OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 15
(1996)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
C.J.M. Kramers
| |||||||||||||||||||
De staf met zilveren knopIn de verdragsteksten staat ‘zullende te dien einde aan hen een stok met een zilveren knop tot teken worden uitgegeven om overal vrij te kunnen passeren’ (Stedman 1987: 147). In een brief van het Hof van Politie van 24 juli 1763 wordt aan de directeuren van de Sociëteit van Suriname meegedeeld dat is besloten ieder opperhoofd der bevredigde bosnegers - als voordien met de indianen gedaan was - een stok met zilveren knop uit te reiken. Daartoe werd verzocht om toezending uit Nederland van twintig van zulke stokken met zilveren knoppen, waarop het wapen der kolonie gegraveerd of gesneden was. In Suriname zou ervoor worden gezorgd dat, in plaats van de naam van het opperhoofd, die van het dorp zou worden gegraveerd, zodat de stok bij successie van het ene hoofd op het andere zou kunnen overgaan. Op alle latere tekeningen en foto's is te zien dat de hoofden stokken dragen van wel 140 cm lang, aan de onderkant gepunt, van boven met een zilveren bol, zoals in gebruik bij tamboer-majoors van muziekkorpsen. In 1778 maakte kapitein Stedman een tekening van ‘granman’ Quassie met een kleinere staf (Stedman 1987: 147). De vrijneger Quassie had carrière gemaakt als medicijnman en achtervolger van weggelopen slaven.Ga naar eind1. In genoemd jaar reisde Quassie naar Nederland, waar de prins van Oranje hem ontving en begiftigde met een scharlaken en blauw ambtskostuum met gouden galons, met een gouden gedenkpenning en met een staf met zilveren knop. Deze staf was veel kleiner dan 140 cm. Wellicht waren de oorspronkelijke stokken met zilveren knoppen, die de bosnegerhoofden ontvingen, ook van dit kleinere formaat. Ook in de Oost-Indische archipel zijn door het Nederlandse gezag stokken met zilveren knop uitgereikt. Deze waren voorzien van het rijkswapen en zijn aangetroffen op Boeroe, | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
Jankoeso, Granman or King of the Saramaccaner Tribe, in Town for a Parley with the Governor.
(Uit: M.C. Kahn, Djuka: The Bush Negroes of Dutch Guiana. New York: Viking, 1931) | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
ten westen van Ambon, en op Soemba (Van Luttervelt 1959: 179). In het Indisch Staatsblad van 1858 staat dat op Celebes in de Minahasa bepaalde gezagvoerende inlandse hoofden een staf met gouden of zilveren knop ontvingen, afhankelijk van de rang van de betrokkene. In enkele districten was de uitreiking van de stok regel, in andere gebieden werd hierin een beloning gezien voor aan het gouvernement bewezen diensten. Ook deze knoppen droegen het Nederlandse wapen. Bij overlijden of aftreden van deze hoofden moesten deze bij het gezag worden ingeleverd. | |||||||||||||||||||
De ringkraagIn de Napoleontische tijd is Suriname enige jaren door de Engelsen bestuurd geweest. Tijdens dit tussenbestuur is er voor de Surinaamse bosnegerhoofden nóg een officieel attribuut in gebruik geraakt, te wetende ringkraag, een aan een keten om de hals gedragen halvemaanvormige wit metalen of zilveren plaat (Thoden van Velzen & de Beet 1979: 99 en 121). In de Europese legers werden deze door veel officieren gedragen. In 1812 vereerde de Britse gouverneur-generaal Bonham de bosneger Bambey met een zilveren ringkraag of gorget. Op het schild waren in reliëf de koppen van twee bosnegers aangebracht met de volgende inscriptie: ‘In remembrance of the faithful service of the chieftain of the Aucaanders named Bambey in the years 1790 and 1791 by his delivery of the heads of two