| |
| |
| |
Audrey Fernald & Herman Wekker
De vertaling van zwart-Engelse literatuur
Een pleidooi voor het gebruik van het Surinaams-Nederlands
Inleiding
Kort na elkaar hebben twee Afro-Amerikaanse auteurs (Derek Walcott en Toni Morrison) de Nobelprijs voor de Literatuur gewonnen (respectievelijk in 1992 en 1993). Hun werken zijn, evenals die van andere bekende zwarte schrijvers, ook in het Nederlands vertaald. Op die vertalingen hebben wij als Surinaamse Anglisten behoorlijk wat aan te merken. Onze bezwaren richten zich vooral op de manier waarop de vertalers met het zwarte taaleigen en de Afro-cultuur zijn omgesprongen. Naar onze mening weerspiegelen de meeste Nederlandse vertalingen onvoldoende de sfeer en de bedoeling van het oorspronkelijke literair werk (zie ook Wekker & Wekker 1991). Wij vinden dat vertalers de taak hebben om typisch zwarte kenmerken van de romans en gedichten (dat wil zeggen de taal én de cultuur) zo goed mogelijk in de doeltaal over te brengen. Wij houden hier onder meer een pleidooi voor het gebruik van het Surinaams-Nederlands (SN) in de vertaling.
Van beide schrijvers (Walcott en Morrison) is bekend dat ze in hun werk een belangrijke rol toekennen aan het gebruik van het zwart-Engels (of het nu om Caraïbisch Engels, patois, zwart-Brits of zwart-Amerikaans Engels gaat). Ze gebruiken het zwart-Engels, naast of in plaats van het standaard-Engels, met een reden; ze willen er een culturele boodschap mee uitdrukken. Taal, dialect en cultuur zijn nauw met elkaar verbonden, en die relatie ligt vaak heel gevoelig. Vooral in het geval van zwarte literatuur (over zwarte mensen) is het voor de vertaler zaak extra voorzichtig met het taalgebruik om te gaan, er in ieder geval bewust aandacht aan te besteden. Bij zwarte Engelstalige auteurs is het taalgebruik bedoeld om de Afro-cultuur en -traditie tot uitdrukking te brengen. Het dialect heeft een serieuze, culturele functie. Soms is het oorspronkelijke taalgebruik niet authentiek, en is het bedoeld om de sprekers (de zwarten dus) belachelijk te maken. Het is een kunst om in de vertaling recht te doen aan een bepaald taalgebruik in het origineel, qua stijl en intenties van de auteur, welke die ook zijn.
Van Toni Morrison zijn de meeste van haar zes romans in het Nederlands vertaald. De vertalingen zijn bij verschillende Nederlandse uitgevers verschenen, wat er volgens ons op duidt dat aanvankelijk niemand veel brood in haar werk zag. Bijvoorbeeld De hemelvaart van Solomon, de vertaling van Song of Solomon, is uitgekomen bij uitgeverij Van Goor, terwijl Beminde, de vertaling van Beloved, bij Bert Bakker verscheen, en Jazz, haar meest recente en beste roman, bij uitgeverij Amber; dit laatste boek heet in het Nederlands ook Jazz, en is net als Beloved vertaald door Nettie Vink. De kwaliteit van de vertalingen loopt nogal uiteen, zeker op het punt waar het ons hier om gaat. Toegegeven, het is vaak niet gemakkelijk om een tekst in niet-standaardtaal goed om te zetten in een vertaling, of om in de vertaling de juiste toon te treffen. Wat doe je bijvoorbeeld met een zin uit Beloved als de volgende: ‘You ain't got no business walking round these hills, miss.’ (p. 86)?
| |
| |
Nettie Vink vertaalt dit met: ‘'t Gaat niet aan dat je hier zo door de heuvels loopt, juf’, en slaat daarmee een net iets verkeerde toon aan.
De Nederlandse vertaling van Walcotts Omeros door de dichter Jan Eijkelboom is enkele maanden geleden verschenen bij De Arbeiderspers. Een knap staaltje vertaalkunst, maar ook daar weer het probleem van de vertaling van de niet-standaard gedeelten uit de brontekst.
Toch zijn Walcott en Morrison niet de eerste schrijvers (en ze zullen ook niet de laatsten zijn) die Nederlandse vertalers voor problemen plaatsen. Er bestaat een lange traditie van vooral Amerikaanse en Brits-Westindische auteurs (blank en zwart) die het zwarte dialect (het zgn. Black English Vernacular) in hun werk gebruiken. We denken aan schrijvers als William Faulkner, Mark Twain, Zora Neale Hurston, James Baldwin, Alice Walker, Maya Angelou en Caryl Phillips.
