OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 14
(1995)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Johan van de Walle
| |
Kennismaking met SurinameMet dat moederland onderhield men eeuwenlang een trouwe band. Hoewel Suriname vanouds als een Nederlandse volksplanting werd beschouwd, was het aantal kolonisten van Nederlandse afkomst bij wijze van spreken aan de vingers van één hand te tellen. Er leefde een groepje nazaten van uit Drente afkomstige boeren in Suriname en de overige blanken, om dat woord te gebruiken, bestond uit een handvol deskundigen, gegroepeerd rond de eveneens Nederlandse gouverneur. De laatsten kon je uiteraard moeilijk kolonisten noemen. Zij waren, alweer een term uit die dagen, bewindslieden die, na een aantal tropenjaren, naar patria terugkeerden waar ze, na verloop van tijd, in de vaderlandse bodem werden begraven. De overgang van Curaçao, waar ik in 1934 arriveerde, naar Suriname was niet makkelijk. De toestand op dat eiland was anders dan in Suriname. Op Curaçao maakte ik kennis met afstammelingen van Sefardische Joden, van Zwitserse soldaten, Noorse zeelieden en Nederlandse gezagsdragers, die zich evenals Afrikaanse immigranten, Curaçaoenaars, Yu di Corsow ('s Lands kinderen), noemden. De afstammelingen van de oorspronkelijk Europese kolonisten, of beter blijvers, waren op het eiland toonaangevende en vooral deftige mensen geworden, die in mijn tijd de teugels strak in handen hielden. Een dergelijke klasse trof ik niet aan in Suriname. De Europese immigranten hadden zich in de loop der eeuwen, al of niet binnen het christelijk huwelijk, met het Afrikaanse deel der bevolking vermengd. Zij noemden zich, het was voor mij een betrekkelijk nieuw woord: Creolen. Als wilde men, dank zij dit woord, een beetje de herinnering bewaren aan het land van lang vergeten kolonisten die niet in de heilige aarde van het verre vaderland waren begraven, maar in de heilige aarde van de kolonie. | |
Suriname en de oorlogDe kolonie, die voor mijn gevoel, geen kolonie was, deed op zijn manier mee aan de Tweede Wereldoorlog. Wel was het Nederlandse leger in vijf dagen onder de voet gelopen, wel waren Koningin en een handvol Haagse bestuurders naar Engeland gevlucht om daar een regering te vormen, die het koloniale rijk in Oost en West bijeen moest houden. Hoe je die verre streken in Oost en West ook noemde, toch verbaas je je als je er later aan terugdenkt. En je herinnert je het wonderlijk optimisme als je zo nu en dan in tweedehands boekwinkeltjes werkjes terugvindt die door de Nederlandse regering te Londen werden uitgegeven onder de titel Je Maintiendrai (Ik zal handhaven). Die boekjes werden uitgegeven door een in Londen gevestigd Nederlands informatiebureau. In New York zetelde eveneens een Informatiebureau. Van het hoofd van dit bureau | |
[pagina 168]
| |
kreeg ik in 1943 op Curaçao het aanbod om in Suriname het hoofd van de Gouvernements Persdienst, Henk Boas, op te volgen. Ik nam dat aanbod graag aan, jong als ik was. Ik dacht dat zo'n verblijf in Suriname mijn blik op de wereld zou verruimen, vooral als je bedenkt dat, afgezien van Boas, nog nooit in de loop der geschiedenis, één Nederlandse journalist dit land had bezocht, behalve het socialistische kamerlid H.A. van Kol. Hij schreef destijds een boekje onder de veelzeggende titel: Suriname, een noodlijdende kolonie. Al was Suriname voor mij niet helemaal terra incognita, het verbaasde me niet dat destijds een kamerlid voorgesteld had een brug te bouwen tussen Curaçao en dat verre land op de rand van Zuid-Amerika. Dat plan ging niet door, want in dat geval had ik met mijn vrouw dat hele stuk misschien moeten lopen. Nu ging het met een vliegtuigje van de KLM. We arriveerden op het vliegveld Zanderij dat net in die dagen van een speelplaatsachtige opening in de jungle veranderde in een echt militair vliegveld. Die metamorfose werd uitgevoerd onder leiding van Amerikaanse officieren en met behulp van Surinaamse arbeiders. De aanleg van het vliegveld was nodig om Surinames bodemschat, bauxiet, tegen vijandelijke aanvallen blijvend te beschermen. Hoewel de Verenigde Staten nog