OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 14
(1995)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |
Johan Ferrier
| |
OorlogsjarenToen in 1939 de oorlog in Europa begon, steunde men in Suriname de geallieerde zaak en hoopte men hier, zoals velen elders, op een spoedig einde van het Duitse Nazi-regime. De eerste maanden na het begin van de oorlog waren allesbehalve hoopgevend: het ene land na het andere werd onder de voet gelopen. De Duitse inval op 10 mei 1940 in Nederland werd in Suriname als een schok ervaren. De berichten van het bombardement van Rotterdam, de Nederlandse capitulatie en het vertrek van het Koninklijk Huis èn de Nederlandse regering naar Engeland veroorzaakten hier een golf van medeleven. Bewijzen van trouw aan Nederland en aanhankelijkheid aan de Koningin werden massaal gegeven. En dat was nog niet alles, er was ook daadwerkelijke bereidheid zich in te zetten voor de verdediging van Suriname èn de bevrijding van Nederland. Gelijk met de Duitse bezetting van Nederland werd in Suriname de Staat van Beleg afgekondigd. Een van de maatregelen betrof de internering van alle in Suriname woonachtige Duitsers: zendelingen van de EBG en chefs van de firma C. Kersten & Co, een warenhuis van de EBG-zending. Het was een publiek geheim dat enkelen Nazi-sympathisanten waren, die geregeld bijeenkomsten organiseerden en vaste gasten waren in ‘de melksalon van Böhm’. Andere vaste gasten daar waren de bemanning van de Goslar, een Duits schip, dat de Suriname rivier was opgevaren om te ontkomen aan geallieerde duikboten en een aantal Nederlanders, onder wie Van Beek, Commissaris van Politie. De Duitsers werden geïnterneerd in de voormalige missiepost aan de Copieweg, langs de spoorbaan. Een ander uitvloeisel van de afgekondigde Staat van Beleg was de instelling van censuur. Als hoofd van het censuurbureau werd ex-Politie-Commissaris Van Beek aangesteld. Hij was in ongenade gevallen wegens zijn onzorgvuldig handelen bij de internering van de Duitse bemanning van de ‘Goslar’, als gevolg waarvan het schip door haar tot zinken was gebracht. Dit bureau werd ondergebracht in het Hoofdkwartier van de Padvinderij, op het Vaillantsplein dicht bij het postkantoor. Een aantal onderwijzers werd gevraagd na schooltijd mee te werken als ‘lezer’. Zij maakten bijvoorbeeld mee dat een zending van het Noordamerikaanse blad ‘Time’ het land niet binnenmocht, omdat het een artikel bevatte over het ‘Van Beek eiland’ (de gezonken Goslar). Uiteraard vond een aantal exemplaren toch de weg naar geïnteresseerden in Suriname. In Suriname heerste geen anti-Nederlandse | |
[pagina 160]
| |
stemming, integendeel! Wel werd het algemeen gevoelen steeds meer anti-Kielstra, de gouverneur die tussen 1933 en 1944 het land met ijzeren hand bestuurde. De in verband met de Staat van Beleg getroffen maatregelen waren over het algemeen goed ontvangen. Door het weer in werking stellen van de Schuttersplicht (dienstplicht) en het oproepen van jonge mannen uit alle bevolkingsgroepen voor dienst in de Stads-en Landwachten, konden dezen ervaren dat samenwerken en samen dienen in discipline voor allen van belang was. De uitbreiding van de bauxietwinning, de vergrote behoefte aan arbeidskrachten na de legering van de Amerikaanse troepen in Suriname in november 1941, de hogere lonen in bepaalde sectoren, en vooral het wegvallen van de behoefte aan Rijkssubsidie als gevolg van de vergrote landsinkomsten versterkten het vertrouwen in een betere toekomst. Minder gelukkig was men in Suriname met de bijzondere volmachten die de gouverneur verkreeg op grond van de afgekondigde Staat van Beleg. De