Het verschil tussen standaard- en niet-standaardtaal is dat de standaardtaal verheven is tot de algemeen aanvaarde, officiële taal die in onderwijs en maatschappelijk verkeer als norm geldt. Het is de sociaal-dominante variant. Niet-standaardtaal is een taalvariant die regionaal, etnisch of sociaal bepaald is. Het is het taalgebruik van de niet-dominante groepen, dat vaak een negatief stigma met zich meedraagt. Veel auteurs gebruiken in hun boeken geheel of gedeeltelijk niet-standaardtaal, en wel met de duidelijke bedoeling hun figuren daarmee te karakteriseren: sociaal, cultureel, regionaal, etnisch, enz. (bijvoorbeeld om het verschil aan te duiden tussen een boer en een stedeling, een noorderling en een zuiderling, een Brit en een Amerikaan, een blanke en een zwarte, of tussen een domme en een slimme persoon). Auteurs gebruiken niet-standaardtaal soms ook om een komisch effect teweeg te brengen, of om een figuur belachelijk te maken. Zoals Mencken (1963: 476) zegt: ‘The representation of Negro speech in literature has always been imperfect and often absurd’. Maar de zin ‘You better not never tell nobody but God’ uit The Color Purple van Alice Walker was beslist niet komisch of spottend bedoeld. Toch wordt het dat wel in de Nederlandse vertaling van Irma van Dam: ‘Zeg 't maar nooit tegen niemand dan God’. Zo praten zwarte mensen niet, ook al zijn ze ongeletterd. We komen op dit voorbeeld zo meteen terug.
| |
Doel van dit artikel
In dit artikel gaan we in op een van de problemen die zich voordoen bij het vertalen van niet-standaardtaal in de literatuur. We beperken ons hier tot een bespreking van Engelstalige bronteksten, maar het onderwerp dat we hier aan de orde stellen is in wezen taalonafhankelijk. De vraag is: Hoe ga je als vertaler van literaire teksten om met dialect, of preciezer, in ons geval, met teksten in het zwart-Engels? Dit is een algemeen vertaalwetenschappelijk probleem, waaraan in de vakliteratuur opvallend weinig aandacht is besteed.
Het gaat ons om de stilistische equivalentie (of matching) tussen de tekst in de brontaal en die in de doeltaal, voorzover dat invloed heeft op de perceptie van de lezer. Stijl is daarbij belangrijk: de vertaler moet niet alleen overbrengen wát er staat, maar ook hóe het er staat. Hij moet dat doen op een manier die bij de lezer van de vertaling gelijke associaties oproept en hetzelfde communicatieve effect teweegbrengt als bij de lezer van de brontekst. Het is een veelvoorkomend en reëel probleem, en het verbaast ons dat vertaalwetenschappers hierover zo weinig hebben gezegd. Denkt U bijvoorbeeld aan de vertaling van de redevoering van Shakespeares Caliban, aan de dialectpassages in de romans van D.H. Lawrence of de gezusters Brontë, de boeken en verhalen van William Faulkner, Louise Bennett en vele anderen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. Er is veel zwart dialect in de Uncle Remusverhalen van Joel Chandler Harris, en in de romans van Zora Neale Hur- | |
| |
ston, James Baldwin, Toni Morrison en Maya Angelou. Onze specifieke vraag heeft betrekking op de keuzes die de literaire vertaler heeft bij het omzetten van een zwart-Engelse brontekst in het Nederlands. Het doel van dit artikel is aan te tonen dat er zowel goede taalkundige als sociaal-culturele redenen zijn om de voorkeur te geven aan het niet-standaard Nederlands zoals dat door veel Surinamers gesproken wordt (het Surinaams Nederlands).
| |
Voorbeeld: dubbele ontkenning
De beroemde roman The Color Purple (1982) van Alice Walker begint met de hierboven al geciteerde zin in niet-standaardtaal: ‘You better not never tell nobody but God’. De hoofdpersoon Celie is een eenvoudig, ongeletterd zwart meisje dat zich op haar eigen manier via een dagboek tot God richt. De hele roman, die zoals bekend verfilmd is door Stephen Spielberg, wordt gekenmerkt door deze populaire stijl, die Black English, Black English Vernacular of African American English genoemd wordt. Het is een sociaal dialect van het Amerikaans Engels, dat gesproken wordt door veel zwarte Amerikanen, oorspronkelijk vooral in het Zuiden van de Verenigde Staten: het is een variant die sterk gestigmatiseerd is, en normaal in verband wordt gebracht met armoede, achterstand en analfabetisme. Die eerste zin van Walkers roman bevat een voorbeeld van een verschijnsel dat taalkundigen dubbele (of in dit geval zelfs drievoudige) ontkenning noemen (met ‘not’, ‘never’ en ‘nobody’). Dubbele ontkenning is kenmerkend voor het zwart-Engels, maar het komt ook in vele andere talen en dialecten in de hele wereld voor (bijvoorbeeld in het Frans: ‘Je (ne) comprends pas’). Zie verder Wekker (te verschijnen).
| |
Vertaal theorieën
Het vertalen van niet-standaardtaal (of dialect) is een van de vele problemen waarmee vooral de literaire vertaler nogal eens wordt geconfronteerd. Van de vertaler wordt veel gevergd: hij of zij moet niet alleen de brontaal (het Engels in ons geval) zeer goed beheersen, maar ook het Nederlands in al zijn sociale en geografische finesses. Een fijn gevoel voor interculturele taalnuances is een absolute voorwaarde. Hoe roep je bij de lezers in de doeltaal dezelfde gevoelens en gedachten op als die welke de lezers van de brontekst gehad moeten hebben? Ons inziens zijn de meeste vertalers zich niet eens bewust van het probleem, laat staan dat ze er een oplossing voor willen zoeken. De algemene vraag is of het wel altijd mogelijk is in een andere taal een gelijk effect teweeg te brengen. Bij voorbaat is ons antwoord dat het inderdaad niet altijd mogelijk zal zijn, maar wel de moeite waard om het in ieder geval te proberen. De bestaande inleidingen tot de vertaalkunde bieden ons op dit punt helaas weinig houvast.
