OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 15
(1996)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. van Donselaar
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vroege, maar al bekende bronnenHoewel Smith (1987) geen lexicologische bedoelingen had, heeft hij onderzoekers van de Sranan woordenschat en passant wel attent gemaakt op bronnen waar zij vroege voorkomens van Sranan woorden zouden kunnen verwachten. Met ‘vroeg’ bedoel ik dan ‘eerder dan het woordenboek van Schumann (1783)’ als gepubliceerd door Kramp (1983). Smith verwijst naar de al langer bekende ‘samenspraken’ bij Herlein (1718: 121-123) en naar een boekje van Van Dyk, maar met als jaartal circa 1780, wat waarschijnlijk vervroegd kan worden tot 1767 of 1768 (Van Trier-Guicherit 1991). Deze twee ‘stukken’ zijn inmiddels opnieuw integraal gepubliceerd door Arends & Perl (1995). Smith noemt ook de boeken van Stedman (met als jaartal 1777), Pistorius (1763) en Fermin (1765, 1769) en de ‘kladaantekeningen’ van Nepveu (1765). De laatste zouden ook te vinden zijn in ‘Creole Drum’ van Voorhoeve & Lichtveld (1975), maar dat is niet juist.Ga naar eind1. Toegevoegd kan nog worden het definitieve manuscript van Nepveu dat in 1771 op de klad-aantekeningen volgde. Zie hiervoor De Groot (1983: 127). Tenslotte moet een argeloze onderzoeker weten, dat in het boek van Otto Keye van 1660 Suriname en zelfs Guyana, ondanks de titel, niet aan de orde komen. Het gaat over Brazilië. Zie hierover Benjamins (1926). Een ieder die naar Sranan woorden wil zoeken, kan genoemde werken raadplegen in bibliotheken en archieven. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog vroegere, minder bekende bronnenIk ben in enige bronnen van voor 1765 woorden tegengekomen die hetzij behoren tot een Surinaamse creooltaal, hetzij naar een woord uit zo'n taal (lijken te) verwijzen. Ik geef de voornaamste van deze bronnen hieronder met enige bijzonderheden; zie verder de lijst van literatuur en bronnen achteraan, voor Van Aerssen, Hermann en ook Van Donselaar (1994: 47-48).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het herkennen van woorden als SrananEr is bij geen van deze ‘vroegere’ bronnen sprake van een stuk tekst in het Sranan, al of niet afkomstig van een native speaker, en evenmin van een lijst van woorden die expliciet als Sranan worden gepresenteerd. Het gaat om losse woorden die in een Nederlandse context gebruikt worden of deel uitmaken van een lijst waarin iets wordt opgesomd. Dat ze niettemin als Sranan woorden herkenbaar zijn, is te danken aan het voldoen aan een of enige van de volgende voorwaarden (zie voor de voorbeeldwoorden de lijsten verderop):
Er is met deze voorwaarden niet een ‘sleutel’ in de vorm van een ‘passe-partout’ te construeren. Ieder geval moet apart beoordeeld worden. Een opmerkelijk groepje is dat van de woorden die ogenschijnlijk Nederlands of althans Surinaams-Nederlands zijn, bijvoorbeeld ‘mat’ van mata. Eenvoudiger herkenbaar is krusukrusu, hier aangetroffen als ‘Croes Croes’. Bijzondere aandacht vragen de nieuwvormingen die tevens samenstellingen zijn. Er | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn nogal wat woorden van welke de oudste vondst deel uitmaakt van een samenstelling. In het uiterste geval levert zo'n samenstelling dan drie oudste vondsten op, zoals bij bitawiwiri. Dat woord is (1) de naam van een plantensoort, tevens groente, en bevat bovendien (2) het bijvoeglijke naamwoord bita (bitter) en het zelfstandige naamwoord wiwiri (hier: blad). Zo ook geeft switmofo de eerste vondsten van switi (lekker) en mofo (hier ‘hapje’, ongetwijfeld eerder al ‘mond’), maar de samenstelling zelf heeft een veel specifiekere betekenis dan de samenstellende delen kunnen doen vermoeden (zie aldaar). Van de 51 enkelvoudige woorden in de lijsten hieronder zijn er maar liefst 22 die hier alleen aangehaald kunnen worden als deel van een samenstelling. Let wel: edeman valt buiten deze beschouwing. Het komt van een woord dat in het Engels (‘headman’) ook al een samenstelling was.