celebrated chieftains of the bushnegroes Bonni and Coermantijn Codjo, given by his excellency the governor general Bonham and government of Surinam’ (De Groot 1980). Het schild is een van de heiligste attributen van de hele stam geworden. De ringkraag, zoals uitgereikt aan Bambey, werd in die jaren gedragen als rangonderscheidingsteken voor officieren van Engelse infanterieregimenten. In de Engelse kolonie Virginia kregen in 1754 indiaanse hoofdmannen voor het eerst een benoeming van kapitein in het leger met de daarbij behorende zilveren ringkraag, alsmede medailles en militaire jassen (Wood 1984: 3). Deze attributen vielen zo in de smaak dat indianenstammen, die voorheen het Franse gezag in die streken hadden gesteund, naar de Engelsen overliepen. Bij het begin van de Amerikaanse vrijheidsoorlog in 1776 hebben de Engelsen weer indiaanse gorget-captains benoemd. In 1807 volgden de vrije Amerikanen dit voorbeeld maar dan met een adelaar in plaats van een kroon op de ringkraag. In 1832, toen inmiddels dit distinctief in de Britse legers was afgeschaft, vroeg een agent voor indiaanse zaken aan Washington om nog 36 zilveren ringkragen. Deze moesten, op de adelaar na, zoveel mogelijk lijken op de oude Britse exemplaren. Ook op Jamaica ontvingen de leiders van de Marrons, de ex-slaven in het bergland, zilveren ringkragen. Mogelijk geschiedde dit ook elders in het Britse rijk. Na herstel van het Nederlandse gezag heeft de gouverneur aangeboden de zilveren ringkraag om te ruilen voor een andere met een Nederlandse inscriptie, maar hierop ging Bambey niet in. Wel zijn daarna alle hoofden een ringkraag met het Nederlandse wapen gaan dragen. Ik heb niet gevonden of dit officieel is vastgelegd. In latere akkoorden met de bosnegers staat wel dat, bij overlijden van een hoofd, de staf en de ringkraag moesten worden ingeleverd bij het koloniale gezag (Wolbers 1861: 285). Wanneer een opvolger was benoemd en beëdigd, kon deze de genoemde voorwerpen weer in ontvangst nemen. | |||||||||||||||||||
Hun kledingBosnegers konden periodiek delegaties naar de gouverneur zenden om hun wensen kenbaar te maken en op te geven wat zij nodig hadden. Buskruit en wapens stonden hoog op | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
Bosnegerhoofden op bezoek bij gouverneur Dr. A.A.L. Rutgers (foto afkomstig uit het archief van J.Y. Six Dijkstra). Rutgers was gouverneur van 1928 tot 1933.
| |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
de verlanglijst, maar er hoorde ook kleding bij. De eerste vermelding vond ik in 1765 (Wolbers 1861: 5). Toen kregen bosnegers, die een jaar in de stad waren geweest, ieder een hoed met zilveren boordsel. Dit was om hun goede gedrag te belonen en ter aanmoediging. Begin vorige eeuw ontvingen de door het bestuur erkende bosnegerhoofden een rode uniformjas. Daarom werden zij redi-djakti genoemd. Lagere kapiteins en dorpshoofden kregen zwarte jassen en heetten dus blaka-djakti. Een bezoeker zag een bosneger met alleen zulk een jas, zonder hemd en broek maar wel met een ronde gegalonneerde hoed. In de Surirtaamsche Almanak van 1825 komt de rode jas niet meer voor. Rood was een door de Engelsen ingevoerde uniform-kleur, welke tot 1856 ook was voorgeschreven voor de ambtskostuums van de raad-fiscaal en de leden van het Hof van Politie. In 1825 gold voor de bosnegers het navolgende voorschrift: ‘Het Groot-Opperhoofd draagt bij plegtige gelegenheden een blauwlakenschen gekleeden rok, met breed goudgalon op den kraag en opslagen van de mouwen; eenen dito driekantigen hoed, met dito galon, eene oranjekokarde en eene zwarte lis; verder eene vergulde ringkraagsabel, en