OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 14
(1995)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 188]
| ||||
Paul Scheer
| ||||
Inschakeling SurinamersDe eerste poging om Surinamers tegen de vijand te laten vechten dateert van september 1940. H. Schulte Nordholt, een militair van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) die in Suriname was gelegerd, stelde voor om de in de kolonie verblijvende Nederlandse mannen naar Engeland uit te zenden. Daar bereidde de Nederlandse regering in ballingschap zich voor op de bevrijding. Elke militaire versterking was welkom. De toenmalige minister van koloniën, Welter, wees het voorstel echter van de hand, hoewel de regering liet weten het plan ‘hoogelijk’ te waarderen. Welter was van mening dat de Nederlandse militairen in Suriname niet konden worden gemist.Ga naar eind1. Een tweede poging werd in de zomer van 1941 ondernomen. De aanleiding was ditmaal een lezing in Paramaribo van de Surinamer Hugo Pos over de toestand in bezet Nederland. Pos studeerde in Nederland toen de oorlog uitbrak. Hij vluchtte en kwam na omzwervingen in Suriname terecht. Hij sprak daar op uitnodiging van het comité Suriname Waakt, dat was opgericht om de saamhorigheid en de nationale gevoelens te versterken en de Nederlandse tradities en cultuur in ere te houden. De lezing van Hugo Pos leidde ertoe dat meer dan vierhonderd Creoolse Surinamers zich aanmeldden voor uitzending naar Engeland. Zowel zij als Pos hebben daarna geen enkele reactie uit Londen vernomen. De minister van oorlog, H. van Boeyen, wilde er niet op ingaan. Historicus L. de Jong spreekt in zijn serie over de Tweede Wereldoorlog het vermoeden uit dat Van Boeyen vreesde dat de Surinamers ‘aanstoot zouden geven aan de Nederlandse vrijwilligers en dienstplichti- | ||||
[pagina 189]
| ||||
gen uit Zuid-Afrika’ die zich in Londen hadden verzameld. Minister-president Gerbrandy heeft daarnaast in de ministerraad van 1 juli 1941 opgemerkt dat het uitgesloten was dat ‘nikkertjes’ in de Prinses Irene Brigade zouden worden opgenomen.Ga naar eind2. | ||||
De Surinaamse defensieNa deze twee mislukte pogingen bleef het een tijdje stil op het vlak van uitzending. De militaire situatie in Suriname was ondertussen grondig gewijzigd. De defensiemacht van 180 man Schutterij (dienstplichtig leger) en tweehonderd KNIL-soldaten was na het uitbreken van de oorlog aangegroeid tot ongeveer vijf duizend man. Daartoe behoorde ongeveer duizend man van het Korps Stads- en Landwachten, circa honderd Nederlandse mariniers en circa 250 man van de in Londen opgerichte Prinses Irene Brigade. De laatste twee onderdelen waren in 1942 onder meer naar Suriname gekomen om een tegenwicht te bieden aan de meer dan tweeduizend Amerikaanse militairen die in Suriname werden gestationeerd ter bescherming van de bauxietproduktie. De vrees van de geallieerden was namelijk dat Duitsland de kolonie kon bestoken vanuit zee, Brazilië en Frans Guyana. In Brazilië verbleven meer dan een miljoen Duitsers en de gouverneur van Frans Guyana was trouw aan het pro-Duitse Vichybewind in moederland Frankrijk. Het militaire commando in Suriname kwam in 1942 in handen van kolonel J.K. Meyer. Pieter Jansen acht het in zijn scriptie over het Surinaamse veiligheidsbeleid ‘zeer waarschijnlijk’ dat Meyer naar Suriname was gekomen met de opdracht om een expeditionair leger te vormen. Een deel daarvan zou worden ingezet bij de bevrijding van Nederland en Nederlands-Indië (sinds 1942 door Japan bezet) en een deel was bestemd voor Suriname (Jansen 1986: 28). Het derde voorstel tot uitzending kwam niet uit Suriname zelf, maar was afkomstig van minister van koloniën H.J. van Mook. Hij wilde Surinaamse dienstplichtigen uitzenden, maar zag zich gehinderd door de Nederlandse grondwet, waarin die mogelijkheid niet was opgenomen. De grondwet moest dus worden gewijzigd. Bij gebrek aan een Nederlands parlement moesten de volksvertegenwoordigingen van Suriname en de Nederlandse