In Towards a Science of Translating (1964) gaat Eugene Nida kort in op het vertalen van niet-standaardtaal. Hij schrijft dat equivalent effect (hij noemt het ‘dynamische equivalentie’) zeer belangrijk is bij het vertalen van zowel standaardtaal als niet-standaardtaal. De vertaler moet ervoor zorgen dat het effect van de brontaal gereflecteerd wordt in de doeltaal, op syntactisch, lexicaal en pragmatisch niveau. Verder zegt hij dat er sprake moet zijn van een overlapping van de culturele aspecten in de bron- en doeltaal.
Van den Broecke en Lefevere (1979) zijn van mening dat een vertaler die een goede vertaling wil afleveren, op minstens drie niveaus ‘equivalentie’ moet zien te bereiken, namelijk op syntactisch, semantisch en pragmatisch niveau. Verder zeggen ze dat sociaalculturele elementen een belangrijke rol moeten spelen bij het vertalen. Dat houdt in dat de vertaler er voor moet zorgen dat er een
| |
| |
culturele equivalentie ontstaat tussen de brontaal en de doeltaal. Een goede vertaler moet dus de literatuur en de cultuur van zowel de bron- als de doeltaal goed kennen, wil hij een goede equivalente vertaling afleveren.
Newmark schrijft in A Textbook of Translation (1988) dat het de taak van de vertaler is het effect dat de brontaal op de lezers heeft, zo goed mogelijk weer te geven in de doeltaal. Over het vertalen van niet-standaardtaal zegt hij dat de vertaler zich eerst moet afvragen wat de functie van de niet-standaardtaal is in de te vertalen tekst. Deze functies kunnen bijvoorbeeld zijn: a) de weergave van het gebruik van slang, b) het benadrukken van sociale contrasten, en c) de weergave van lokale culturele eigenschappen.
Het is duidelijk dat een goede vertaler als intermediair moet optreden tussen de auteur en de lezer.
| |
De ontwikkeling van het zwart-Engels
In het verleden bestond weinig wetenschappelijke belangstelling voor het zwart-Engels. Door de vrijwel exclusieve aandacht voor de culturele standaardtalen, en vooral de klassieken, werd de studie van (zwart) dialect naar de achtergrond geschoven. Zeker in Groot-Brittannië en de Verenigde Staten bestonden, en bestaan nog steeds, sterke vooroordelen tegen de taal van de zwarte bevolking. Termen als Black English, Negro English en broken English hadden beslist geen positieve klank. Na de Tweede Wereldoorlog ontstond onder onderwijskundigen in de Verenigde Staten belangstelling voor het probleem van de relatie tussen de schooltaal (standaard-Engels) en de thuistaal (dialect), mede door de slechte schoolprestaties van zwarte kinderen. Vooral in de jaren zestig begonnen steeds meer Amerikaanse taalkundigen zich te interesseren voor de zwarte taalvariant (Labov, Shuy, Wolfram en anderen). Uit hun onderzoek is gebleken dat het dialect, in tegenstelling tot wat men vroeger dacht, een uitgebreid eigen vocabulaire heeft en wel degelijk een volwaardige grammaticale structuur kent, met autonome regels.
Het zwart-Engels vindt zijn oorsprong ten tijde van de slavenhandel. Met de komst van de eerste Afrikaanse slaven naar het Caraibisch gebied en Noord-Amerika aan het begin van de zeventiende eeuw ontstond er een communicatieprobleem. De betrokken groepen, de blanke slavenmeesters en de verschillende groepen van Afrikaanse slaven, konden elkaar niet verstaan, en moesten een soort contacttaal ontwikkelen. Deze gebrekkige nieuwe taal wordt ook wel ‘pidgin Engels’ genoemd. Dat is een taal die niemauds moedertaal is, maar slechts gebruikt wordt als communicatiemedium tussen mensen die elkaar anders niet kunnen verstaan. De sprekers van deze taal hebben een zeer beperkt vocabulaire tot hun beschikking (van het type ‘Me Tarzan, you Jane’), meestal ontleend aan een van de dominante Europese talen, bijvoorbeeld het Engels, Frans of Spaans. Het is geen volwaardige taal. Afhankelijk van de frequentie van het contact, kan een pidgin verdwijnen, of zich naast andere talen handhaven. Wat ook kan gebeuren is dat de pidgin zich ontwikkelt tot de moedertaal van een taalgemeenschap, zoals gebeurd is op de plantages in het Zuiden van de Verenigde Staten, of in het Caraïbisch gebied. We zien dat de pidgin groeit en zich uitbreidt en ontwikkelt tot een creooltaal. Een creooltaal is wel een volwaardige moedertaal of omgangstaal van een gemeenschap (bijvoorbeeld Sranan(tongo), Saramakaans, Papiaments, Jamaicaans Creools Engels, Haïtiaans Creools Frans, of Black English). Zo'n taal heeft een belangrijke psychologische en sociale functie, en dient als integratie- en communicatiemiddel van een volk.
