OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 14
(1995)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
LiederenElders in het Caribisch Gebied, met name in Trinidad, ziet men veel sterker dan in Suriname de behoefte actualiteiten te verwerken in liederen, die aldus tevens communicatiemiddel worden. Die behoefte was in Suriname kennelijk minder sterk. De liederen uit de periode 1940-'45 waren meer ontstaan naar aanleiding van een actualiteit dan dat zij een beeld gaven van de gebeurtenissen. Desondanks zou de sfeerschildering ernstig te kort komen, als men deze liederen niet noemt. | |
Lande, landeLande, lande is een lied dat verwijst naar het op de markt komen van Coca Cola, een drank die veel grotere verspreiding en populariteit kreeg dan het voordien reeds gefabriceerde Curacola van de Curaçaose Handel Maatschappij. Lande, lande Coca-Cola lande/ Mama hor' mi baka gi mi/ Coca-Col' e go kiri mi... etc.’ | |
Goslar draiIn het lied Goslar drai wordt het tot zinken brengen van het schip betreurd: Fu sande den sungu na sipi dan/ fu sande den no gi en na mi granman/Goslar drai, watra lon na mi ai.’ Een tweede vers, door een of andere onverlaat gedicht, en dat ook naar Coco-Cola verwijst en naar de producente van deze frisdrank, de Joodse familie Fernandes, wordt nu wellicht ervaren als anti-semitisch (wat zeker niet bedoeld is), maar moet toch worden vermeld: ‘Alle joden zijn pindakaas/Coca Cola is jodenpis/ Goslar drai, watra Ion na mi ai.’ | |
Hitler wer' opankaHet toen nog Tsjechische Bat'a introduceerde onder de Tsjechische naam Opanka omstreeks mei 1940 goedkope sandalen, die duidelijk als veel minder dan normale schoenen gewaardeerd werden. De melodie lijkt niet origineel. Bovendien is het ritme geïmporteerd, te weten een conga, daarvóór onbekend: Yu no yere na tori fu Hitler? (bis)/Hitler wer' opanka, a skop en blaka tanta ... etc.’ | |
Lena pikinHet lied Lena pikin werd gezongen naar aanleiding van de aanwezigheid van de Amerikanen: Lena pikin, kon go didon/Nono mama, m'e go suku wa' Amercan. | |
Paramaribo, ParamariboParamaribo, Paramaribo was een klaaglied, scabreus, en daarom mogelijk nog steeds goed bekend, op de melodie van O Tannenbaum. Een fragment: ‘... wat ben je diep gezonken/de Maagdenstraat een modderpoel/de Knuffelsgracht een hoerenboel...’ | |
Sjen no deEen arbeider van Paranam beklaagt zich erover dat zijn vrouw hem (schande!) minderwaardig voedsel voorzet. Is dit een parallel van de bekende ‘man van zeven stuiver’ in de kathedraal van Den Bosch? Mi na wan poti wrokoman/mi de wroko na Paranan/na wenki bor en katfisi-brafu (in het tweede vers: kodoku-brafu/kari mi kon njan... | |
Black-Out, mi no fredeUit angst voor een luchtbombardement was verduistering (black-out) voorgeschreven, wat | |
[pagina 196]
| |
door insluipers en straatbendes ten volle benut werd. Er bestond een ware angst voor de bendes, waarvan degene die in de binnenstad opereerde de Black-Out Gang werd genoemd, of kortweg ‘Black-Out’. Het lied slaat dus op de bende, niet op de toestand: Mi no frede gi yu. (Maar het heeft iets van fluiten in het donker.)