Hier volgen dan drie lijsten van Sranan woorden, namelijk eerst een van enkelvoudige woorden waarvan de Sranan identiteit gemakkelijk te herkennen is, dan de tweede waarbij dat moeilijker is en tenslotte de derde, bestaande uit samenstellingen. Per lijst zijn de woorden gerangschikt naar het jaar van hun vroegste vondst, daarbinnen alfabetisch. De spelling van het trefwoord is de hedendaagse. Na het trefwoord volgen in ieder geval de betekenis in het Nederlands en de plaats en de vorm van de vroegste vondst. Nadere bijzonderheden worden gegeven waar ze nodig, nuttig of belangwekkend zijn. De veelal Engelse herkomst wordt slechts als zodanig aangeduid - Echteld (1961) en Smith (1987) spreken elkaar in deze zelden tegen.
Afkortingen: E = Engels; Enc. NWI = Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië; Enc. Sur. = Encyclopedie van Suriname; K = Kalina, de taal van de Karaïben in Suriname; L = Lokono, de taal van de Arowakken in Suriname; N = Nederlands; OED = Oxford English Dictionary; S&dS = Schiltkamp & de Smidt; SN = Surinaams-Nederlands; S= Sranan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de bron niet of weinig vernederlandste, enkelvoudige Sranan woorden1689 tasi: zekere palmsoort (Geonoma baculifera). E ‘thatch’ betekent onder meer dakbedekking van riet, stro en dergelijke. Ook de bladeren van deze palm werden en worden zo gebruikt. Al in 1685 staal in een plakkaat (S&dS 159-160) dat burgers hun huizen vanwege het brandgevaar ‘met geen tas sullen hebben te decken’ en wordt gesproken van ‘tasse daken’. Het planteblad op vel 29 van het ‘Herbarium Hermann’ heeft als naam meegekregen tassi, maar dat is het niet. De sprekend gelijkende vorm maakt de vergissing wel begrijpelijk. Van Ooststroom (1939) veronderstelt dat het een soort uit de Hoedenstropalm familie (Cyclanthaceae) zou kunnen zijn. K ‘tasi’ is de naam voor een loofboom, SN ‘mierenhout’ (Ahlbrinck 1931: 458), maar dat heeft met dit alles niets te maken.
1718 bakra: Nederlander. Van Afrikaanse herkomst (zie Van Donselaar 1989: 58). Herlein 1718: 117 (...Bakkerare, dat is Hollanders...) bobi: borst van een vrouw. E ‘bubby’. Herlein (1718: 96) zegt, dat sommige slavinnen een doek om hun bovenlichaam dragen die ze ‘bobbelap’ noemen. tonton: 1. dikke maispap; 2. bal(len) gekneed uit de pasta die verkregen is uit gekookte bananen. Schumann (1783: 189): tumtum. Het is een onomatopee - de ingrediënten worden in beide gevallen in een mata (zie aldaar) gestampt - uit het Twi, een Westafrikaanse taal (Cassidy & Le Page 1980: 453). Herlein (1718: 120): ‘witte Pap, dat bij haar [de slaven] Tom, Tom, genaamd word’ (betekenis 1). Ontwerp 1740: 120 (betekenis 1), Dahlberg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1754 onder nr. 55 (betekenis 1 en 2).