niet aan de oorlog deelnamen wilden zij, met toestemming van de bewindslieden in Londen, het zekere voor het onzekere nemen. De komst van het Amerikaanse leger heb ik niet meegemaakt. Het was voor mijn tijd. Het was zelfs nog voordat de Amerikaanse president Roosevelt een afspraakje maakte met de Britse premier Winston Churchill om vijftig oorlogsbodems, die sedert 1917 in de havens lagen te roesten, te ruilen voor het recht om in Brits West-Indië voor de tijd van 99 jaar Amerikaanse militaire steunpunten te vestigen. Ik geloof niet dat de Britse gevechtskracht van het toenmalige Engeland dankzij die vijftig oude schepen belangrijk toenam. Die schenking maakte wel duidelijk dat de imperiale hegemonie van Engeland tanende was. De burgemeester van Trinidad verzuchtte in die dagen: ‘Nu kunnen we voor de tijd van 99 jaar naar onafhankelijkheid fluiten.’ De ‘deal’ leidde tot een weemoedig liedje Rum and Coca Cola waarin moeder en dochter op Point Cumana gingen werken voor de Yankee Dollar. | |
Koninklijk bezoekAls gouvernements voorlichter hield ik de moed erin met behulp van Aneta-berichten, met opgewekte praatjes voor de zeer beperkte plaatselijke radio en met het verspreiden van allerlei geschriften zoals Je Maintiendrai, Keep the Lamps Burning, of het in Londen uitgegeven Vrij Nederland. Eigenlijk was deze peptalk helemaal niet nodig want de mensen in Paramaribo geloofden heilig in de terugkeer van Hare Majesteit naar Nederland. Heel de stad was buiten zinnen toen prins Bernhard en later de jonge prinses Juliana, voorbestemd het moederland te gaan besturen, de verwaarloosde kolonie, om met Van Kol te spreken, zelf bezochten. Nooit was zo feest gevierd in Suriname. Door de komst van die ietwat verlegen vrouw, leek het wel alsof in Suriname alle etnische verschillen waren opgeheven. Het ganse volk juichte en zelfs de meest vergeten en verwaarloosde groepen, de Bosnegers en de Indianen waren op het feest van de totale verbroedering aanwezig. In de donkere Gravenstraat werd prinses Juliana door tienduizenden mensen toegejuicht. Onder die juichende tienduizenden stonden ook mijn vrouw en ik. Wij juichten even enthousiast als iedereen en voelden ons verwant aan het onderdrukte Nederlandse volk. We geloofden, evenals de Surinamers, aan de nederlaag van Hitler-Duitsland, hoe somber de tijden ook waren. Het is heel moeilijk om je na een halve eeuw te verplaatsen in de gevoelens die ik toen had en je te verplaatsen in het enthousi- | |
[pagina 169]
| |
asme dat in Paramaribo heerste. Het is makkelijk om met de ogen van nu terug te zien, maar wie eerlijk in het geheugen graaft, moet toegeven dat het enthousiasme van toen oprecht was. Niemand dacht op dat moment aan autonomie of aan een na de oorlog te houden Ronde Tafelconferentie. Je beleefde het moment. Een moment dat diep in het geheugen is ingegraven. Niet alleen in het mijne maar zeker ook in dat van vele mensen in Suriname. Toen de toekomstige vorstin in de Palmentuin achter het huis van de gouverneur recipieerde was de gehele elite van Paramaribo aanwezig. Dat die elite in vele opzichten betekenis had, was al spoedig tot me doorgedrongen. Want hoewel men in de verwaarloosde kolonie alleen het uitgebreid lager onderwijs kende, heerste er in die oude stad toch een intellectuele sfeer, meer nog dan in het door kooplieden overheerste Willemstad. Het hoogtepunt werd gevormd door een onvergetelijke militaire parade op het Gouvernementsplein tegenover het statige huis van de gouverneur. Daar was een podium gebouwd waarop, tussen de gouverneur en de chef van het leger, de prinses stond. Zij keek stil, en misschien wel bewogen, naar de eindeloze stoet van Amerikaanse soldaten, Surinaamse dienstplichtigen, naar de in militaire pakjes gestoken meisjes, naar tanks, kanonnen en ga zo maar door. De parade duurde uren en ik had bewondering, niet alleen voor het geduld van de toekomstige koningin, maar ook voor het uithoudingsvermogen van de gouverneur, die zich bij deze gelegenheid had gekleed in het uniform van een kolonel uit de Eerste Wereldoorlog. Door het luchtruim zwierden Amerikaanse vliegtuigen en natuurlijk ook