Op Jodensavanna zijn er geen meisjes was de hartekreet van de bewakers van het kamp van aldaar geïnterneerden. De melodie was niet origineel. (De Nederlandse soldaten zongen voornamelijk ‘Rats, kuch en bonen’ en ‘Hij had een sabel, en een patronentas...’ Een enkele keer wilden zij na voldoende versnaperingen ook wel losbarsten in het sentimentele ‘Vieren bakboord, daar is mijn Hollandse kust.’) | |
ParaatheidBehalve de diverse strijdmachtonderdelen die bestonden en ontstonden (de Schutters, de Stads/ en Landwacht, de Vrouwelijke Vrijwilligers, de Prinses Irene Brigade, de Mariniers), voegden bezoeken van Hr. Ms. Van Kinsbergen een extra element toe aan de weerbaarheid van het land. Natuurlijk was het een tijd van vele parades en defilé's, die werden opgeluisterd door de politiekapel en de harmonie van de Stads- en Landwacht. Als er ook padvinders en verkenners meeliepen, was ook de harmonie van St. Bonifacius (kostschool) van de partij. In de stad waren her en der, onder meer langs de hele Waterkant, tussen de Weidestraat en de Burenstraat, Herenstraat op de plek waar theater Star staat, schuilgangen gebouwd van rond hout en aarden wallen, als bescherming bij een beschieting of bombardement. De Amerikanen zetten een compleet dorp neer bij de vliegbasis Zanderij. Maar daar vlakbij kwam ook een basis voor de tank-brigade (de ‘tank-mariniers’). Aan het Mr. Rietbergplein kwam ook een tankbasis. Op Fort Nieuw Amsterdam en op Purmerend daartegenover, werden met spoed grote stukken geschut in stelling gebracht. Er kwam een Artillerie-kazerne, de Prins-Bernhard-Kazerne, aan de weg tussen Nieuw Amsterdam en Zoden. (1941?) Politie en douane werden in die jaren (1943?) voorzien van opzienbarende splinternieuwe Harley Davidsons. Verder werd de politie uitgerust met een aantal auto's, genummerd in de 600-reeks, waarvan de stationcar, 604 (sixofoor) berucht werd als boevenwagen. | |
Consumptie en distributieDoor het wegvallen van de import uit Europa (en het hamsteren) traden al gauw tekorten op, die eerst na enige tijd door import van elders werden opgeheven. Tevens betekende dit dat oude vertrouwde merken werden verdrongen door nieuwe. (In enkele gevallen was vanouds een merknaam verheven tot soortnaam, zoals ‘glóbien’ voor schoenpoets, naar het merk Globine, ook al poetste men met Erdal en later met Nugget en andere merken.) Zo werd Octagon (huishoudzeep) al gauw verdrongen door Sunlight en inheemse cocoszeep; Mennen (talk) en Pears (babyzeep) teruggedrongen door Johnson; werd Silsa vervangen door Oleomargarine en Blue Band, (ook al bleef de soortnaam nog een tijdje ‘silsa’); verdwenen Dr. Oetker en Odol al gauw, en werd Colgate door diverse merken als Squibb, Ipana, Kolynos, Macleans teruggedrongen. Populaire merken als Palmolive en Lux werden teruggedrongen door Cashmere Bouquet, Ivory, Camay en Lifeboy. Talens en Gimborn werden vervangen door Onward, Quink e.a. Andere merken hielden stand: Quaker Oats, Maggi, Maizena, Eclat, Pompeia, Limacol, Pond's, (naast nieuwe produkten van Jergens en Vaseline), en de Sträter-Esser kogelflesjes | |
[pagina 197]
| |
bleven ook bestaan naast de nieuwe frisdranken Coca Cola en Pepsi Cola. Ook Bols bleef verkrijgbaar. Voor het eerst werden de bieren Pabst Blue Ribbon en Budweiser (ongetwijfeld uit Milwaukee) geïmporteerd. Voor het eerst ook maakte men kennis met produkten als Planters, Life Savers, Wrigley's, Beechnut, Heinz.