1740 aboma: waterboa (Eunectus viridis). Herkomst Afrikaans (bom, bomma, aboma, OED 2: 374). Ontwerp 1740: 24 (pomma; zie de opmerking over ‘gat’ onder blakkat). Pistorius 1763: 79 (abomma). bakba: banaan die rauw gegeten kan worden, SN ‘bakove’, Schumann 1783: 11 (bakuba), Focke 1855: 8 (bakoeba). Portugees ‘pacoba’, gaat terug op een Afrikaans woord uit Angola (Simons 1958). Ontwerp (1740: 15): bacoeba. bita: 1. (bijvoeglijk naamwoord) bitter; 2. (zelfstandig naamwoord) iets dat bitter smaakt, i.h.b. als tweede deel van een samenstelling. E of N. Betekenis 1 in de samenstelling bitawiwiri (1740), betekenis 2 in bradibita (1754): zie aldaar. blaka: zwart. E ‘black’. In de samenstelling blakkat: zie aldaar. dagu: hond. E ‘dog’. In de samenstelling krabdagu: zie aldaar. finga: vinger. E ‘finger’. In een hybridische samenstelling: ‘finga tayer of vinger tayer’ (Ontwerp 1740: 93). go: gaan. E ‘go’. In de samenstelling wakago: zie aldaar. ingi: indiaan(s). E ‘Indian’. In de samenstelling ingipipa: zie aldaar. kaka: poep. Van N ‘kak’? Zie voor een mogelijk Afrikaanse herkomst Cassidy & Le Page (1980: 87). In Ontwerp (1740: 18) staat de hybridische samenstelling vogel-kaka, dat is wat nu in het Sranan fowrudoti heet. Het zijn planten van de Vogellijmfamilie (N) van welke de zaden worden verspreid via het darmkanaal van vogels die de bessen van deze planten eten. kati: meerval. E ‘catfish’, S ook katfisi. In de samenstelling blak'kati: zie aldaar. krabu: krab. E ‘crab’. In de samenstelling krabdagu: zie aldaar. kwikwi: zoetwalerpantsermeervallen (Callichthyidae). Echteld (1961) leidt het af van E ‘quick’ (vlug of levendig), maar deze dieren onderscheiden zich niet als zodanig van andere vissen. Ontwerp 1740: 24 (quiqui). matuli: vissoort (Erythrinus erythrinus). Herkomst onbekend. Ontwerp 1740: 23 (matoeri). nyamsi, yamsi: jam, de eetbare knol van zekere klimplant (Dioscorea alata). Volgens Van Veen (1989: 371) komt het N ‘jam’ van het E ‘yam’, met als eerste vindplaats die bij Van Berkel (1695: 71) voor Berbice: ‘jammes’. Deze vorm komt ook al voor in een Surinaams plakkaat van 1685 (S&dS 155). Er is in zoverre eenstemmigheid over de herkomst van de N en E woorden dat die loopt via het Portugese ‘inhame’ naar enige Westafrikaanse woorden, die sowieso met ny-beginnen, met wel of niet en s in hun eind (‘nyami’, ‘nyamisi’) en hetzij een knol, hetzij voedsel in het algemeen, hetzij het werkwoord ‘eten’ betekenen. Zie ook Cassidy & Le Page (1980: 325-326). Hoewel Echteld (1961) het S woord afleidt van het E meervoud ‘yams’, wekt het voorgaande toch de indruk, dat S nyamsi en yamsi rechtstreeks op (een) Afrikaans(e) woord(en) zouden kunnen teruggaan. Ontwerp (1740: 15): jammesie. pina: 1. zekere palmsoort (Euterpe oleracea); 2. het blad van deze. Herkomst onbekend. Betekenis 2 in de hybridische samenstelling pina-huysje, dat is een hut met een dak van zulk blad (Ontwerp 1740: 36). Al in een notitie van 1722 de N vorm ‘piene’ (S&dS 349). Betekenis 1: in 1749 (De Beet & Price 1982: 73, pina). pipa: pijp (om te roken). Portugees ‘pipa’ (Smith 1987: 175). In de samenstelling ingipipa: zie aldaar. titei: slingerplant, w.o. liaan, Schumann (1783: 179): te(i)tei. E ‘tie’. Ontwerp 1740: 19 (ty ty). waka: lopen. E ‘walk’. In de samenstelling wakago: zie aldaar. waswasi: zekere soorten wespen (Polistinae). E ‘wasp’. Ontwerp 1740: 25 (wassi wassi). wawai: waaier. N. Ontwerp 1740: 103 (wy wy) in de betekenis van ‘vuurwaaier’. wiwiri: 1. gras of andere kruidachtige plant; 2. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blad. In betekenis 2 in de samenstelling bitawiwiri (Ontwerp 1740): zie aldaar. In betekenis 1 in de samenstellingen snekiwiwiri en sisibiwiwiri (beide van 1754): zie aldaar. Als los woord voor het eerst in 1762 bij De Beet & Price (1982: 154): wierrie wierrie.