Linguïsten zijn het er niet over eens of het zwart-Engels (in de Verenigde Staten) gewoon een dialect is van het Engels of dat het van oorsprong een zelfstandige nieuwe creool- | |
| |
taal is. Wij zijn het eens met de taalkundigen die zeggen dat het zwart-Engels in de Verenigde Staten en in het Caraïbisch gebied is ontstaan uit een pidgin die (net als in Suriname) op de plantages gesproken werd door slavenhouders en hun Afrikaanse slaven. Tegenwoordig is het zwart-Engels een taalvariant (met vele subvarianten) die wordt gesproken door de nakomelingen van de slaven van toen, en die nu in de Verenigde Staten, het Caraïbisch gebied en Groot-Brittannië wonen. Deze taalvariant bevat resten van Westafrikaanse talen, voornamelijk de Kwa-groep (o.a. Ewe, Ibo, Yoruba en Twi), zowel op het gebied van de grammaticale structuur als op dat van het vocabulaire.
Er bestaan nogal wat verschillen tussen het zwart-Amerikaans en het standaard Amerikaans. De verschillen die er zijn, zijn historisch te verklaren als Afrikanismen (d.w.z. leenwoorden en grammaticale constructies uit Afrikaanse talen) en aan de hand van universele taalverwervingsprocessen. Degenen die de creooltaal hebben gecreëerd, waren immers voornamelijk volwassen slaven die een of meer Afrikaanse talen spraken en die, bijvoorbeeld, Engels probeerden te leren, onder vaak onmenselijke omstandigheden. De mens heeft een aangeboren taalvermogen dat hem (ook als hij volwassen is) in staat stelt een taal te leren. Naarmate men ouder wordt, gaat dat leren meestal met meer moeite gepaard. Kinderen zijn, normaal gesproken, in staat binnen een korte periode perfect hun eerste taal te leren. Mensen die op latere leeftijd een vreemde taal erbij willen leren, doen dat nooit perfect (gunstige uitzonderingen daargelaten). De invloed van de moedertaal is altijd nog te merken, in de uitspraak, het woordgebruik en de grammatica. Dat het toch nog behoorlijk lukt, ligt aan het aangeboren taalvermogen dat nooit helemaal verdwijnt. De typisch creoolse elementen in het zwart-Engels zijn dus het resultaat van moedertaalinterferentie en de werking van het universele taalvermogen. Daardoor bestaan er in het zwart-Engels verschijnselen die niet terug te vinden zijn in andere Engelse dialecten, en typisch ‘Afro’ genoemd kunnen worden.
Een van de meest kenmerkende eigenschappen van het zwart-Engels is het ontbreken van het hulpwerkwoord en het koppelwerkwoord zijn, zoals in ‘He tell me he God’. Verder komt, zoals we gezien hebben, het fenomeen dubbele ontkenning vaak voor. Hier zijn nog enkele voorbeelden ervan: ‘Let's don't talk no mo’ (in het Surinaams Nederlands: ‘Laten we nie meer praten’), ‘But he don't like no hospital at all’ (SN: ‘Maar hij houdt nie van geen enkele hospitaal’), of ‘But nobody ain't seen her’ (SN: ‘Ma niemand heeft 'r gezien’). Een andere eigenschap van het zwart-Engels is het gebruik van de derde persoon enkelvoudsuitgang -s voor andere personen dan de derde persoon enkelvoud. Bijvoorbeeld: ‘Ah see you is. Gal, you sho looks good’ (SN: ‘Ik zie 't. Meisje, je ziet d'r heel goed uit, hoor’), ‘You know, honey, us colored folks is branches without roots’ (SN: ‘Je weet toch, me schat, wij gekleurde mensen zijn takken zonder wortels’), of ‘We knows he coming back soon’ (SN: ‘We weten hij komt vlug terug’). Verder ontbreekt, in tegenstelling tot het standaard-Engels, vaak de markering van de verleden tijd. Bijvoorbeeld: ‘She die screaming and cussing. She scream at me’. Ook ontbreken vaak de genitief -'s (‘She went to see her sister doctor over Macon’) en het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp van de zin (‘She happy, cause he good to her now. But too sick to last long’). Er treedt in veel vraagzinnen geen inversie (omkering) op van het onderwerp en een hulpwerkwoord (‘How long you had your little girl? I ast’). Het zwart-Engels laat ook vaak onderschikkende voegwoorden (zoals
that) weg. Bijvoorbeeld: ‘Say I'm evil an always up to no good’.
| |
| |
| |
De ontwikkeling van het Surinaams-Nederlands
Het Surinaams-Nederlands (SN) is een variant van het Algemeen-(Beschaafd)-Nederlands (AN). Het SN heeft zich in Suriname, vooral in Paramaribo, ontwikkeld sinds de vestiging van Nederlandse kolonisten in 1667. Het AN is nog steeds de officiële taal van Suriname. Het wordt gebruikt op school, op kantoor en in de kerk. Daarnaast kent Suriname verschillende creooltalen, zoals het Sranan, het Saramakaans, het Ndyuka, maar ook Indiaanse talen en oorspronkelijk Aziatische talen zoals het Hindoestaans, het Chinees en het Javaans. Van de creooltalen is het Sranan de belangrijkste, aangezien het gesproken wordt door verreweg de grootste meerderheid van de Surinaamse bevolking, ongeacht de etnische achtergrond. Het fungeert als lingua franca in het land, maar vooral in de stad. Het wordt ook in Nederland onder Surinamers veel gebruikt. De complexe Surinaamse taalsituatie wordt nader beschreven in een artikel van Eersel en Wekker (1991).