Het zinken van de Gaslar op 10 mei 1940 (foto: Stichting Surinaams Museum)
Bij de sigaretten verdwenen merken als Players, en nu zag men Chesterfield, Lucky Strike, Camel, Philip Morris en zelfs Old Gold. Maar het populairste waren toch de inheemse Wings, Four Aces en Ace. Van Nelle's en Niemeyer's zware shags, (in harde blauwe pakjes, makkelijk in vieren te snijden voor het tandenpoetsen), hoewel nog geruime tijd uit voorraad verkrijgbaar, werden op de duur vervangen door het merk Pilot (in een blauwe kartonnen doos). De inheemse sigaren van Leo Victor bleken superieur aan vroegere importen, en werden dan ook een succes. Droste, Bensdorp en Ringer's werden vervangen door Hershey en Nestlé, maar ook al vanwege het prijsverschil was er grotere vraag naar de inheemse brokken volle cacao waar (zeer vette en scherpe) chocola van gekookt werd. Men leerde ook meer (importvervangende) cocosolie gebruiken, wat voor het toen sterk geïsoleerde Coronie niet onvoordelig was, ondanks de prijscontrole. Ook inheemse snoep werd geherwaardeerd (Lonka en Gilda verdwenen van de markt): strafmansukrusani, kawlade, watrakan, sukrerki, asogri, pindakoekjes, pindabrokken, cocoskoekjes, cocosmacarons, gommakoekjes, tamarindekoekjes, waren de lekkernijen waar men het mee deed. (In de districten vond ook door Hindostaanse venters verkochte mitai aftrek.) Anderzijds werden in de stad de traditionele | |
[pagina 198]
| |
ijsblokjes van oom Chinees lager gewaardeerd dan de beter ogende ijslollies Popsicle en Icicle en de icecream-soda's van de nieuwe Soda Fountain van I. Fernandes & Son (die ook de Coca Cola onder licentie bottelde). Het CKC-bedrijf werd ondanks internering van de directeuren, als vijandelijk vermogen voortgezet onder toezicht van ‘Rechtsverkeer’, een afdeling van het ‘Departement van Justitie en Rechtsverkeer’. Andere ‘Duitse’ bedrijven werden zonder meer gesloten, zoals de banketbakkerij en melksalon van Böhm, (hoek Watermolenstraat/Keizerstraat) en het restaurant ‘Delicatessen’ (in de Klipsteenstraat, waar later ‘Novelty Store’ kwam). Wie iets bijzonders (Europees) wilde, was aangewezen op de delicatessenwinkel in de Dominéstraat, ‘Aux Caves Bordelaises’ van Eugène Michelin, die nog enige tijd uit voorraad zaken als Noilly Prat en Hannapier leveren kon. (Grote liefhebbers slaagden er nadien in hun lekkernijen uit het pro-Vichy Cayenne te smokkelen!) Het valt te begrijpen dat onder de oorlog geëxperimenteerd werd met het commerciëel bereiden van vruchtenwijnen. Een groot succes is dat niet geworden. Voor eigen gebruik werden likeuren gewoon thuis vervaardigd uit de beschikbare essences en kleurstoffen. Voor enkele produkten werd om hamsteren tegen te gaan en een rechtvaardiger verdeling te verzekeren, distributie (met kaarten) ingevoerd, met name voor suiker. Ook spijsolieën en enkele andere produkten kwamen ‘op de bon’. Toen er een tijdelijk tekort aan tarwe ontstond, moest men genoegen nemen met bloem die versneden was met maismeel, wat zware, kleine, zoetige puntbroodjes opleverde. Verder moest men het doen met cassavebrood, gongoté, akansa, Quaker Oats, Maizena, en warme maaltijden. In de districten wist men in sommige gezinnen (dure en schaarse) thee te vervangen door ‘busité’, een donker aftreksel van verdorde bladeren van een bepaalde boom. | |
RecreatieDe meest verbreide sport was wel voetbal. De competities van verenigingen aangesloten bij de Surinaamse Voetbal Bond of de concurrerende Nederlands Guyana Voetbal Bond, gingen gewoon door. Zelfs is er in die jaren een internationaal toernooi gespeeld in Mariënburg. Er werd ook wel gekorfbald en gecricket, maar voor deze sporten bestond beperkte belangstelling. (Op straat speelden de jongens graag bat-en-bal en het veel gevaarlijker Tik'paw.) Al gauw werden basketbalvelden aangelegd: door het Patronaat aan de Wulfinghstraat en door de vereniging Chung Fa Foei Kong aan de Keizerstraat, waar de toernooien tussen Shooting Star, Jong Libanon en de Amerikanen plaats vonden. De