1749 mofo: hapje. E ‘mouth’. Schumann (1783: 116): muffe. In de samenstelling switimofo: zie aldaar. switi: lekker. E ‘sweet’. In de samenstelling switimofo: zie aldaar.
1750 banya: zeker tokkelinstrument. Herkomst onzeker; zie Van Donselaar (1989: 60). Plakkaat van 1750: banja (S&dS 587, zie ook 664 en 721).
1754 atita-wiwiri: zeker kruid (Oldenlandia herbacea). In Enc. NWI 517. Het levert een geneesmiddel tegen S atita in de betekenis van ‘maagkwaal’. Dahlberg (1754 nr. 16) geeft de naam atita aan een andere plant, namelijk Gynandropsis pentaphylla. brada: breed. Bij Focke 1855: 16. E ‘broad’. In de plantenaam bradabita, nu bradibita: zie aldaar. kabisi: palmkool. Bij Schumann 1783: 179 (tjabisi) en Focke 1855: 57 (kjabisi, kabbisi). Van E ‘cabbage’ of van het daaruit voortgekomen SN ‘kabbis’, dat al in 1749 genoemd wordt (De Beet & Price 1982: 44, 50). Dahlberg (1754 onder nr. 65): ‘sort van kol, die hier genoemd wordt cabbesi’. mataki: zekere boomsoort (Symphonia globulifera). Herkomst onbekend. Bij Dahlberg (1754 nr. 69) matagnie boom, bij Pistorius (1763: 52) matagnie. parwa: zekere boomsoort (Avicennia germinans). Herkomst onbekend. Dahlberg (1754 nr. 95) parvaboom. sisibi: bezem. E ‘sweep’. In de samenstelling sisibiwiwiri van 1754: zie aldaar. Als los woord in 1762 (De Beet & Price 1982: 154): siebie siebie. sneki: slang. E ‘snake’. In de samenstellingen papasneki en snekiwiwiri: zie aldaar.
1755 sali: enige boomsoorten van de Tingimoni-familie (Burseraceae) en hun hout. Herkomst onbekend. Plakkaten van 1755 en 1763 (salie, het hout; S&dS 625, 775).
1759 moni: geld. E ‘money’. In de samenstelling papamoni: zie aldaar. wisi: kwaadwillig aangewend tovermiddel, eertijds ook gifmengsel. E ‘witch’. Echter: Wooding (1972: 212) wijst op awisi, ‘een mysterieuze kracht die achter iedere magisch-religieuze activiteit schuilgaat’, een woord uit een Westafrikaanse taal. Reglement van 1759 (‘wissie of vergifft’; S&dS 672).
1761 bwasi, gwasi: lepra. Schumann (1783: 19): boassi. P. Poolman (1798), geciteerd door Teenstra (1835, 2: 195), noemt van Afrika een ziekte die daar veroorzaakt wordt door z.g. ‘boasi-wormen’; deze zouden zijn genoemd naar Boasi, een plaats aan de toenmalige Goudkust. Er ligt daar inderdaad een plaats die Goaso heet. Wellicht moet eerder gedacht worden aan het Spaanse ‘buas’ (mv.), het woord voor zekere ‘puisten’, ‘zweren’ en uitwendige ‘gezwellen’. Plakkaat van 1761 (boazie; S&dS 707, zie ook 781). Zie ook Fermin 1764: 126 (boisi, Frans gespeld).