eenen stok met vergulden knop, waarop het gouvernementswapen en het volgende opschrift gegraveerd is: Groot-Opperhoofd der Bevredigde Saramaccaanse Boshnegers, genaamd Koffij. De Majoor en de Kapiteins hebben dezelfde kleeding en distinctieve teekens, maar met zilver - in plaats van goudgalon gemonteerd; ook hebben zij geene sabel, en dragen eenen ronden in plaats van driekantigen hoed, met zilvergalon en eene oranjekokarde. Voor deze onderscheidingstekenen dragen de Opperhoofden groote zorg, en bewaren dezelve in hunne afgoderijhuizen’ (Staal 1921: 632). Met de driekantige hoed is bedoeld een langwerpige steek zoals toen in Nederland en elders gedragen werd door ministers en andere hoge functionarissen en ook door de koloniale ambtenaren. In 1843 leverde het gouvernement aan iedere stam een generaalshoed en een generaalsrok alsmede 48 kapiteinsrokjassen en even zoveel ronde hoeden. In 1849 staakte de regering de verstrekking van zulke geschenken. De slavernij was nog wel niet afgeschaft maar de diensten van de bosnegers om weglopers van de plantages op te vangen waren niet zo hard meer nodig. | |||||||||||||||||||
Minder verzorgde kledingBlanke reizigers, die van toen af de bosnegerdorpen bezochten, meldden niet veel goeds over de kledij der opperhoofden. Bestuursambtenaren en militairen vuurden enigen tijd vóór hun aankomst een schot af om zich aan te kondigen en om de plaatselijke hoofdman gelegenheid te geven zich fatsoenlijk te kleden. Rond 1900 droeg één hunner een grijs kostuum. Ook zijn uniformstukken van de in 1907 in Nederland opgeheven schutterijen aan de Surinaamse hoofden uitgereikt. Gouverneur Staal schreef over een ontmoeting met de granman der Aukaners het volgende: ‘Wat ik zag van Amakti in slecht passenden, ongeëigenden dosch, gelaarsd om voeten, die geen schoeisel verdragen, gehandschoend - oo, die katoenen lappen om de grijphanden voor hakbijl en roeispaan! - in een benauwend boord, hinderlijk afzakkende manchetten: het was een karikatuur van den Amakti op bloote voeten, in korten lendenbroek en los katoenen jasje. Die halfnaakte Amakti, dat was de machtsdrager, door volkstraditie en volkskeuze bekleed met gezag onder de zijnen, met bevoegdheid tot het uitoefenen van gerechtigheid en - wie weet hoeveel - ongerechtigheid! Die man bleef wat hij was, ook onder de vermomming van de dwaze uitmonstering...’ (Staal 1921: 632). Er bestaan foto's van dezelfde Amakti uit 1916 in wat potsierlijke kledij, maar hij droeg zeker geen vodden of lompen. Op deze foto's droeg de granman een hoge hoed met twee | |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
Twee hoofden met koloniale militaire kepi's rond 1950
(Foto: Willem van de Poll, uit: De Kroniek van de Week, 1949). | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
brede zilveren banden en zijn Saramakaanse collega Jankoeso een zwarte steek. Voor het overige droegen beiden een zwarte pandjesjas met epauletten, galons op mouwen en broek, ringkraag, sabel, staf met knop en schoenen. De kapiteins, die Amakti vergezelden, droegen lange dichte jassen met enig galon op kraag en om de manchet, witte broek, ringkraag, staf en eveneens een hoge hoed met slechts één brede zilveren band. | |||||||||||||||||||