Antillen een voorstel tot wijziging indienen, zo luidde de wens van Van Mook. Die opzet kwam niet van de grond als gevolg van een politieke crisis in Suriname. De autoritaire gouverneur J.C. Kielstra was in een conflict verwikkeld met een aantal leden van de Staten, de Surinaamse volksvertegenwoordiging. Kielstra achtte het niet mogelijk dat de Staten in zo'n situatie met een wijzigingsvoorstel zouden komen. Volgens hem moest Van Mook de wijziging dwingend opleggen. Van Mook was echter bang dat de Staten dan zouden gaan tegenwerken. De uitzending zou daardoor een pijnlijk slepende kwestie worden en het moreel in bezet Nederland en Nederlands-Indië kunnen ondermijnen. Zijn plan voor uitzending had nu juist tot doel om dat moreel te versterken. Immers: uit solidariteit met het moederland en de zusterkolonie zouden Surinamers deelnemen aan de strijd tegen de bezetters. Eind 1943 hakte Van Mook de knoop door: in plaats van dienstplichtigen koos hij voor de uitzending van vrijwilligers. Daar was immers geen grondwetswijziging voor nodig. De bestemming zou Nederlands-Indië worden. Nederland was inmiddels afgevallen als bestemming. Dat had waarschijnlijk te maken met de reserves van de Nederlandse regering ten aanzien van de overkomst van gekleurde troepen naar Europa. Andere redenen zouden kunnen zijn: de grotere behoefte aan versterking in Indië en de vergelijkbare klimatologische en koloniale omstandigheden van Suriname en Indië. Een duidelijke motivering van de keuze voor Indië ben ik in ieder geval in de archieven niet tegengekomen. | ||||
[pagina 190]
| ||||
Gouverneur Kielstra had weinig vertrouwen in vrijwillige aanmelding, maar legde zich mokkend bij het besluit neer. Hij werd spoedig daarna weggepromoveerd naar een diplomatieke post in Mexico. Daarmee keerde de rust terug in de kolonie, ook op militair gebied. De Amerikaanse troepen werden teruggetrokken uit Suriname, aangezien de dreiging vanuit Brazilië en Frans Guyana was opgeheven en de Amerikanen hun eigen bauxietproduktie hadden opgevoerd. | ||||
WervingDe werving van vrijwilligers leverde twee detachementen van elk ongeveer tweehonderd man op. De gehele groep bestond uit bijna tweehonderd Creolen, ongeveer 140 Javanen, circa veertig Nederlanders en zo'n vijftien Hindostanen. De deelname van de eerste twee bevolkingsgroepen lag voor de hand: de Creolen vormden de grootste bevolkingsgroep, waren geconcentreerd in Paramaribo en spiegelden zich aan de Nederlandse cultuur. De Javanen waren vanzelfsprekend sterk betrokken bij het lot van bezet Indië. Die redenen gingen niet op voor de uit Brits-Indië afkomstige Hindostanen. De vijf Creoolse, in Nederland woonachtige veteranen die ik in het kader van mijn scriptie heb geïnterviewd, gaven verschillende redenen op voor hun aanmelding. Geld speelde een rol, aangezien een uitgezonden militair meer verdiende dan een dienstplichtige thuisblijver, maar het ging om meer dan geld. August Zending: ‘Als je jong bent, heb je veel sentimentele gevoelens. In bezet Indië leden mensen armoede en ellende, daar wilden we iets aan doen. Dus je gaat gewoon en staat er niet bij stil dat je doodgeschoten kunt worden.’ William Watson: ‘Wij hoefden niet te gaan, maar ja, de Surinamer is nu eenmaal koningin-gek en onze koningin zat in de problemen, dus gingen wij dat zaakje even oplossen.’Ga naar eind3. Een aantal vrijwilligers had zich overigens aangemeld in de veronderstelling dat zij voor bewakings- en politiediensten zouden worden ingezet, ver van het front. Dat was hun bij de werving verteld. Ze werden echter ingedeeld bij de geallieerde troepen die tegen de Japanners ten strijde trokken. | ||||