ingetreden oorlogstoestand vormde voor de bewindsman het excuus om op grond van artikel 31 en 32 van de Surinaamse Staatsregeling zijn bevoegdheden uit te breiden. Hiermee werden de Staten op wetgevend terrein volkomen buitenspel gezet, hetgeen de allang gespannen verhouding tussen het vertegenwoordigend College en de landvoogd alleen maar vergrootte. De volksvertegenwoordigers achtten Kielstra's handelwijze strijdig met de letter, geest en bedoeling van de Surinaamse Staatsregeling. De controverse tussen de Staten en de gouverneur en de internationale politieke ontwikkelingen legden de kiem voor het verlangen naar verantwoordelijkheid voor het eigen lot in Suriname. | |
Nieuwe verhoudingenIn juni 1941 deelde de Koningin in een radiorede ter herdenking van de Duitse bezetting van Nederland mede dat haar bereidheid tot aanpassing van het Nederlandse Staatsbestel ook gold voor de overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk. In een daartoe speciaal bijeengeroepen vergadering van de Staten van Suriname deelde de gouverneur onder andere mee, dat er ook gelegenheid zou worden geboden om de wensen en opvattingen die hier leefden kenbaar te maken. Deze wensen en opvattingen zouden besproken worden in een conferentie van vooraanstaande personen uit de verschillende delen van het Koninkrijk. De rede van de gouverneur kreeg in de Staten een lauw onthaal. De Statenleden maakten kenbaar te zijner tijd gebruik te zullen maken van de aangeboden gelegenheid, terwijl de pers er geen bijzondere aandacht aan schonk. In tegenstelling tot de juni-rede van de Koningin kreeg het door de Amerikaanse president Roosevelt en de Britse premier Churchill in augustus 1941 geproclameerde ‘Atlantic Charter’ in Suriname een grotere en warmere belangstelling, ook al kon door de heersende censuurmaatregelen deze niet zonder meer uitgedragen worden. Deze internationale ontwikkelingen vielen samen met de groei naar een zekere politieke bewustwording in Suriname. In deze periode hadden wij een gespreksgroep waaraan verschillende personen deelnamen waaronder Wim Bos Verschuur, personen uit kringen van de vakverenigingen, onderwijzers et cetera. We lazen en bespraken voor de oorlog de behandeling van de Surinaamse begroting in de Nederlandse Staten-Generaal en volgden de debatten in de Staten van Suriname. We hadden met hartzeer jonge Surinamers naar Curaçao en Aruba zien vertrekken om een nieuw bestaan -als arbeider in de olieraffinaderijen, of als ambtenaar, onderwijzer of dokter in overheidsdienst- op te bouwen, omdat hun eigen land hun geen uitzicht op een dergelijke baan kon bieden. We maakten ten gevolge van de invoering van het ‘Beperkt Lager Onderwijs’ in de districten de achteruitgang mee van het onderwijs en het onderwijspeil. Ook leefden we | |
[pagina 161]
| |
mee met de kleinlandbouwers in de districten, die niet-tegenstaande hun ‘backbreaking-werkzaamheden’ genoegen moesten nemen met een karig loon en een armoedige behuizing. We ervoeren in de districten hoe de verschillende bevolkingsgroepen met elkaar samenwoonden en samenwerkten, elkanders hoogtijdagen samen beleefden, en - wanneer nodig - elkaar bijstonden. Als jonge ambtenaren moesten we ons tevreden stellen met een gering salaris, waarop ook nog een crisiskorting van tien procent was gelegd. We werden met de neus gedrukt op de voortdurende conflictsituatie tussen gouverneur Kielstra en de Staten. Wij schaarden ons achter de Statenleden in hun verzet tegen de door de gouverneur nagestreefde ‘Verindisching’ van ons land. Deze zou verwezenlijkt moeten worden door massa-immigratie uit Nederlands-Indië, het invoeren van de Aziatische