1762 edeman: hoofdman, aanvoerder. E ‘headman’. De Beet & Price (1982: 113): heedeman. krutu: 1. beraadslaging. E ‘court’. De Beet & Price 1982: 117, koertoe; 125, kroetoe. 2. beraadslagen. De Beet & Price 1982: 137, koertoe. kwasi: kwast. N. De Beet & Price (1982: 203): quassie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
luku: kijken. E ‘look’. In de samenstelling lukuman: zie aldaar. man: man. Volgens Smith (1987: 241) van E ‘man’. In de samenstellingen wisiman, lukuman en edeman: zie aldaar. tu: twee. E ‘two’. Bij De Beet & Price (1982: 173) in de samenstelling Toevingas (mv.), een groep van indianen met een afwijking bestaande in mismaakte handen en voeten. yasi: framboesia, SN ‘jas’. E ‘yaws’, dat eertijds ook de vorm ‘yaaz’ heeft gehad (OED 20: 704). Clifford Kocq & Vieira (1762) beschrijven een slaaf met jasie ‘bonken’, dat zijn peesknopen als overblijfsel na genezing van framboesia. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de bron meer vernederlandste, enkelvoudige Sranan woorden1740 basya: eertijds zwarte plantage-opzichter, nu assistent-dorpshoofd bij bosnegers en indianen. Van E ‘overseer’ (Smith 1987: 264). Ontwerp (1740: 59): bastia.
1754 mata: stampblok. E ‘mortar’. Dahlberg (1754, onder nr. 1): matten (mv.). Opmerkelijk is, dat Stedman (1790: 308) een wrijfsteen, die door indianen bij het bereiden van cassavemeel gebruikt wordt, ‘matta’ noemt.
1757 krusukrusu: plantagepont. E ‘cruise’. Van den Bouwhuijsen e.a. (1988: 62): Croes Croes.
1759 kondre: dorp. In deze betekenis niet in de Woordenlijst SNE, wel bij Schumann (1783: 86), Focke (1855: 62) en Wullschlägel (1856: 58). Van E ‘country’ (Smith 1987: 202). Van den Bouwhuijsen e.a. (1988: 104): contrijen (mv.).
1764 kuku: 1. milt; 2. miltziekte. Het woord is van Afrikaanse herkomst (Koefoed & Tarenskeen 1992: 73). Fermin (1764: 85): Kouk (Franse spelling). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sranan samenstellingen1740 bitawiwiri: zekere bladgroente die bitter smaakt (Cestrum latifolium). Zie bita (1), zie wiwiri (2). Ontwerp 1740: 19 (bita wirri wirri). blak'kat(i): een niet nader te bepalen soort meerval (geen enkele meerval in Suriname is zwart). Ik heb de naam, in de vorm blakkat, verder alleen aangetroffen bij Nepveu 1771 (op p. 347). Zie blaka, zie kati. Ik weet niet of kat een voorstadium is van kati of een latere vernederlandsing. Ontwerp (1740: 23) geeft blakgat, waarvan de g door de anonieme auteur waarschijnlijk is uitgesproken als in het Engels, in overeenstemming met een veel voorkomende afwijking in zijn uitspraak, of althans zijn spelling: verwarring tussen stemhebbend en stemloos. ingipipa: zekere boomsoorten (Couratari-soorten). Zie ingi, zie pipa. Indianen roken de opgerolde bast. Ontwerp 1740: 15 (igne pipe). krabdagu: krabbenetende wasbeer (Procyon cancrivorus) en/of grison, SN aira (Galictis vittata) en/of savannevos, SN savannehond (Cerdocyon thous). Zie krabu, zie dagu. Ontwerp 1740: 21 (crabbe dago). nyamsifisi: vissoort (Schizodon fasciatus). Het is niet duidelijk of er verband is met nyamsi (zie aldaar). Ontwerp 1740: 23 (jammes vis). wakago: kleine chachalaca (Ortalis motmot). Onomatopee: de vogel lijkt dit te roepen. Het betekent dan: loop heen. Ontwerp 1740: 22 (wakkegoo).
1749 switmofo: vlees of vis als bijspijs. Zie switi, zie mofo. In notulen van het Hof van Politie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1749 (Beeldsnijder 1994: 170, 304, swietie moffe). Ook bij Nepveu 1765: 80 (switi moffe), die het vertaalt met ‘lekkerbeetje’.