‘Symbolic forces’De twee detachementen vertrokken in februari en juli 1944 naar Australië, waar een Nederlandse ‘strijdmacht’ van een paar duizend man zich op de strijd tegen de Japanners voorbereidde. Er waren uit Indië gevluchte KNIL-militairen bij, in Australië en de Verenigde Staten gemobiliseerde Nederlanders en Papoea's uit Nederlands Nieuw-Guinea. Verdere aanvulling kon pas na de bevrijding van Nederland geschieden. De Surinamers volgden in Australië een zware jungletraining ter voorbereiding. Op basis van die training werd ongeveer de helft van hen niet geschikt geacht voor de strijd. Zij kregen civiele taken in Australië toebedeeld of dienden als grondpersoneel bij de luchtmacht. De andere helft werd ingezet bij de geallieerde aanval op de Japanse bezetter. Java en Sumatra vielen onder Brits commando, Borneo en de Grote Oost onder dat van de Australiërs. De vrijwilligers werden ingedeeld bij het Australische leger. In reeds bevrijde delen van Nieuw-Guinea voerden zij patrouilles uit, op zoek naar achtergebleven Japanners. In mei en juli 1945 namen zij deel aan de bevrijding van Tarakan en Balikpapan, twee belangrijke oliecentra op en nabij het eiland Borneo. Bij beide operaties waren in totaal meer dan 50.000 Australische militairen betrokken, waarvan er ongeveer 450 omkwamen. De Japanse sterkte bedroeg naar schatting zesduizend man; 3600 van hen lieten het leven. In de oerwouden rondom de steden Tarakan en Balikpapan bleven de overlevenden zich nog maandenlang verzetten. | ||||
[pagina 191]
| ||||
Het dodental van de KNIL-eenheden waartoe de Surinamers behoorden, bleef beperkt tot zes man.Ga naar eind4. Dat is niet vreemd gezien de beperkte bijdrage van in totaal ongeveer driehonderd man. Zij vormden vooral ‘symbolic forces’: de belichaming van de Nederlandse betrokkenheid bij de bevrijding van Indië. De geallieerde bondgenoten mochten immers niet de indruk krijgen dat zij de hete kastanjes voor Nederland uit het vuur haalden. De geallieerde leiders Engeland en de Verenigde Staten waren bovendien niet van plan terug te keren naar de vooroorlogse koloniale situatie - een tweede reden voor Nederland om een vinger in de pap te hebben. En natuurlijk zou de inheemse bevolking van Nederlands-Indië vreemd opkijken als het moederland geen deel zou hebben in de bevrijding. Kortom: Nederland moest er zelf bij zijn als het de kolonie Indië wilde behouden. In afwachting van versterking uit het inmiddels bevrijde moederland moesten de aanwezige KNIL-troepen die rol op zich nemen. Er kwam snel verandering in de situatie na de Japanse overgave op 15 augustus 1945. Alhoewel de feitelijke overgave van alle Japanse troepen in Zuidoost-Azië tot in september zou voortduren, riepen de Indonesische nationalisten twee dagen later de republiek Indonesië uit. In plaats van vrede en wederopbouw brak nu een koloniale oorlog uit. | ||||
Problemen op JavaHet Britse leger had niet voldoende manschappen om meteen orde op zaken te stellen op Java, het politieke centrum van Indië. In Nederland meldden zich inmiddels wel genoeg vrijwilligers aan, maar het ontbrak aan schepen om hen naar Indië te transporteren. Slechts de kleine Nederlandse krijgsmacht die al in het gebied aanwezig was, zou iets kunnen uitrichten, maar de Britse bevelhebber Mountbatten hield dat tegen. Hij wilde eerste weten wat Nederland met Indië van plan was en liet voorlopig geen Nederlandse troepen op Java toe. Toch wisten enkele KNIL-compagnieën begin oktober, buiten medeweten van Mountbatten, voet te zetten op Javaanse bodem. Zij werden belast met het herstellen van de orde in de omgeving van de hoofdstad Batavia. Naast het ontwapenen van de Japanners en de opvang van gevangenen uit de Jappenkampen moesten zij mensen in veiligheid brengen die werden bedreigd door nationalistische strijdgroepen. Mikpunt waren Nederlanders en de Indonesiërs die met hen samengewerkt zouden hebben. Deze periode, Bersiap genaamd, zou uiteindelijk aan naar schatting 3500 mensen het leven kosten. De Surinamers wisten niet goed raad met de situatie. Zij hadden verwacht met open armen door de Indonesiërs te worden ontvangen. Een aantal van hen hoopte aan de slag te kunnen bij de wederopbouw en had om die reden getuigschriften uit Suriname meegenomen. Hugo Alberga, destijds de enige Surinaamse officier: ‘De Nederlandse legerleiding had ons voorgespiegeld dat de Indonesische bevolking nog altijd uitkeek naar de Nederlandse driekleur. Het Indonesische nationalisme leek mij nogal overdreven, maar door de gebeurtenissen op Java ging ik daar toch anders over denken.’ Zowel de Surinamers als de nationalisten probeerden elkaar te ontzien. August Zending: ‘We wilden ons niet mengen in de koloniale strijd. We waren immers gekomen om de Javanen te helpen, niet om ze te doden. We hebben ze gewaarschuwd om niet op ons te schieten, want in dat geval zouden we terugschieten.’ De nationalisten deelden volgens hem die mening. Voor hun waren de Nederlanders de vijand, niet de Surinamers die net als zij gekoloniseerd waren door Nederland. Naarmate een politieke oplossing van het conflict uitbleef, werd de situatie grimmiger, ook voor de Surinamers. Tot dienstweigering kwam het niet, maar de vrijwilligers probeerden wel de confrontatie met de Indonesiërs te | ||||
[pagina 192]
| ||||
vermijden, bijvoorbeeld door zich ziek te melden. In een enkel geval zijn Surinamers overgelopen naar de nationalistische strijdgroepen. Het was niet de eerste keer dat de vrijwilligers met de koloniale verhoudingen werden geconfronteerd. Tijdens hun verblijf in Australië hadden zij te maken gekregen met discriminatie door de Australische bevolking. In uitgaansgelegenheden werden zij bijvoorbeeld als tweederangsburgers behandeld. ‘Ze konden ons echter niet veel maken, want wij waren daar met veel zwarte militairen’, aldus Zending (in Australië waren ook Amerikaanse soldaten gelegerd). Een ander incident had betrekking op het salaris van de Surinamers. Zij hadden getekend voor het dagloon van Nederlandse militairen, maar ter plekke in Zuidoost-Azië kondigde de legerleiding een loonsverlaging aan voor de Surinamers zodra zij voet op Indische bodem zouden zetten. De legerleiding wilde hen gelijkstellen met de Indonesische KNIL-soldaten, die minder betaald kregen dan hun Nederlandse collega's. De Surinamers protesteerden en wezen daarbij op de voorwaarden waaronder zij hadden getekend. De korting werd vervolgens ingetrokken. | ||||
Terug naar SurinameEerder genoemde incidenten hadden bij minister Van Mook het beeld doen ontstaan van een ‘betrekkelijk onverteerbare groep’, die moeilijk te disciplineren was en zich snel gediscrimineerd voelde.Ga naar eind5. De aanwezigheid van de vrijwilligers was van belang zolang troepenzending vanuit bevrijd Nederland uitbleef. Zodra die stroom op gang kwam, werden de Surinamers in het najaar van 1946 zonder veel plichtplegingen afgedankt. Maar ook de vrijwilligers zelf zagen weinig heil in voortzetting van hun verblijf. Degenen onder hen die hun hoop hadden gevestigd op een goede baan in Indië na de bevrijding, zagen dat toekomstbeeld vervagen in de rook van een dreigende koloniale oorlog. Het aanbod van de legerleiding om in Indië te blijven en te worden ingezet voor de meer civiele taken werd afgewezen. Ook in dat geval zouden de vrijwilligers hun leven niet zeker zijn. Elke Indonesiër zou immers een nationalistische strijder kunnen zijn. Gedurende de bootreis naar en een tijdelijk verblijf in Nederland deden zich wederom enkele incidenten voor. De groep Surinamers was ondergebracht op twee schepen, samen met onder meer ex-kampgevangenen en verlofgangers. Als militairen hadden zij een beperkte bewegingsvrijheid opgelegd gekregen, waaraan een aantal van hen zich volgens de Militaire Politie aan boord niet hield. Zij zouden zich vooral ophouden in de buurt van de vrouwenverblijven. Vreemd is dat echter niet, als we weten dat een aantal vrijwilligers in Indië met een Indonesische vrouw was getrouwd. De strubbelingen aan boord hadden in ieder geval tot gevolg dat de Surinamers bij aankomst in Nederland werden opgewacht door een ontvangstcomité van gewapende marechaussees. In het KNIL-depot in Kijkduin, waar de vrijwilligers tijdelijk werden ondergebracht, was de militaire leiding evenmin te spreken over het gedrag van de groep. Zij zouden