huwelijkswetgeving, het instellen van op Indische leest geschoeide dorpsgemeenschappen, waar dessa-onderwijs gegeven zou worden, want zelfs het Beperkt Lager Onderwijs in de districten was in de ogen van de koloniale autoriteiten ‘te hoog gegrepen’ voor de districtsbewoners. Steeds duidelijker hoorbaar werden de geluiden in de samenleving die het gedwongen moeten aanvaarden van een op Azië gerichte samenleving afwezen, en met klem pleitten voor het handhaven en bevorderen van de bestaande, Nederlands-georiënteerde samenleving. Al deze ontwikkelingen vormden binnen onze gespreksgroep een punt van bespreking. De neerslag van onze gesprekken en discussies werd geregeld in de kranten (De West, Suriname en De Surinamer) geplaatst. Een aantal Nederlandse ambtenaren in Suriname had in 1940 de vereniging ‘Suriname waakt’ opgericht. Deze vereniging stelde zich achter de gouverneur in diens conflict met de Staten. Onze gespreksgroep vatte toen het idee op een vereniging ‘Suriname ontwaakt’ op te richten die ruimte moest bieden aan het groeiend aantal nationalistisch denkenden. We hebben echter van oprichting moeten afzien. Ook de juni-rede van de Koningin werd binnen de gespreksgroep besproken. Wij hadden weinig waardering voor de in deze rede gedane voorstellen, die in onze ogen op niets anders neerkwamen dan dat weer ‘anderen’ in een dergelijke conferentie voor ons zouden bepalen wat er uit onze wensen verwezenlijkt zou worden. Tegelijkertijd rees ook de vraag wie dan wel deze wensen zou moeten formuleren. Berichten over de beweging voor meer eigen verantwoordelijkheid in de Britse Caraïbische koloniën drongen ook tot Suriname door, waar de BBC de meest beluisterde radiozender was, direct gevolgd door ‘The Voice of America’. Na de Memorial Day-toespraak van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken op 30 mei 1942, waarin deze verklaarde dat het ‘Atlantic Charter’ door zou moeten werken in alle continenten, en de gedenkwaardige toespraak van Churchill na de val van Singapore waarin hij stelde dat deze het einde betekende van ‘colonial supremacy’, stond voor onze gespreksgroep -inmiddels met een flink aantal leden toegenomen- vast dat we nu duidelijk met onze ideeën en idealen naar voren moesten komen. Gelegenheid daartoe werd ons geboden door de rede die Koningin Wilhelmina hield op 6 december 1942. Hierin beloofde ze dat er een nieuw Rijksverband zou komen, ‘waarin Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao tezamen deel zouden hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, doch met de wil elkander bij te staan, zullen behartigen’. We besloten de knoop door te hakken en een samenwerkingsverband in het leven te roepen dat openstond voor alle Surinamers. Het zou de wensen en verlangens voor de staatkundige hervormingen formuleren. We meenden ongehinderd naar buiten te kunnen optreden, omdat het doel dat wij voor ogen | |
[pagina 162]
| |
hadden immers niets anders was dan een bijdrage aan de verwezenlijking van de Koninklijke Belofte, namelijk ‘Baas in eigen Huis’. Na overleg met de participerende organisaties, het opstellen van de ontwerpstatuten en het programma en het kiezen van een naam, zouden we zo massaal mogelijk naar buiten treden. | |