1754 mangras(i): Dahlberg (1754) schrijft bij zijn nr. 23 ‘Neegers zeggen mangras’. Ik weet niet wat man hier betekent. Voor het ontbreken van de i geldt hetzelfde als hiervoor bij blakkat. Van de twee grassoorten die nu in Suriname deze naam dragen lijkt mij hier de inheemse Eleusine indica waarschijnlijker dan de (wellicht later dan 1754) ingevoerde Dactylotenium aegypticum. sisibiwiwiri: zeker kruid, SN bezemkruid (Scoparia dulcis). Zie sisibi, zie wiwiri. Dahlberg 1754 nr. 83 (sibisibi viriviri). snekiwiwiri: zeker kruid, SN slangekruid (Eryngium foetidum). Zie sneki, zie wiwiri. ‘In andere delen van Amerika... tegen slangebeten in gebruik’ (Enc. NWI 284). Dahlberg 1754 nr. 9 (sneki viriviri).
1759 papamoni: kaurischelp, dat is de schelp van zekere porseleinslak (Monetaria moneta). Enc. Sur. (460): Eertijds op de kust van Guinea in gebruik als betaalmiddel (vandaar moni), later in Suriname alleen in de handel met bosnegers, door hen ‘gebruikt om er amuletten (obia's) van te maken’. In het volgende citaat is er sprake van een ander gebruik. Van den Bouwhuijsen e.a. 1988: 118 (‘papamonie of hoorntjes, die in 't hoornbord een spel werden gebruykt’). Papa was (is?) de naam van een stam aan de Westkust van Afrika (Cassidy & Le Page 1980: 338). De Beet & Price (1982: 203, Bapamonni in 1762; 192, Papa Monnie in 1763). lukuman: helderziende, waarzegger. Zie luku, zie man. De Beet & Price (1982: 137): ‘... dat zij bij de Loekoemans, (dat is sienders) waar- en geweest’. Ook Nepveu 1765: 81.
1762 wisiman: bedrijver van zwarte magie. Zie wisi, zie man. De Beet & Price (1982: 118: ‘wissie man off vergeever’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indiaanse woorden in het Sranan?Er komen in de bronnen van voor 1765 nog 34 woorden voor die Sranan zouden kunnen zijn, maar van welke dat voor die tijd niet kan worden aangetoond. Voor die tijd, nu zijn ze het wèl. Het Sranan heeft ze rechtstreeks of via het Engels danwel het Nederlands uit een indiaanse taal overgenomen, maar we weten niet wanneer. Misschien komen er nog eens gegevens tevoorschijn die hierover uitsluitsel kunnen geven.Ga naar eind2. In de lijst hieronder zijn de eerste veertien plantenamen, de volgende zeventien dierenamen en dan komt er nog een restgroepje. Ik geef ze in drie kolommen: I: de tegenwoordige Sranan naam; II: de indiaanse naam in de spelling van de auteur aan wie ik dit gegeven ontleen; vrijwel in alle gevallen betreft het Kalina (niet apart vermeld), in enkele (ook) Lokono (L). III: de vondst van voor 1765.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
VragenBehalve die omtrent het aandeel van indiaanse talen in het Sranan, kunnen er nog andere vragen naar aanleiding van de lijsten opkomen. Ik kan ze niet beantwoorden, er is nader onderzoek voor nodig. Ik noem er enkele: Zeggen de gevonden woorden iets over de ontwikkeling van de woordenschat van het Sranantongo? Zeggen ze, in relatie tot de bronnen, iets over de invloed die het Sranan in de betreffende periode had op het Nederlands in Suriname? Weerspiegelen de woorden iets omtrent de cultuur van de slaven, of van de blanken, of van hun onderlinge verhoudingen? In hoeverre berusten de vondsten op toevallige of juist verklaarbare gerichtheid of belangstelling van de auteurs van de bronnen? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mogelijke uitspraken in bosnegertalenOp 9 november 1759 had in ‘het bos achter Auka’ een ontmoeting plaats tussen twee vertegenwoordigers van het koloniale gezag en twee van de opstandige Tempati-negers. Het waren enerzijds de heer Abercrombie van het Corps Vrijwillige Burgers, vergezeld door de vrije neger Charlestown, en anderzijds het hoofd van de bosnegers Djaki, samen met een van zijn aanvoerders geheten Adjaka, alias Boston. De bedoeling was elkaars gezindheid af te tasten met het oog op eventuele echte vredesbesprekingen. Abercrombie schreef in het verslag: ‘Ik hem [Djaki] de hand toerijkende en seggende: Welkom maet. Mij daerop niets antwoorde, als ten wijterste beduust en ontstelt sijnde, sijde ten laatsten tegen Charlestown: Gimmi han vossi. Sulx gedaan hebbende, rijkte hij mij sijn bevende hand toe en sijde al hakkelende en stamelende: Audi maat-i, mekt jou hatti koulou nofrede. Wanneer ik hem daarop antwoorde, dat ik niet bang was, alsoo wij ten besten kwaamen.’ Dit alles is te vinden bij Van den Bouwhuijsen e.a. (1988: 109). Als je genoemde uitspraken letterlijk vertaalt, staat er ‘Geef me jouw hand eerst’ en ‘Gegroet vriend, maak je hart koud (en) wees niet bang’. Ik kende die uitdrukking met hatti koulou niet, maar in het ‘Neger-Engelsch Woordenboek’ van Focke (1855: 64) vond ik dat het in het Sranan ook zo gezegd kan (kon) worden: Meki joe hatti kourou, daar vertaald als ‘laat uwe drift bekoelen’. Is het dan eigenlijk wel Aukaans? Ik veronderstel van wel, want de spreker, Djaki, ‘sijnde een soon van wijlen een oud opperhooft’, was dus niet zelf van een plantage gevlucht, maar opgegroeid in de schoot van zijn stam, die, volgens Smith (1987: 150), al heel in het begin van de achttiende eeuw aan de ontwikkeling van een eigen taal was begonnen. Ik vind deze passage de meest aangrijpende uit de aangehaalde publikatie. Verder lijkt het me waarschijnlijk, dat er tot nu toe geen ouder citaat dan dit uit het Aukaans boven water is gekomen. Het is echter wel zo, dat dezelfde Abercrombie de taal van zijn tegenspelers Negerengels noemt (p. 113). Dat bevestigt mijn twijfel omtrent de herkomst van een andere opmerking in wat gezegd wordt Negerengels te zijn. De vaandrig Louis Nepveu deed verslag van een gesprek (in 1762) met drie gepacificeerde Saramakaanse ‘opperhoofden’ die erop aandrongen dat hij hun belangen zou blijven behartigen, ‘in het Neeger Engels gesegt foe tienie wie’ (De Beet & Price 1982: 120). Bedacht Nepveu dit zelf of citeerde hij hier letterlijk zijn gesprekspartners? De Beet & Price geven echter (p. 154, eveneens uit 1762) een ogenschijnlijk echt, als zodanig gepresenteerd citaat uit de mond van een oude Saramakaner, die tegen de onderhandelaar Dörig zegt: odie massara jou cossie mie, mie cossie jou bakka, dat soo da vrie wakka. Het wordt in een noot (p. 205) als volgt vertaald: ‘Gegroet, Heer. Als U mij uitscheldt, zal ik U terug schelden. Dat is de manier waarop deze vrede werkt.’ Ik vraag me echter af of die tweede zin niet anders zou moeten luiden. Vrie (fri) kan behalve ‘vrede’ ook ‘vrij’ betekenen en wellicht, als in het Sranan, ‘vrijheid’. Als dit bedoeld werd, zou een wat vrije vertaling mijns inziens kunnen zijn: ‘Dag mijnheer. Geef mij maar niet een grote mond, want dan krijgt U er van mij een terug. Zo gaat dat immers als je vrij bent.’
Er is nog één los woord dat de aandacht vraagt. In een lijst van gewenste goederen uit 1759 vermeldden de Aukaners onder meer ‘100 pakjes kleederen, maar geen maka’ (Van den Bouwhuijsen e.a. 1988: 118). Met maka, een woord van onzekere herkomst, in het Sranan gebruikt voor van allerlei dat hinderlijk steekt of prikt, werd hier ruw Osnabrugs linnen bedoeld. Het is mij niet duidelijk wie deze in het Nederlands gestelde lijst geschreven heeft en dus ook niet of maka hier een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woord is uit het Aukaans, uit het Sranan of dat het opgevat moet worden als een leen woord in het Surinaams-Nederlands van die dagen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur en bronnen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|