zich indisciplinair gedragen en veel klagen, onder meer over vermeende discriminatie. Veel van de onvrede viel terug te voeren op de winterse omstandigheden waarmee de Surinamers - voor het eerst in hun leven- werden geconfronteerd, alsmede hun verlangen naar terugkeer in Suriname. Tekenend is dat het aanbod om als beroepsmilitair in Nederland te blijven of alsnog naar Indië terug te gaan door de meesten werd afgewezen. Zij wilden naar huis. In februari 1947 arriveerde de groep per schip in Paramaribo. De bevolking was massaal uitgelopen en vanaf het spreekgestoelte klonken lovende woorden. Gouverneur J.C. Brons stelde de thuiskomers een baan bij het | ||||
[pagina 193]
| ||||
leger, de politie of de ambtenarij in het vooruitzicht. Dat was hen beloofd bij de werving, maar het bleken loze woorden. De vrijwilligers werden uit het leger ontslagen. Minister Van Mook had Brons in een brief laten weten dat hij ‘slechts zeer weinigen’ geschikt achtte voor een functie bij het Surinaamse leger.Ga naar eind6. De Indië-veteranen moesten zelf maar werk zoeken. De gouverneur bood hen nog wel een scholingscursus aan. | ||||
SamenzweringOok thuis konden de vrijwilligers hun draai niet vinden. De voorspoed die Suriname in de oorlogsjaren had beleefd, bleek van korte duur te zijn. De Surinaamse bevolking begon zich bovendien af te zetten tegen de veteranen, die ervan werden beschuldigd tegen de Indonesiërs te hebben gevochten en nu voor onrust in Suriname te zorgen. Daar kwam bij dat de betaling van soldijtegoeden uitbleef omdat de daarvoor benodigde documenten waren zoekgeraakt tussen Indië en Suriname. De onvrede onder de veteranen nam toe en zocht een uitweg. De lont in het kruitvat werd aangestoken door Simon Sanches, een Surinamer die na een verblijf van dertien jaar in Nederland was teruggekeerd in de kolonie. In Nederland had hij reeds contact opgenomen met de vrijwilligers en hen geadviseerd naar Suriname terug te keren. Eenmaal zelf terug op Surinaamse bodem zocht hij onder de veteranen medestanders voor zijn plan om een greep naar de macht in de kolonie te doen. Zo'n tachtig veteranen gaven gehoor aan zijn oproep. Zij wilden gouverneur Brons afzetten en vervangen door iemand die zich meer voor hun lot zou inzetten. De samenzwering lekte op het laatste moment uit. Leden van de ‘kerngroep’ werden begin november 1947 opgepakt en in afwachting van hun berechting opgesloten. Na enkele weken werden zij vrijgesproken. Sanches werd teruggestuurd naar Nederland.Ga naar eind7. Het is niet duidelijk wat precies de bedoeling was van de samenzwering. Uitgerekend een nieuwe oorlog bood de veteranen de mogelijkheid om verbetering in hun situatie te brengen. In 1950 brak de Korea-oorlog uit. De Verenigde Naties brachten een troepenmacht samen, waaraan Nederland een bijdrage leverde. Ook Surinamers konden zich daarvoor aanmelden. Meer dan honderd Indië-veteranen gaven daaraan gehoor.
Op papier was de uitzending naar Nederlands-Indië een symbool van de solidariteit tussen de volkeren van het Koninkrijk der Nederlanden. De praktijk wees anders uit, zoals ook de Indonesische bevolking niet met open armen op de terugkeer van de Nederlandse kolonisator wachtte. Misschien ligt daar wel de oorzaak van de geringe aandacht voor de Indië-veteranen in de oorlogsgeschiedenis van Suriname. Succesvolle ondernemingen als het Spitfire-fonds en levering van bauxiet voor de oorlogsindustrie zijn eenduidiger dan de complexe situatie waarin de vrijwilligers verzeild raakten. | ||||
[pagina 194]
| ||||
Literatuur
Paul Scheer (geboren 1966) studeerde af als maatschappijhistoricus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij schreef een doctoraalscriptie over de uitzending van Surinaamse vrijwilligers naar Nederlands-Indië. De scriptie is gebaseerd op archief- en literatuuronderzoek en gesprekken met vijf Surinaamse Indië-veteranen. Momenteel is de auteur werkzaam als redacteur van het personeelsblad van het Ministerie van Economische Zaken. |
|