Unie SurinameHet opgerichte samenwerkingsverband kreeg de naam ‘Unie Suriname’. Deze naam symboliseerde wat wij wensten: Unie, want ‘unified’ moest Suriname worden, zoals de United States, waar ook verschillende migrantengroepen ‘unified’ sterk werden en de strijd voor het handhaven van de democratie konden opnemen; vandaar dan ook de ‘U’ en de ‘S’ in de naam van onze organisatie. De Unie stelde zich ten doel onder alle lagen en groepen van de Surinaamse bevolking het saamhorigheidsgevoel en de liefde voor een rechtvaardige en doelmatige gemeenschapsordening te bevorderen. Zij wilde dit bereiken door ‘het tot stand brengen van een nauwer contact tussen de verschillende bevolkingsgroepen en de sociaal-economische verheffing van de bevolking’. De initiatiefnemers tot het oprichten van de ‘Unie Suriname’ worden in diverse studies wel eens aangeduid als een Creoolse elite-groep, die een soort elite-nationalisme voorstond. We waren in het Suriname van toen heus geen elite. Dat waren de toonaangevende handels- en kooplui en de hogere ambtenaren. Sommigen van hen meenden ons te moeten waarschuwen en zeiden dat we in problemen zouden raken als we voortgingen met het organiseren van de arbeiders en met onze steun aan de Statenleden bij hun verzet tegen de gouverneur. In maart 1943 was het zover: de statuten werden goedgekeurd en een bestuur werd geformeerd. Als voorzitter werd Arnold Smit benoemd. Schrijver dezes werd secretaris en in de jaarvergadering van 1944 gekozen tot voorzitter, een functie die ik tot 1947 zou vervullen. In dat jaar vertrok ik voor studiedoeleinden naar Nederland. Ook Wint Bos Verschuur, voorzitter van de Surinaamse Arbeiders Federatie en van de Surinaamse Arbeiders Centrale, en van het begin af aan één van de leidende figuren in onze gespreksgroep, werd bestuurslid. In 1942 was hij gekozen tot Statenlid. Zijn felle redevoeringen tegen de verdeel- en heerspolitiek van gouverneur Kielstra, werden als gezagsondermijnend beschouwd door de koloniale autoriteiten. De eerste massa-vergadering vond in Theater Bellevue plaats. | |
Politieke conflictenTerwijl de Unie Suriname zich consolideerde, had een aantal leden, waaronder Bos Verschuur, het plan opgevat een petitie te richten aan de Koningin met daarin het verzoek de gouverneur terug te roepen. De initiatiefnemers van de petitie meenden dat de landvoogd door zijn optreden de aanhankelijkheid van Suriname aan Nederland en het Vorstenhuis ondermijnde en in gevaar bracht. De petitionarissen begaven zich openlijk op pad om handtekeningen te verzamelen voor de petitie: ‘Diepe verontwaardiging en ontevredenheid heerscht in den lande over het beleid van den gouverneur in Suriname. Uitingen die wij nooit voor uwe majesteit mogen neerschrijven worden thans meer en meer en openlijk vernomen. De Rijks-gedachte lijdt schade. De aanhankelijkheid tot het Vorstenhuis wordt op het spel gesteld. De anti-Nederlandsche stemming groeit helaas met den dag. [...]. U naderen wij met eerbied en vertrouwen, dat het Haar moge behagen gouverneur Kielstra te doen vervangen door een bewindsman die de nooden en behoeften van ons volk beter aanvoelt, zulks tot heil van het Koninkrijk en het gebiedsdeel.’ | |
[pagina 163]
| |
Nauwelijks daarmee begonnen werd Bos Verschuur op 30 juli 1943 gearresteerd en verhoord en werd zijn huis doorzocht. Hoewel het onderzoek geen enkel anti- Nederlands feit opleverde, werd Bos Verschuur niettemin gearresteerden vervolgens geïnterneerd aan de Copieweg, nabij het interneringskamp voor de Duitsers. Ook de andere initiatiefnemers werden gearresteerd, maar werden na korte tijd weer vrijgelaten. Op een later tijdstip werd ook een aantal, door de overheid verdachte, jonge mannen gearresteerd en enige tijd in de gevangenis opgesloten. Natuurlijk kon de Unie Suriname de internering van Bos Verschuur niet zonder meer aan zich laten voorbijgaan. Ze stelde zich dan ook krachtig op achter de Statenleden die zich niet wilden neerleggen bij het besluit tot internering van een collega-Statenlid. Daarbij kwam