Het SN omvat een continuüm met taalvarianten die vloeiend in elkaar overgaan: aan het ene uiteinde (het acrolect) bevinden zich varianten die dicht tegen de standaardtaal (AN) aanliggen en er nauwelijks van te onderscheiden zijn; aan het andere uiteinde (het basilect) treft men varianten aan die sterk creoolse invloeden vertonen, vooral uit het Sranan. De varianten die daar tussenin liggen, worden mesolectaal genoemd. Een en ander houdt in dat het ene uiteinde van het continuüm weinig (maar toch significant) van het AN verschilt, en het andere uiteinde in vele opzichten van het AN verschilt. Binnen het SN bestaan er dus ook duidelijke verschillen. Er is een groot verschil in taalgebruik tussen bijvoorbeeld de beter opgeleide Surinamers en de volksklasse in Paramaribo, van wie de taal verder af staat van het AN. Het taalgebruik van de meeste Surinamers ligt niet per se op een vast punt op het SN-continuüm. Surinamers maken ook vaak gebruik van codewisseling, door het SN en het Sranan beurtelings en door elkaar te gebruiken.
Hoewel het AN in Suriname de officiële taal is, wordt er door de meeste mensen ook SN gesproken. Een soortgelijke situatie bestaat ook ten opzichte van het standaard Engels en het zwart-Engels, bijvoorbeeld in de Verenigde Staten. Voor auteurs is het dan ook een kunst om een algemeen aanvaarde variant van welke niet-standaardtaal dan ook in hun werk neer te zetten.
De eigen ontwikkeling van het SN werd onder meer beïnvloed door de geografische afstand tussen Suriname en Nederland (daardoor was er geen constante aanvoer van nieuwe AN woorden) en sociaal-culturele omstandigheden (de specifiek Surinaamse situatie, de invloed van de andere lokale talen enz.).
Het huidige SN (een soort zwart-Nederlands) is beïnvloed door de etnische talen van Suriname, waarvan het Sranan de grootste bijdrage heeft geleverd. Het Sranan is op zijn beurt sterk beïnvloed door onder andere het Engels, vandaar dat er via het Sranan zoveel Engelse woorden in het lexicon van het SN te bespeuren zijn. We noemen een paar voorbeelden uit Van Donselaars woordenboek van het Surinaams Nederlands (tweede editie, 1989), aangevuld met onze eigen illustraties:
barbakotten (barbecuen)
soft (limonade, soft drink)
plane (vliegtuig),
bordlap (Sranan: pret' doekoe / droogdoek)
straighten (ontkroezen)
wiper (ruitewisser)
switch (autosleutel)
De Hindoestaanse bijdrage is eveneens aanzienlijk:
baksis (extra)
doni (dubbeltje)
ramtahal (alcoholische drank)
roti (gerecht)
| |
| |
In het SN lexicon komen ook woorden en uitdrukkingen voor die niet geleend zijn, en oorspronkelijke SN woorden zijn. Bijvoorbeeld:
slaappak (pyjama)
kranen (tappen)
bijlegfuif (Amerikaans feestje)
Er komen veel woorden en uitdrukkingen voor die zijn gebaseerd op de eigen specifieke Surinaamse situatie. Als we bij wijze van voorbeeld de Surinaamse vegetatie beschouwen, komen we namen van bomen en planten tegen die men in Nederland niet kent, zoals purperhart, walaba, bruinhart, rode kabbes, en vruchten zoals tamarinde en mopé. In Suriname heeft men met andere seizoenen te maken: de kleine en grote droge tijd, en de kleine en grote regentijd. Kledingstukken hebben in Suriname uiteraard andere benamingen, al naar gelang de verschillende culturen. Bij de Creolen komt men de koto tegen, bij de Hindoestanen de orhni, bij de boslandcreolen de kamisa of panjie, en bij de Javanen de sarong. Door de eertijds nog meer geïsoleerde positie van Suriname heeft het SN zijn eigen ontwikkeling, ver van het moederland, doorgemaakt. Er bestaan woorden die in Nederland niet meer voorkomen, of alleen nog in sommige dialecten. Voorbeelden zijn:
erf (tuin)
voorzaal (woonkamer)
jockey (herenonderbroek)
valies (koffer)
Verder zijn er woorden die in het AN wel bestaan, maar verouderd zijn, en die in het SN nog wel gebruikt worden. Tot die groep behoren:
schuilen (zich verbergen)
suikergoed (snoep)
vermorsen (verspillen)
wandelen (uitgaan)
vrijpostig (brutaal)
kraken (aanvuren, aanmoedigen, duimen)
Ook op het gebied van de syntaxis vinden we interessante verschillen tussen het SN en het AN. Net als in het zwart-Engels, treffen we in het SN bijvoorbeeld dubbele ontkenningen aan: ‘Maar hij houdt nie van geen enkele hospitaal’, hoewel het minder vaak voorkomt dan in het zwart-Engels. Het voegwoord dat ontbreekt soms: ‘We weten hij komt vlug terug’, en in de bijzin geldt dan de woordvolgorde van de hoofdzin; dus niet: ‘We weten hij vlug terugkomt’. Nog een voorbeeld: ‘Zegt ik ben slecht en altijd ondeugende dinges van plan’. Verder ontbreekt, in tegenstelling tot het standaard-Nederlands, vaak de markering van de genitief. Bijvoorbeeld: ‘Ze is naar haar zuster dokter gegaan daar zo bij Macon’, of ‘Hij zou best wat lemmetjes kunnen plukken van z'n tante boom’. Er treedt in veel vraagzinnen geen inversie op van het onderwerp en een hulpwerkwoord. Bijvoorbeeld: ‘Hoe lang u heeft uw kleine meisje al?, vroeg ik’. Soms maakt men in het SN gebruik van gekloofde zinnen, zoals: ‘Is ik kom je bezoeken, tante’. Verder wordt gaan vaak gebruikt om de toekomende tijd (het futurum) aan te duiden: ‘Meisje, je gaat toch nie ziek fo me worden, ehn? (Vergelijk AN: ‘Meisje, je wordt toch niet ziek, hè?’).