de Blimp, een klein Amerikaans luchtschip, dat dag en nacht als een alziend oog boven Suriname zweefde. Al dat militaire vertoon kostte natuurlijk handenvol geld, maar op een voor mij geheimzinnige wijze had de regering in Londen de beschikking over overvloedige fondsen die ten dele ook de verwaarloosde kolonie in de West ten goede kwamen. Het militaire vertoon schonk een opleiding aan vele jonge mannen, die zonder zo'n leger en zonder de aanleg van wegen, havens en een vliegveld, armzalig langs de straten van een stadje hadden gezworven, een stad waarin sinds jaren nauwelijks werk was te vinden en weinig toekomst voor een jonge vent of een jonge vrouw bood. Het leger gaf ze een doel. De jongens gingen werken op de militaire werkplaatsen, ingericht door Ir. van Dijk, een telg uit een Groningse familie die wilde bewijzen, net als de Drentse boertjes, dat geboren Nederlanders als kolonisten onder de hete zon zouden kunnen blijven voortbestaan. De meisjes leerden op de kantoren van het leger met schrijfmachines om te gaan en oefenden onder leiding van een Zwitserse mevrouw Stahel in het hanteren van geweren en ander wapentuig. | |
Politieke bewustwordingVoor de oorlog was noch op de Antillen, noch in Suriname sprake van enig nationalisme, althans het soort nationalisme dat de brave burgemeester van Port of Spain voor ogen stond: de totale onafhankelijkheid van Engeland. Op de Antillen was in die jaren onder bezielende leiding van Dr. Da Costa Gomez de strijd begonnen voor algemeen kiesrecht. In Suriname streden de politici heftig tegen gouverneur Kielstra, die volgens zijn tegenstanders met onbeperkte macht het land als een soort dictator regeerde. Die strijd tegen Kielstra, die volgens zijn politieke tegenstanders in Paramaribo aanstuurde op de ‘Verindisching’ van het land, stond vooral onder leiding van een Hollandse onderwijzer: W. Kraan. Hij was publicist en redacteur van het enkele malen per week verschijnende blad De West. Ik heb die man, toen ik eenmaal benoemd was tot hoofd van de Gouvernementspersdienst, van tijd tot tijd | |
[pagina 170]
| |
opgezocht in zijn kantoortje, waar hij me ontving, gekleed in een los hoesje en een mooie Javaanse sarong, omringd door kloekgebouwde jongemannen op wier machtige borstkassen gouden kruisen schitterden. Ik mocht die zonderlinge Hollandse oud-onderwijzer niet en zocht mijn journalistieke troost meer bij Jantje Wijngaarde, de redacteur van De Surinamer, ook een blad dat enkele malen per week uitkwam. Wijngaarde leidde het Prins-Bernhardfonds dat in het overigens doodarme Suriname geld inzamelde om in de toekomst de overwinning op de Duitsers te behalen. Terug naar de gouverneur, een grijze, stille man in die dagen, die zich overigens weinig aantrok van alle kritiek op zijn bestuursdaden. Als een goede patriot, grondlegger van de koloniale sociologie, in hart en nieren een militair, leed hij onder de smadelijke vijfdaagse veldtocht en lachte weemoedig als ik hem weer zo'n boekje als Je Maintiendrai bezorgde. Ondertussen had hij in Suriname alles op alles gezet om een Surinaams leger te vormen, dat in tegenstelling tot het Nederlandse, de vijand zou weerstaan. De enige vijand bleek die zonderlinge hoofdredacteur in zijn Javaanse sarong, die samen met de leden van de Koloniale Staten op leven en dood strijd tegen hem voerde op grond van het feit dat hij de verre kolonie voor het vaderland wilde bewaren totdat de regering in Londen naar patria zou zijn teruggekeerd. Zou die regering terugkeren in het vaderland, vroeg ik me wel eens af. Of zou dat Amerikaanse leger in het land blijven, zoals het ook elders in West-Indië permanente bases vestigde? Langzamerhand veranderde iets in Suriname. Er ontstond, om het zo te zeggen, een soort politieke beweging. Ministers uit Londen, Welter en Van Mook, bezochten het land. Statenlieden spraken onverbloemd hun bezwaren tegen de landvoogd uit. Een in die dagen opgericht weekblad (Suriname waakt) poogde die bezwaren te relativeren. Dit weekblad voerde heftig oppositie tegen de Staten. Zonder succes overigens, hoewel dat blad me persoonlijk aan het denken zette. Niet in het minst