bovendien dat de gouverneur weigerde het vertegenwoordigend College vertrouwelijk bekend te maken met de redenen van de internering. Zeven van de tien gekozen Statenleden besloten in augustus 1943 af te treden. Na hun ontslag werden in september van dat jaar verkiezingen gehouden. De zeven afgetreden Statenleden werden herkozen. Vervolgens verklaarden de gekozen Statenleden dat zij in afwachting van een oplossing van het conflict met de gouverneur niet deel zouden nemen aan de vergaderingen van de Staten. Dit betekende dat er geen quorum meer aanwezig was en dat de Staten zijn wetgevende taak niet meer kon uitoefenen. Ondanks de repressieve maatregelen van bestuurswege groeide het ledental van de Unie sterk. Zij was in staat kantoorruimte te huren en personeel in dienst te nemen. Een begin werd gemaakt met het organiseren van afdelingen in de districten Coronie, Nickerie en in Moengo. Ook werd begonnen met het uitgeven van een eigen orgaan, ‘De Unie’ geheten. In mei 1943 verscheen in ‘Onze Gids’, een periodiek van de Christelijke Onderwijzersvereniging ‘Broederschap’, een artikel getiteld ‘Dank zij Adolf’. Hierin werd onder andere gewezen op het feit dat als er geen drastische sociale, economische en andere hervormingen plaats zouden vinden, de bevolking van de landen die niet direct in de oorlog verwikkeld waren, hun verbeterde levensomstandigheden aan de Nazi-dreiging konden toeschrijven. De gouverneur liet het blad in beslag nemen en eiste van de Evangelische Broedergemeente dat de redactie en de auteur van het artikel vanwege hun ‘anti-nationale en anti-sociale opstelling’ geschorst dienden te worden. Bovendien dreigde hij de EBG met stopzetting van de onderwijssubsidie als zo iets weer mocht gebeuren. Dit deed de onderwijzers besluiten intensiever samen te werken en de krachten effectiever te bundelen. Zij schreven het onderwijs een samenbindende functie toe en wensten een zo goed mogelijk onderwijsstelsel en onderwijsprogramma gerealiseerd te zien, dat toegankelijk zou zijn voor alle bevolkingsgroepen in het gehele land. We slaagden erin een samenwerkingsverband tot stand te brengen. In oktober 1944 mocht schrijver dezes als voorzitter van de Samenwerkende Onderwijzersorganisaties een gecombineerde vergadering leiden in theater Bellevue, waarin de bezwaren tegen de bestaande onderwijsprogramma's werden vastgelegd en een planmatig voorstel voor een verbeterd onderwijsstelsel naar voren werd gebracht. Terwijl de Unie Suriname met haar activiteiten trachtte de gehele Surinaamse bevolking te unificeren, ging het koloniaal bestuur voort met de politiek van het ‘apart-van-elkaar-houden’ van de Surinaamse bevolking. Met name voerde het speciaal op de Hindostaanse bevolkingsgroep gerichte propaganda. Toen gouverneur Kielstra uiteindelijk in 1944 werd vervangen, klaarde de politieke lucht in Paramaribo op. Zijn afscheidsrede op de radio deed heel veel stof opwaaien. Als opvolger van Kielstra werd Mr. J.C. Brons, president van het Hof van Justitie en ondervoorzitter van de Raad van Bestuur in Suriname, benoemd. Met zijn aantreden trad een meer gematigd bewind aan. De afgetreden | |
[pagina 164]
| |
Statenleden staakten hun verzet en herstelden de basis van samenwerken met de gouverneur. Wim Bos Verschuur werd in mei 1944 uit de internering gehaald. Op de openbare bijeenkomst van de Unie Suriname op nieuwjaarsdag 1945 trad hij weer op als spreker en bracht de wensen voor noodzakelijke hervormingen met verve en acclamatie naar voren. Reeds in de oorlogsjaren legde de Unie Suriname contacten met Surinamers die op Curaçao en Aruba woonden. Wij hielden elkaar op de hoogte van de lokale ontwikkelingen. De Unie kon zich verheugen in de volledige steun van de vereniging van Surinamers op Curaçao, ‘Justitia, Pietas, Fides’ (JPF) en van de ‘Vereniging Suriname’ op Aruba. JPF's voorzitter, dokter Wix, nam in de op Curaçao tot stand gekomen Democratische Partij een belangrijke plaats in. | |