nieuwste Amerikaanse films werden in de theaters Bellevue en Luxor vertoond. (Het wekelijks schilderen van de reclameplaat bij Bellevue bood op zich reeds vertier aan de voorbijgangers.) Ook in Nickerie was er een bioscoopje, dat twee keer per week zeer oude zwart-wit films bracht (Zorro Rides Again, The Great Train Robbery e.d.). Maandenlang kon hetzelfde programma vertoond worden totdat het hele district de filmmuziek van buiten kende. In Thalia, de Stadsgehoorzaal en het Patronaat werd wel eens een toneelstuk opgevoerd of een muziekrecital gegeven. In het huis aan de Hofstede Crulllaan van het duo Feinland, de Duits-joodse familie die in de roes van mei 1940 met de rest van de Duitsers opgepakt en geïnterneerd was, werd eens per jaar een tentoonstelling gehouden van werk van jeugdige kunstenaars en knutselaars. Datzelfde duo (de man violist, de vrouw celliste) trad zo nu en dan met de hoofdambtenaar Meursinge (piano) als trio op. In allerlei zalen in de stad werden regelmatig dansavonden georganiseerd ten bate van het Surinaamse Rode Kruis of het Spitfirefonds. Bekende zalen waren La Gaieté (achter | |
[pagina 199]
| |
Bellevue), en Halikibi (ongeveer waar nu Hotel Torarica staat), en verder de zalen van de Buiten Sociëteit Het Park en van de Chinese clubs. De Amerikanen hadden op de hoek van de Noorderkerkstraat en het Kerkplein hun USO clubgebouw opgericht. De bekendste orkesten waren Budell's, de Rythm-Makers (veelal leden van de harmonie van de Stads- en Landwacht in burger) en Gaddum's. De AVROS, het enige eigen radiostation, zond voornamelijk uit van 's middags vijf tot 's avonds half tien: vooral nieuws, verzoekplatenprogramma's, oude klassieke platen, vooroorlogse Nederlandse smartlappen (‘Mijn pappie is enkel een foto’, ‘Kleine Liesje’ e.d.), een enkele keer iets olijks als ‘Bettekee en Annemie’. Via de radio van de American Forces kwamen daarentegen alle sterren en topsongs uit de Verenigde Staten overwaaien: Bing Crosby, de Andrews Sisters, Danny Kaye, Marlene Dietrich, Dinah Shore, Lena Horne, Perry Como, Dick Haymes, Frank Sinatra, Jerry Colonna, Eddie Cantor, Al Jolson, Bob Hope, Cab Calloway, Paul Robeson, Ella Fitzgerald, Nat ‘King’ Cole, The Inkspots, en de orkesten van Tommy en Jimmy Dorsey, Glenn Miller, Benny Goodman, Guy Lombardo, Louis Arm strong, Arty Shaw, Duke Ellington, Count Basie, enzovoorts. Voor velen (ook de musici) ging met deze overvloed een hele nieuwe wereld open. Natuurlijk werd ook Radio Oranje met zijn indrukwekkende opening en ontroerende stemmen, wanneer mogelijk beluisterd. Wat later in de oorlog (1944?) ontstond de eerste wekelijkse loterij, LOTEX, waaraan de straatzanger en volksdichter Goedoe Goedoe Thijm, een schilderachtig figuur, een van zijn liederen wijdde. Aan Nederlandse vooroorlogse tijdschriften die aanvankelijk nog circuleerden, zag men in de leesportefeuilles: Het Leven, de Katholieke Illustratie en de Libelle. Maar vrij spoedig kwamen er Amerikaanse tijdschriften in omloop: Life, Time, Cosmopolitan, The New Yorker, Ladies Home Journal, etc. Ook Amerikaanse pocketbooks (Gertrude) kwamen voor het eerst op de markt. Van eigen bodem waren er natuurlijk de kranten: De West, Suriname, De Surinamer, en later Het Nieuws. Enkele kerkgenootschappen hadden een eigen weekblad. Maandbladen waren Spectrum en Opbouw, beide van Katholieke signatuur. De enige boekhandels waren Kersten en Versluys.
John Leefmans werd geboren in Nieuw Nickerie en volgde de MULO in Paramaribo. Vervolgens studeerde hij rechten, economie en sociologie in Leiden. Indertijd was hij hoofdredacteur van MAMJO en had een wekelijkse rubriek ‘Fa Un Tang’ op Radio Nederland Wereldomroep. Na de attaché-opleiding trad hij in 1962 in Buitenlandse Dienst van het Koninkrijk en doorliep alle diplomatieke rangen. In 1980 werd hij benoemd tot ambassadeur in Ecuador, in 1986 in Trinidad en Tobago en het Oost-Caraïbisch gebied en in 1990 in Zimbabwe, Botswana en Namibië. In 1994 trad hij uit de Buitenlandse Dienst. |
|