onder invloed van Dr. Da Costa Gomes, die op de Antillen voor algemeen kiesrecht streed. Ook in Suriname kende men toen een beperkt kiesrecht waarvan ongeveer twaalfhonderd kiesgerechtigden, voor bijna honderd procent woonachtig in de stad, gebruik maakten. Terwijl men op de Antillen stromingen kende, partijen in wording, zou je kunnen zeggen, was daarvan in Suriname veel minder sprake. De gekozen Statenleden waren het met elkaar eens: de gouverneur moest opdonderen. Hij had tien jaar geregeerd en die regering was, meende men, niet gelukkig geweest. In die tijd leerde ik behalve vele zure kritikasters ook boeiende, geïnspireerde mensen kennen. Onder hen moet ik in de eerste plaats Wim Bos Verschuur noemen en in de tweede plaats de journalist Jantje Wijngaarde. Bos Verschuur had al gauw door dat ik in een sociaal-democratisch gezin was grootgebracht en hij was tijdens zijn studietijd in Nederland in aanraking gekomen met wat toen nog de moderne beweging heette. Hij was een bewonderaar van figuren als Henri Polak en Domela Nieuwenhuis. Hij meende dat de toestanden in Suriname zouden veranderen als de arbeiders de handen in elkaar zouden slaan. Urenlang zaten we te kletsen in mijn kamertje. Het viel me op dat Bos Verschuur van tijd tot tijd de realiteit uit het oog verloor en zich als een revolutionaire leider beschouwde. Hij verzekerde me dat hij slechts de telefoon hoefde op te nemen en het ganse volk van Suriname zou in opstand komen tegen de landvoogd, die hij als een dictator beschouwde. Helaas wist hij niet dat de dictator hem enkele weken later in een kamp zou interneren, terwijl er van opstand geen sprake was. | |
Kolonel MeyerOm die geschiedenis beter te begrijpen moet ik vooral kolonel Meyer noemen, een door en | |
[pagina 171]
| |
door Indische jongen en een militair van de bovenste plank, maar even onrealistisch als Bos Verschuur. Als de kolonel 's avonds thuis bij ‘schuimpje’ zat, zoals zijn mooie, blonde vrouw werd genoemd, droomde hij van een heroverd Nederlands-Indië. Hij was een dromer, en zoals er vele andere dromers waren, overtuigd van de herovering van Indië op de gehate Japanse bezetter. Als het zover was zou er een bevrijd Indië ontstaan bestuurd door een regering van Indische jongens. Tol op zekere hoogte liepen de gedachten van een man als Meyer en een man als Bos Verschuur parallel. Eens zou een einde komen aan de overheersing van uit Nederland afkomstige landvoogden. In die tijd waarde in Suriname ook een Amerikaanse kolonel Singer rond, een al even stoere vent als kolonel Meyer, die zich onsterfelijk maakte door een coup te organiseren in het naburige Frans Guyana. Hier deelde een gouverneur de lakens uit namens maarschalk Petain die met Duitsers collaboreerde. De pro-Vichy houding van de Fransguyanese gouverneur baarde de Amerikanen in Suriname zorgen. Hij zou best eens kunnen oprukken naar het nabije Paramaribo. Daarom organiseerde Singer een soort coup, waarbij doden noch gewonden vielen. In Suriname bereidden Meyer en Singer een dergelijke coup voor. Maar het lukte niet. De militairen weigerden hulp en Meyer werd thuis met ‘schuimpje’ onder huisarrest geplaatst. Singer vertrok. Meyer werd overgeplaatst naar Australië. Maar de arme Bos Verschuur, die met deze geschiedenis in verband werd gebracht, kwam in een kamp terecht en werd tijdens dit merkwaardige koningsdrama de onmisbare martelaar. De gekozen Statenleden traden af en niemand kreeg het in zijn hoofd de draadjes van het kamp door te knippen. Drie maanden later verdween de gouverneur als diplomaat naar Mexico. Jantje Wijngaarde was evenals Wim Bos Verschuur een nationalist avant la lettre. Hij hief in zijn krant de leuze: Baas in eigen huis aan. Die leuze sloeg wel aan in de Unie Suriname, een vereniging door de heer Smit opgericht, die in rudimentaire vorm het karakter kreeg van een politieke partij. Ik heb, aangemoedigd door mijn vriend Biswamitre, de vergaderingen van de Unie bijgewoond en daar leerde ik een merkwaardige man kennen, die, toen nog heel jong, later een rol zou spelen in de landspolitiek: Johan Adolf Pengel. Hij sprak klare en duidelijke taal en doorspekte