Nieuwe verhoudingenOndertussen werd de strijd van de geallieerden en de bevrijding van Nederland in het bijzonder op de voet gevolgd. 5 mei 1945, de dag waarop Nederland werd bevrijd, werd dan ook beleefd als een vreugdevolle dag in alle geledingen van de Surinaamse bevolking. In het gehele land werd gefeest. We wensten elkaar geluk met de bevrijding van Nederland en het einde van de oorlog in Europa. Een stroom van pakketzendingen naar het hongerende Nederland kwam, met behulp van het in de oorlog opgerichte Surinaamse Rode Kruis, op gang. Nu de oorlog beëindigd was en ook Nederlands-Indië bevrijd was -daaraan had een detachement Surinaamse vrijwilligers meegewerkt- was het tijd om te werken aan de inlossing van de Koninklijke belofte. Van Nederlandse zijde leek een en ander moeilijk op gang te komen. In juni 1945 organiseerde de Unie Suriname een enquête met betrekking tot de gewenste staatkundige hervormingen. In augustus 1945 was in Nederland de commissie Van Helsdingen ingesteld om na te gaan welke plaats de Overzeese gebieden in het Koninkrijk zouden moeten innemen. Suriname volgde in september met de instelling van de Commissie voor de Staatkundige Hervormingen onder voorzitterschap van mr. Raymon Pos. In de steeds druk bezochte openbare vergaderingen hield de Unie de leden en andere aanwezigen op de hoogte van de stand van zaken. Uit Nederland kwamen landgenoten terug of op bezoek. Onder de laatsten ook de schrijver Albert Helman (pseudoniem voor Lou Lichtveld) die in de bijeenkomsten van de Unie een platform vond voor het uitdragen van zijn ideeën. Daarbij benadrukte hij dat we krachtig moesten blijven aandringen op het ons toegezegde, daar we anders zouden kunnen blijven wachten: te kaka kis tifi (letterlijk: tot de haan tanden zou krijgen). Hierop reageerden wij met: kaka n'abi tifi, a abi spoor (letterlijk: de haan heeft geen tanden, hij heeft sporen). Voorstellen tot uitbreiding van het censuskiesrecht en van het aantal kiesdistricten werden in januari 1946 door de gouverneur bij de Staten ingediend en door het College aangenomen. De meerderheid van de Statenleden was daarbij van mening dat uitbreiding van het kiesrecht zinloos was, als niet eerst de bevoegdheden van de volksvertegenwoordiging werden uitgebreid en er geen Statenleden meer door de gouverneur zouden worden benoemd. Bij de verkiezingen in februari 1946 werden 22 kandidaten genomineerd voor de tien plaatsen. Van de tien door de Unie Suriname gestelde kandidaten werden er zeven gekozen. Hierdoor kon de Unie voorop blijven lopen bij het streven naar verwezenlijking van het ideaal van ‘Baas in eigen Huis’. Met de Commissie voor Staatkundige Hervormingen was afgesproken dat de Unie als eerste gehoord zou worden en dat de door haar naar voren gebrachte voorstellen gepubliceerd zouden worden. Andere maatschappelij- | |
[pagina 165]
| |