| |
Waardering
Er bestond tot voor kort een nogal negatief beeld over het SN. En nog steeds zijn er Surinamers die zich er een beetje voor schamen, omdat ze het lelijk of slecht vinden. De Nederlanders hebben in het algemeen het taalgebruik van Surinamers als foutief beschouwd, en ertoe bijgedragen dat op het SN werd neergekeken. Het werd geassocieerd met domheid en ongeletterdheid. Surinamers voelen zich onzeker over wat goed of fout is in het Nederlands. In Suriname is er altijd een
| |
| |
tendens geweest dat degenen die het beste Nederlands (dus AN) konden spreken de betere banen kregen en een hogere status genoten. Wij zijn van mening dat die houding en dat gevoel ten aanzien van het SN niet terecht is. Het SN is een mooi dialect, dat qua structuur en zeggingskracht op generlei wijze onderdoet voor welke andere variant van het Nederlands dan ook. Er is dus geen reden om het gebruik ervan te ontmoedigen of de sprekers ervan te stigmatiseren. Er is al enige aandacht aan de studie van het SN besteed (bijvoorbeeld Charry, Koefoed en Muysken (red.) (1983), Van Donselaar (1989), Sluisdom (1992) en Wekker (1989)), maar dit kan toch niet meer dan een begin worden genoemd. Tegenwoordig zijn er Surinaamse auteurs die hun romans en gedichten in het SN schrijven. We citeren ter illustratie een passage uit de meest recente roman van Joanna Werners, Vriendinnenvrouwen (1994: 61):
Wanda's tante sprong op en ze ging voor Wanda staan:
‘Dus wat denk je, meisje, dat je hier je familie in Suriname gaat zitten bellen, terwijl ik pinaar in die kou voor een stukje brood. Dat ding moet een keer ophouden. Je gaat snel naar een kamer zoeken, ik zeg het je. Ik wil het niet meer. Je moet zo snel mogelijk oprotten hier. Het is ook geen voorbeeld toch, voor die kinderen van mij. Ze gaan denken dat ze straks ook kunnen komen zitten op me. Meisje, pak je biezen en ga snel hoor. Toen ik naar Holland kwam, heeft niemand me geholpen. Je ziet me nu toch. Ik heb werk, ik heb kinderen. Go waka yu pasi.’
In een woordenlijst achterin haar roman geeft Werners vertalingen van de Sranan uitdrukkingen die in de tekst voorkomen; bijvoorbeeld ‘Go waka yu pasi’ betekent zoiets als ‘Ga je eigen weg’. Voor de Surinamismen in de tekst biedt ze geen verklaringen, maar hun betekenis is zonder veel moeite uit de context op te maken.
Het is opmerkelijk hoeveel typisch creoolse eigenschappen zowel in het SN als in het zwart-Engels voorkomen. Maar die overeenkomsten beperken zich niet tot taalkundige kenmerken. Ook op het culturele vlak zijn er overeenkomsten. De uitgebreide benamingen, bijvoorbeeld, die men gebruikt voor de verscheidene kleurnuances van de huid en het soort hoofdhaar, komen zowel in het zwart-Engels als in het SN voor.
Niet-verbale handelingen, zoals de manier van lopen en (luid) spreken, en ook het ‘oog breken’ (uit de ooghoeken kijken) en ‘tjoerie maken’ (zuigend geluid van afkeuring met de mond maken). Er blijken velerlei linguïstische en culturele overeenkomsten te bestaan tussen het zwart-Engels en het SN.
| |
Vertaalequivalentie
Na deze uiteenzetting over het zwart-Engels en het SN is het de moeite waard om na te gaan hoe teksten in het zwart-Engels in het Nederlands vertaald kunnen worden. Daarbij pleiten wij voor het gebruik van het SN als taalvariant die kan bijdragen tot het bereiken van een equivalent effect.
