandschappen. De maatschappij wordt zo een gespleten maatschappij, ook door deze dingen. Dan vraag ik me af, heeft men niet geestelijk zoveel mensen gehandicapt gemaakt, ongelukkig gemaakt, breuken gebracht. Dat zijn ook vormen van moorden. Zo leg ik het de kinderen uit. Dan zeg ik: kijk in jouw straat. Is er vrede in jouw huis? Hoe zijn je verhoudingen met de buren? Hoe praten jullie, hoe communiceren jullie? Dan begint bij hen een licht op te gaan.
Shrini draagt voor:
Ik zou jullie willen binden
tot één volk
zonder dat dit een sprookje blijft
want in woord zijn wij Surinamer
maar in daad nog steeds neger
hindoestani, javaan of chinees.
kon ik jullie huid veranderen
je hart genezen
in één volmaakt gebed
het zoveelste verzoek:
loop niet blind door dit land meer
speel met kinderen die je bloedgroep niet dragen
spreek de talen van al onze volken
zoals je eet het menu van de wereld
ik zou jullie willen binden
tot één volk
zonder dat dit een sprookje blijft.
Ria: Bent u optimistisch over het idee dat Suriname een eenheid zou kunnen zijn of kunnen worden?
Shrini: Kijk, ik ben nu een stukje ouder. Ik ben nu over de zestig toch? Toen ik een kleine jongen was, kon je op je vingers tellen van eh... laat ons het scherp stellen, dat bijvoorbeeld negers met hindoestanen trouwen. En nu? Moet je maar op straat lopen, moet je maar in de scholen kijken. Ik kom in heel wat gezinnen. In elke familie kom ik. Ik kom bij Brahmanen op een huwelijk en ik kom studenten, doktoren, jonge mensen tegen die gemengd getrouwd zijn. Je ziet het. Ten tweede, als er vroeger een huwelijk was op de plantage... Het is heel extreem geweest. Als er op een Hindoe huwelijk Moslims zouden komen, zou men het vreemd vinden. Men zou het niet leuk vinden. Nu is het normaal. Vele barrières zijn doorbroken. Bij de ouderen zie je dat ze dingen willen handhaven, wat hun eigen kinderen niet willen. En op de scholen zie je hoe iedereen bij elkaar komt. Men ontmoet elkaar, praat met elkaar, waardeert elkaar en heeft elkaar lief. Achter de coulissen gebeurt alles bijna. Je kunt het niet tegenhouden. De historie kunnen we niet tegenhouden. | |
[pagina 185]
| |
Shrini draagt voor:
Voorbij de stad
Voorbij de Stad
heeft de rivier
haar wilde kracht verloren
maar met een breed gebaar
torst zij zonder bezwaar
de last van al de zijrivieren
haar onontbeerlijk toebehoren.
Zij is zichzelve niet
nog meer
eindelijk anders geworden.
Zo dicht tegen de zee
haar mond bij elke eb
bij elke vloed haar kracht proevend
weet zij
dat de overgang aanstaande is.
Hiermee eindigt het gesprek van Ria Lavrijzen met Shrinivasi. Alle gedichten zijn terug te vinden in: Shrinivasi, Een Weinig van het Andere. Bloemlezing samengesteld en ingeleid door Geert Koefbed. Haarlem: In de Knipscheer, 1984. Hein Vruggink (1950) studeerde Indonesische Taal- en Letterkunde in Leiden. Was van 1980 tot 1984 werkzaam in Suriname, eerst bij het Taalproject, vervolgens bij de afdeling Cultuurstudies van het Ministerie van Onderwijs. Verzorgde samen met Johan Sarmo enkele boekjes met Surinaams-Javaanse volksverhalen en publiceerde artikelen over het Surinaams-Javaans (met name in Oso). Hij is nu werkzaam bij het Instituut Indonesische Cursussen in Leiden. |