ke groeperingen konden zich dan daarna verenigen met, of afzetten tegen, de door de Unie gedane voorstellen. Aangezien een concretisering van de Koninklijke belofte ook na de komst van een Nederlandse ambtelijke commissie lange tijd op zich liet wachten, bekritiseerden de Unieleden in de Stalen de Nederlandse houding. In een massa-bijeenkomst van de Unie werd de gedachte gelanceerd een Staten-delegatie naar Nederland af te vaardigen, om bij de Nederlandse regering de Surinaamse verlangens nadrukkelijk kenbaar te maken en aan te dringen op spoed. Over dit plan was overleg gevoerd met de Curaçaose Staten en om de coördinatie tussen de beide vertegenwoordigende Colleges te bevorderen kwam een Curaçaose Staten-delegatie naar Suriname. Beide Colleges spraken af de afwachtende houding te laten varen en besloten in 1946 een delegatie naar Den Haag af te vaardigen om het autonomiestreven kracht bij te zetten. De inmiddels opgerichte ‘Hindostaans-Javaanse Centrale Raad’ kon zich echter niet verenigen met de samenstelling van de Staten-delegatie. In een door mij voorgezeten bijeenkomst kreeg zij de toezegging dat de delegatie zou worden uitgebreid met twee Aziatische leden. Het door de gouverneur benoemde Statenlid, Asgar Karamat Ali, wees er toen op dat Moslims niet waren vertegenwoordigd in de delegatie en eiste namens de door hem in mei 1946 opgerichte ‘Moslim Partij’ een plaats in de delegatie. Hierna werd de delegatie met nog een lid uitgebreid. Politiek gezien hadden de delegaties uit de West geen ongelukkiger tijdstip kunnen uitzoeken, aangezien het kabinet Schermerhorn-Drees demissionair was. De Staten-delegatie keerde onverrichter zake weer terug naar Suriname. Bij terugkeer van de delegatie organiseerde de Unie een massa-meeting op het sportterrein in de Cultuurtuin om de bevolking op de hoogte te houden van de stand van zaken. Eén van de toespraken werd door de onderwijzer P.A.R. Kolader en lid van de Unie uitgesproken in het Sranan Tongo. | |
Tot slotMet het oog op de eerste algemene vrije verkiezingen in 1949 in Suriname was de politieke partijvorming in volle gang. Het gesegmenteerde karakter van de Surinaamse samenleving weerspiegelde zich in het partijwezen. Politieke partijvorming vond plaats op basis van etnische en godsdienstige affiliatie. In 1948 werd een College van Bijstand ingesteld dat tot taak kreeg de gouverneur in de uitoefening van het bestuur bij te staan. In datzelfde jaar vond in Den Haag de eerste Ronde Tafel Conferentie plaats die uiteindelijk zou resulteren in het Koninkrijksstatuut van 1954. Binnen de Unie Suriname werd afgesproken de politiek over te laten aan de opgerichte politieke partijen. Veel leden van de Unie sloten zich aan bij de Nationale Partij Suriname (NPS). Wel bleef de Unie in deze jaren actief op cultureel terrein. Onder haar leiding kwamen onder andere tot stand: de Vereniging Algemene Speeltuinen, het Surinaams Museum en de Surinaamse dierentuin. Ook werd meegewerkt aan de oprichting van het Cultureel Comité Suriname, de voorloper van het Cultureel Centrum Suriname. Tevens werkte de Unie Suriname mee aan de versterking van het vakbondswezen, waaronder de Surinaamse Mijnwerkers Unie geleid door Leo Eliazer. Als gevolg van de gefaseerde toekenning van autonomie aan Suriname sedert 1948 raakte de Unie steeds meer op de achtergrond. In 1951 werd zij opgeheven. De Unie Suriname had een belangrijke bijdrage geleverd aan de groei van de politieke bewustwording in Suriname. Zij had intensief gewerkt aan het stellen van nationale doelen, het wakker roepen en versterken van het nationalistisch denken. Met de leuze ‘Baas in eigen Huis’ heeft zij het autonomie-streven kracht bij kunnen zetten. Daarnaast was een belangrijk doel van | |
[pagina 166]
| |
de Unie het waarderen van het eigene en het streven naar een beter begrip voor elkaar. Zo benadrukte de Unie altijd hoe noodzakelijk het was samen te werken en te leven niet alleen naast, maar vooral met elkaar. De Unie Suriname was er echter niet in geslaagd de etnische scheidslijnen bij de vorming van politieke partijen te voorkomen. |