Naar onze mening moet een vertaalequivalent niet alleen aan linguïstische, maar ook aan sociaal-culturele eisen voldoen. De doeltaal moet elementen bevatten die, in ons geval, kenmerkend zijn voor zwarte romanpersonen (constructies, uitdrukkingen, woorden, uitspraak, enz.), en naar situaties verwijzen die sociaal en cultureel herkenbaar zijn als behorend tot de zwarte traditie. Die kenmerken van de brontekst mogen in de vertaling niet verloren gaan, althans zo min mogelijk (want getrouw vertalen is zeer moeilijk). De lezer van de vertaalde roman moet het gevoel hebben dat hij of zij nog steeds met authentieke romanpersonen in hun culturele context te maken heeft.
De taal die meestal gebruikt wordt voor de
| |
| |
vertaling van het zwart-Engels is het AN, met af en toe wat krompraat (gebroken Nederlands) er door heen. Dat vinden wij een slechte vertaalpraktijk, omdat er mensen mee belachelijk worden gemaakt, ook als dat niet de bedoeling was van het origineel. Het is letterlijk en figuurlijk denigrerend. Er wordt op deze manier dus geen equivalent effect bereikt.
De vraag is nu of er, in het geval van het zwart-Engels, andere varianten dan het AN bestaan die de vertaalequivalentie beter garanderen. Plat Amsterdams, Haags of Rotterdams zijn bijvoorbeeld niet geschikt. Stedelijke dialecten hebben weliswaar veel ‘vreemde’ invloeden ondergaan, maar verbazend weinig zwarte. Het enige argument dat er misschien voor pleit is dat met plat Nederlands een groter lezerspubliek bereikt wordt, omdat het vocabulaire in het algemeen bekender is voor de Nederlander dan het vocabulaire van het SN. Een andere mogelijkheid is het Nederlands dat in Vlaanderen gesproken wordt, of dat van het voormalige Nederlands Indië. Deze lijken ons eveneens ongeschikt vanwege de verschillen met de Afro-traditie (linguistisch en cultureel). Voor het Vlaams of Zuid-Nederlands geldt dat het net zo min als het AN over typische Afro-eigenschappen beschikt. Hetzelfde geldt voor het Indisch-Nederlands, dat bovendien door nog maar weinig mensen gesproken wordt. Zo valt ook het Afrikaans van Zuid-Afrika af, want hoewel het een aantal zwart-creoolse kenmerken heeft, wordt het toch meer geassocieerd met blanken (en met apartheid). Het Afrikaans heeft (in tegenstelling tot het AN) bijvoorbeeld wel dubbele ontkenning, zoals in: ‘Ek kom nie na jou toe nie’ (AN: ‘Ik kom niet naar je toe’). Of dit een creools kenmerk is, of de invloed van het vroegere Nederlands, is niet bekend; de meningen daarover lopen uiteen. Twee andere varianten van het Nederlands zijn het Nederlands dat op de Nederlandse-Antillen gesproken wordt, en dat in Suriname (het SN). Beide bezitten Afrikaanse elementen en worden gesproken door zwarten, die net als de Afro-Amerikanen en Afro-Britten deel uitmaken van de zwarte diaspora. Toch is er ook een verschil tussen de twee. Het Antilliaans-Nederlands heeft op de Antilliaanse eilanden een zwakke positie (als gevolg van een bewuste taalpolitiek ten gunste van het Papiaments), vergeleken met de positie
van het SN in Suriname, dat door bijna iedereen in een of andere vorm gebruikt wordt. Het SN vervult nog steeds, naast het Sranan, een belangrijke rol in de samenleving, mede omdat het voor velen de eerste taal is. Het is dus een dynamisch en nog steeds groeiend en veranderend dialect, in tegenstelling tot het Antilliaans-Nederlands, waar het Papiaments de rol van eerste en officiële taal langzamerhand overneemt. Daarmee valt voor ons het Antilliaans-Nederlands ook af.
Op grond van linguïstische en sociaal-culturele overwegingen, lijkt het SN ons de meest geschikte variant voor de vertaling van zwart-Engelse literatuur. Door de specifieke omstandigheden waarin het SN zich heeft ontwikkeld, heeft het een eigen vorm en identiteit verworven. Daardoor leent het zich juist goed voor het teweegbrengen van de vereiste vertaalequivalentie. Wij pleiten dan ook voor het gebruik van SN bij de professionele vertaling van zwart-Engelse literaire teksten. Wij zien hierin een schone taak voor vertalers, vooral als ze van Surinaamse afkomst zijn.
| |
Proeve van een vertaling
‘The proof of the pudding is in the eating’, zegt een Engels spreekwoord. Hoe werkt ons voorstel in de praktijk? Met andere woorden kunnen we aantonen dat een vertaling in het SN beter is dan één in het AN (‘beter’, zoals hierboven bedoeld). Bij wijze van voorbeeld citeren wij een van de brieven die Celie aan God schrijft (p. 4 van The Color Purple), gevolgd door de vertaling in een soort gebroken Nederlands die de vertaalster Irma van
| |
| |
Dam er in 1983 van gemaakt heeft:
Dear God,
My mama dead. She die screaming and cussing. She scream at me. I'm big. I can't move fast enough. By time I git back from the well, the water be warm. By time I git the tray ready the food be cold. By time I git all the children ready for school it be dinner time. He don't say nothing. He set there by the bed holding her hand an crying, talking bout don't leave me, don't go.
She ast me bout the first one Whose it is? I say God's. I don't know no other man or what else to say. When I start to hurt and then my stomach start moving and then that little baby come out of my pussy chewing on it fist you could have knock me over with a feather.