DienstkledingIn 1934 besloot gouverneur Kielstra ter versterking van de positie der verschillende hoofden en tot verduidelijking van hun positie tegenover het algemeen bestuur een eenvoudige dienstkleding vast te stellen. Deze kwam in de plaats van de onderling sterk verschillende, soms ietwat zonderlinge kledij, door hen gedragen. De hoofden moesten de nieuwe dienstkleding behoorlijk onderhouden en dragen bij hun dienstverrichtingen alsmede bij bezoek aan enige autoriteit of wanneer een autoriteit hun dorp of gebied zou bezoeken. De hoofden kregen nu een lange broek en gesloten jas van blauw serge met zes witmetalen knopen waarop een gekroonde W en een staande kraag, voorts een platte pet. Op de kraag en rondom de manchetten en de pet werd zilver galon aangebracht, dubbel voor de granman en enkel voor de kapiteins. De ringkraag en de staf werden gehandhaafd, in dit besluit respectievelijk wapenschild en gebruikelijke wapenstok genoemd. Kort daarop werden ook voor de kapiteins der indianen overeenkomstige pakken vastgesteld. Dit nieuwe uniform was een verandering, maar geen verbetering. De kapiteins zagen er in de straten van Paramaribo bespottelijk uit, wanneer zij in vol ornaat de winkels in en uit stapten om hun rantsoenen en geschenken op te halen. Maar in hun eigen omgeving moet deze kleding effect gehad hebben. Op een foto van na 1950 is te zien dat twee kapiteins overigens geen platte pet maar een militaire kepi dragen. In de jaren vijftig besloot de autonome regering van Suriname om nieuwe kleding voor te schrijven en deze is in 1960 door de gouverneur Van Tilburg ingevoerd. De hoofden werden, meer dan voorheen, ingeschaald bij het binnenlandse bestuur. Er werden nu niet meer twee, maar vier rangen onderscheiden, groot-opperhoofden, hoofd-kapiteins, kapiteins en basya's. Allen kregen een khaki kostuum met open kraag, overhemd en das, lange broek en platte pet alsmede een werkpak zonder jas en das. De eerste twee rangen kregen tevens een wit kostuum met gesloten staande kraag en witte platte pet. Op de schouderpassanten kwam voor ieder een in het zilver uitgevoerde bloeiwijze van de palulu en een of meer zilveren strepen. Voor de vaste bestuursambtenaren waren deze distinctieven in goud. Allen hebben het Surinaamse wapen op hun knopen. Het petdistinctief van de ambtenaren werd een staatswapen met een lauwerkrans eromheen, dat der bosnegerhoofden een staatswapen met aan elke kant een wilde met pijl en boog. De staf met zilveren knop en de ringkraag werden niet meer vermeld. Overeenkomstige kostuums werden vastgesteld voor de hoofden der indianen, voor hoofdkapiteins en kapiteins, van grijze stof met schouderpassanten en manchetten in het rood. De basya's der indianen kregen alleen een khaki werkkostuum. In 1970 zijn vier bosnegergranmans op bezoek geweest in West-Afrika. Daar konden zij in de binnenlanden enkele van hun eigen gebruiken herkennen. Op de reis hadden zij hun witte ambtskostuums meegenomen. Maar al in het eerste land, Ghana, weigerden zij deze aan te trekken omdat ze daarmee er precies zo uitzagen als de portier van hun hotel. Bij een voorafgaand bezoek aan koningin Juliana droegen de dignitarissen wel hun officiële kleding, nu in het zwart (De Groot 1974). | |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
Bosnegerkapiteins op bezoek bij een bestuursambtenaar rond 1850.
(Uit: A. Halberstadt, Vrijmelding der slaven in Suriname en de opheffing van het meesterschap, volgens de Staatscommissie. Amsterdam: Meijer, 1856). | |||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
C.J.M. Kramers volgde het gymnasium in Leiden en studeerde rechten in Amsterdam, in 1952 werd hij benoemd tot aspirant ambtenaar van de Buitenlandse Dienst. Hij was hierbij werkzaam in verschillende landen in diverse functies tot 1986. In 1979 werd hij benoemd tot ambassadeur in Nigeria, Angola en de Volksrepubliek Benin. In 1983 werd hij consul-generaal te New York. Hij schreef artikelen over de Buitenlandse Dienst, civiele ambtskostuums en militaire geschiedenis. |
|