de aarde mee verbonden te zijn. Je kon je voorstellen dat je op een heel heldere dag voorbij dat rotseilandje de kust bij Galibi zou ontwaren. Maar daar wilde hij niet van horen. Suriname had er niks mee te maken; hij had niks meer met Suriname te maken.
Een wolkenveld schoof voor de zon en de baai werd grauw onder de dreigende lucht.
- ‘De Luiaardsbaai,’ zei hij, ‘zo hebben de Hollanders haar gedoopt.’ Hij was er niet in geslaagd die naam als een program op te vatten. Op het bureau lag een manuscript van 1500 pagina's: zijn biografie van Pieter van der Meer de Walcheren. De bui ontlaadde zich en het eilandje raakte uit zicht. ‘Het is mijn barometer.’
We spraken over Suriname, natuurlijk spraken we over Suriname. Hij was opgegroeid in de straat waar ik tijdens mijn allereerste verblijf in Suriname had gelogeerd, in het pension Anastasia: de Watermolenstraat. Hij beschouwde zich, zei hij, niet als een Surinaamse schrijver.
- ‘De tragiek van Surinaamse schrijvers is dat ze geen eigen taal hebben. Ze zijn niet echt daar, maar ze zijn ook niet elders.’
Na zijn diplomatieke loopbaan in Washington en New York had de Nederlandse ministerpresident hem gevraagd aan te blijven als reizend ambassadeur. Hij had het huis op Tobago laten bouwen. Zijn vrouw was toen al ziek, ze wilde daar graag wonen. Toen het eenmaal af was, alles gelijkvloers, speciaal voor haar, was ze net overleden. Hij kwam aan op Tobago, zag het huis staan en kon alleen maar huilen. Bel exil.
We dronken een planters' punch en het dienstmeisje kwam binnen:
- ‘Doc, please, lunch is ready.’ Er was soep van tajerblad, bij het hoofdgerecht pikante balletjes van tajerwortel en als dessert kokosvla. Waarom noemde men hem hier eigenlijk ‘doctor’? Hij lachte gevleid, stond op en kwam terug met een boekje.
- ‘Dat komt hierdoor.’ Op het rode omslag stond Crusoe's Only Isle. De schrijver was L. Lichtveld.
- ‘Ze beweren altijd dat een van de Juan Fernandez-eilanden, voor de kust van Chili, het eiland van Robinson Crusoe is,’ zei hij beslist. ‘Dat is nonsens. Ik heb eens wat gegrasduind en aangetoond dat Daniel Defoe met het eiland dat hij beschrijft Tobago op het oog had.’
- ‘Al zijn er,’ voegde de schrijver er aan toe, ‘nog altijd lui die dit bestrijden.’
Een plaatselijke notabel schreef in het voorwoord bij het boekje:
- ‘We zouden niet moeten toestaan dat zulke geestelijke wreedheid tegen mensen voortduurt.’ Hij noemde Lichtveld de ‘eminente inwoner’ van Tobago: deze had immers recht gedaan aan het eiland.
- ‘Ach,’ zei deze, ‘ik ben van beroep geen historicus, maar ik heb nu eenmaal altijd renaissance-mens willen zijn, zo veelzijdig mogelijk.’
Al was hij evenmin archeoloog, hij had ook het plaatselijk museum gesticht. In de middag reed zijn chauffeur ons erheen.
- ‘Zie je hoe rijzig de mensen hier zijn en hoe mooi?’ vroeg de schrijver.
‘Tobago was vroeger een kweekplaats voor de beste slaven, een soort slavenfokkerij.’ Het museum bleek op het terrein van het duurste hotel te staan. In keurige vitrines waren fossielen en gesteenten uitgestald, reageerbuisjes vol zand van Caraïbische stranden en militaria uit het koloniale tijdperk.
- ‘Waarom is er niets over de slaventijd,’ vroeg ik.
- ‘Ik wilde brandijzers tentoonstellen,’ antwoorde hij, ‘maar niemand wil hier aan de slavernij herinnerd worden, de zwarten noch de blanke toeristen.’
Die avond lazen we het boekje. Het stond vol onomstotelijke bewijzen. Niet alleen bleek Daniel Defoe's plaatsbepaling van het eiland van Robinson Crusoe op anderhalve graad na te kloppen met de ligging van Tobago, ook wist de schrijver dat Defoe zich had gebaseerd op het relaas van ene kapitein Poyntz, die wegens aan de koning van Engeland bewezen