Lieve God,
Mamma is dood. Tot het eind schreeuwen en schelden. Schreeuwde tegen me. Schold op me. Met me dikke buik kan ik niet zo snel. Heb ik eindelijk water gehaalt, is 't warm. Heb ik eindelijk eten op 't blad, is 't koud. Heb ik eindelijk de kinderen aangekleet, is 't tijd voor 't middageten. Hij zegt niks. Hij zit maar bij d'r bed met 'r hand vast te huilen dat ze niet weg moet gaan, niet doodgaan.
Bij de eerste vroeg ze Van wie is 't? Ik zeg Van God. Ik weet geen andere man of wat ik dan moet zeggen. Toen 't zeer ging doen en me buik ging bewegen en dat babietje uit me poesje kwam met dat handje in ze mond had je me zo om kunnen blazen.
Wat mankeert er aan deze vertaling? Het belangrijkste minpunt is dat het taalgebruik absoluut niet authentiek is; er is geen variant van het Nederlands die werkelijk zo klinkt. Er zijn geen Nederlanders, jong of oud, geletterd of ongeletterd, blank of zwart, die zo spreken of schrijven. Een tweede punt is dat de vertaalster het Black English niet altijd goed heeft begrepen. Ook stilistisch klopt de vertaling niet. Wij stellen ter vergelijking onze vertaling in het SN ernaast (ontleend aan Wekker en Wekker 1991):
Lieve God,
Me m'ma is dood. Ze regéérde tot ze stierf. Ze schreeuwde me. Ik heb 'n buik. Ik kan me niet gauw genoeg bewegen. Dan kom ik eindelijk terug van die put, dan is dat water weer warm. Dan heb ik eindelijk dat blad met eten klaar, dan is dat eten weer koud. Dan heb ik al die kinderen klaar voor school, dan is 't weer tijd voor eten. Neks zei hij. Hij zat maar bij d'r bed, hielt d'r hand vast, dan huilde hij, hoe ze 'm niet moest laten, hoe ze niet weg mocht gaan.
Ze vroeg me over die eerste Is van wie is 't? Ik zei van God. Ik kende geen andere man. Wat anders moest ik zeggen? Toen begon dat ding me pijn te doen, en die buik van me ging bewegen, en toen kwam die baby van me uit m'n doosje zo met z'n vuistje in z'n mond. San...!! Je had me zo als een veertje kunnen wegblazen.
| |
Literatuur
Broecke, R. van den, & A. Lefevere, 1979
Uitnodiging tot de vertaalwetenschap. Muiderberg: Coutinho. |
Charry, E. & G. Koefoed & P. Muysken (red.), 1983
De talen van Suriname: Achtergronden en ontwikkelingen. Muiderberg: Coutinho. |
| |
| |
Donselaar, J. van, 1989
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. Tweede editie. Muiderberg: Coutinho. |
Eersel, H. & H. Wekker, 1991
‘Creolistiek en de creolentalen van Suriname.’ Interdisciplinair Tijdschrift voor Taal- en Tekstwetenschap 10 (1): 43-55. |
Fernald, A., 1993
Ah, But Your Language is Beautiful: Translating Black English Vernacular into Surinamese Dutch. Doctoraalscriptie Engelse taal- en letterkunde, VU Amsterdam. |
Mencken, H.L., 1963
The American Language. Londen: Routledge & Kegan Paul. |
Newmark, P., 1988
A Textbook of Translation. New York and Londen: Prentice Hall. |
Nida, E.A., 1964
Towards a Science of Translating. Leiden: Brill. |
Sluisdom, R., 1992
Norm en standaardtaal in Suriname. Doctoraalscriptie Nederlandse taal- en letterkunde, VU Amsterdam. |
Walker, A., 1982
The Color Purple. New York: Pocket Books. Vertaald door Irma van Dam onder de titel De kleur paars, Amsterdam: Rainbow Pocketboeken (1983). |
Wekker, G. & H. Wekker, 1991
‘Coming in from the Cold: Linguistic and Socio-Cultural Aspects of the Translation of Black English Vernacular Literary Texts into Surinamese Dutch.’ Babel 37 (4): 221-239. |
Wekker, H., 1989
‘De studie van het Surinaams-Nederlands.’ TABU 19 (4): 196-201. |
Wekker, M. (te versch.)
Standard and Non-Standard Language in Literary Translation. Lezing gehouden voor de Hellenic Association for the Study of English, Aristoteles Universiteit, Thessaloniki, Griekenland, 3 April 1993. Verschijnt in Gramma, Thessaloniki. |
Werners, J., 1994
Vriendinnenvrouwen. Amsterdam: Furie. |
Dit artikel is gebaseerd op de doctoraalscriptie Engelse taal- en letterkunde van Audrey Fernald (VU Amsterdam), getiteld Ah, But your Language is Beautiful: Translating Black English Vernacular into Surinamese Dutch (april 1993). De scriptiebegeleider was H.Chr. Wekker, hoogleraar Engels aan RU Groningen. De tweede beoordelaar van de scriptie was J.L. Mackenzie, hoogleraar Engels aan de VU Amsterdam. Het artikel bouwt tevens voort op studies van G.D. Wekker en H.Chr. Wekker (zie de literatuurlijst).
|
|