zijn redevoeringen met odo's, zegswijzen in het Sranan, wat in die dagen in de kring van stadscreolen, ongehoord was. Het Sranan Tongo heette toen nog Neger-Engels en werd als kinderachtig beschouwd. Voor mij was het gebruik van dat verachte Neger-Engels het begin van een nationalisme dat mijlenver verwijderd was van het elitisme van de toenmalige Statenleden. Het trok steeds meer mijn aandacht, maar het lukte me niet het Sranan Tongo te leren. Wat me wel lukte, is me later hevig kwalijk genomen. Een jonge vriend, Hindostaan maar even verwesterd als veel Creolen, droomde van een moslim-partij. Hij wilde zijn geloofsgenoten verzamelen om een echte partij te vormen tegen de dominante invloed van Creolen in de Staten. Ik leende hem een boekje dat ik toevallig nog in bezit had, getiteld Parlement en Kiezer en gaf hem de raad, als hij zo'n partij wilde oprichten, een beginsel als leidraad te nemen, bijvoorbeeld dat van het algemeen kiesrecht. Dat beginsel, werd kort daarna overgenomen door pater Kuipers, die een Katholieke partij oprichtte (PSV). Moslims en katholieken werden de baanbrekers in hun streven naar de invoering van het algemeen kiesrecht, dit tot vertwijfeling van de groep die jarenlang in de Staten de toon aangaf. Het ergste, zei mijn vriend en toeverlaat R.D. Simons, dat ons Surinamers kan overvallen is het ontstaan van politieke partijen die slechts de etnische tegenstellingen zullen verscherpen. Veel stadsbewoners vreesden een uitbreiding van het kiesrecht. Toen gouverneur Brons, de opvolger van Kielstra, een uit- | |
[pagina 172]
| |
breiding van het bestaande census- en capaciteitskiesrecht voorstelde, zeiden ze domweg: Neen. Ik hield in die tijd lezingen over Curaçao en andere West-Indische eilanden waarbij ik ook hulp kreeg van Dr. Einaar, een van de levendigste Surinamers die ik toen leerde kennen. Aan hem dankte ik de ook in die tijd nog bijna onbekende uitdrukking Afro-Amerikaan waarmee men de gehele gekleurde bevolking van West Indië onder een noemer kon brengen. De lezingen en andere stukken die ik schreef verzamelde ik in een rapportGa naar eind1. dat ik naar de inlichtingendienst in Londen zond en dat door de toenmalige directeur van het Departement van Koloniën, zoals me later bleek, uitermate werd gewaardeerd. Het rapport, mede ontstaan dankzij inlichtingen die allerlei ambtenaren en instanties mij hadden verstrekt, vond ook zijn weg naar lezers in Suriname. Het wekte vooral in Creoolse kring opschudding. | |
SlotopmerkingenDe oorlog was inmiddels voorbij. Nederland was bevrijd en ik moest het land verlaten. Ik keerde terug naar het Nederland van toen en keek mijn ogen uit naar de weelde en voorraden in de winkels aan het door de oorlogsellende getroffen Nederland. Mijn medeschepelingen en ik konden onze ogen niet geloven omdat we niet in de gaten hadden dat al deze weelde alleen bereikbaar was via een beperkt aantal bonnen. Ik maakte in Suriname vrienden die ik nooit meer ben vergeten. Bijzondere mensen zoals R.D. Simons, Raymond Pos, en Dr. Wolff, die na de oorlog een herrijzenis verwachtte van het Afrikaans continent. Met Hindostanen als Kaulesar Sukul en Biswamitre werd ik evenals met Dr. Einaar dikke vrienden. Eerlijk gezegd beschouw ik mijn jaren in Suriname, ondanks moeilijkheden die ik later ondervond, als de waardevolste van mijn leven. Nooit zal ik vergeten hoe de Surinamers hun arme kleding verzamelden bestemd voor Nederlanders in nood toen de capitulatie eindelijk een feit was en het eerste schip van de KNSM arriveerde waarmee deze ontroerende giften naar het moederland werden vervoerd.
Johan van de Walle (geboren 1912 te 's Gravenhage) genoot een journalistieke opleiding bij het toenmalige persbureau Vaz Diaz. In 1934 vertrok hij naar Curaçao als hoofdredacteur van het dagblad Beurs- en Nieuwsberichten. Vervolgens verbleef hij van 1943 tot 1946 in Suriname. Daarna werd hij hoofd van de Caraïbische afdeling van Radio Nederland Wereldomroep en schreef verschillende boeken waaronder Een oog boven Paramaribo. Onlangs werden zijn romans en verhalen, met grotendeels De West als achtergrond, in herdruk uitgegeven. |
|