| |
| |
| |
Wilfred Lionarons
Heimwee en Helman
Ik ben in 1925 geboren en Zuid-Zuid-West verscheen in 1926. Dit boek en ik zijn dus bijna even oud. Ofschoon ik vanaf mijn achtste jaar op de Van Sypesteynschool en de Hendrikschool in Paramaribo vertrouwd gemaakt werd met de Nederlandse literatuur, duurde het tot 1946, toen Albert Helman naar Suriname remigreerde, voor ik kennis maakte met zijn werk.
Op de Hendrikschool had ik een lerares Nederlandse taal en letterkunde, juffrouw Essed, (leraren Surinaamse taal en letterkunde hebben nooit bestaan), die zo onder de bekoring was van de ‘tachtigers’ uit de Nederlandse literatuur, dat wij vrijwel elke week een gedicht of een stuk proza uit deze periode moesten leren. Verscheidene hiervan zijn me tot vandaag bijgebleven. Juffrouw Essed heeft ons echter nooit verteld dat er een Nederlandse - of Surinaamse - schrijver was die Albert Helman heette en zulke mooie, weemoedige en poëtische gedichten en boeken over Suriname als Zuid-Zuid-West en De Stille Plantage en Mijn aap schreit had geschreven. Leraren als Hein Eersel en Michiel van Kempen bestonden toen nog niet. En de Sranantongo-gedichten van Helman? Stel je voor! Wat een schande zou het zijn als op zo'n vooraanstaande school als de Hendrikschool de lerares Nederlands Sranantongo gedichten ging behandelen. Dat was zonder meer ondenkbaar. Papa Koenders was de enige die Sranantongo in het openbaar kon spreken en schrijven (in zijn maandkrant Foetoeboi). Hij was onderwijzer, maar werd algemeen beschouwd als een ‘vernegerde’ zonderling.
| |
Sranantongo? Ondenkbaar!
In dit verband even een stukje eigen heimwee. Eind jaren veertig werkte ik bij de Medische Voorlichtingsdienst en het was onder meer mijn taak om schoolkinderen in de klas iets over hygiëne en goede voedings- en leefgewoonten bij te brengen. Toen we in Coronie zo'n campagne hadden, ging ik naar het hoofd van een school, vertelde hem alles over de campagne en stelde hem voor de kinderen in Sranantongo toe te spreken. De man voelde zich diep, diep beledigd en beet me toe: ‘Bent u ook een van die stadsmensen die ons Coronianen als achterlijk beschouwen? Denkt u misschien dat wij Coronianen te stom zijn om Nederlands te verstaan?’ Ik kroop in mijn schulp en zweeg. En inderdaad, Coronianen zijn heus niet achterlijk. Ik hoor ze nòg de Nederlandse liederen uitgalmen toen het Nederlands koninklijk paar Juliana en Bernhard daar op bezoek was. En toen wijlen mijn Coroniaanse vriend Desi Hooghart, na zijn succesrijke economie-studie in Nederland, naar Suriname terugkeerde en zijn familie in Coronie opzocht, was hij daar zo'n voornaamheid, dat hem werd verzocht een voordracht te houden. Intelligent als hij was, wist hij vanzelf dat hij in het Nederlands moest praten. Zijn openingszin was: ‘Mijn geliefde Coronianen, de ontwikkelingsproblematiek in ons district van melk en honing is vaak een reciprocaal proces tussen donor en acceptor.’ Er brak direct zo'n denderend applaus los, dat hij geen woord verder hoefde te zeggen en vanaf dat moment was hij voor alle Coronianen een genie.
| |
| |
| |
No aksi mi fu san dyeme e moro mi
Maar terug naar Helman. Laat mij direct zeggen dat mijn belangstelling voor taal en literatuur en mijn beslissing om te kiezen voor journalistiek als beroep, te danken zijn aan diezelfde juffrouw Essed, die week-in-week-uit enthousiast en met veel kennis vertelde over de Nederlandse literatuur.
Mijn kennismaking met Albert Helman dateert van 1946, toen hij remigreerde naar Suriname. Als een beroemde popster-van-nu kwam hij aan op het vliegveld Zanderij - de naam luchthaven bestond toen nog niet en Johan Adolf Pengel was totaal onbekend. Het was zo'n denderende gebeurtenis, dat het vanaf toen onmogelijk was over hem te zwijgen, of zijn boeken weg te schuiven. Ik herinner me nog als de dag van gisteren het feest bij zijn aankomst. Duizenden hadden gebouw en terrein van Theater Bellevue en omgeving gevuld om naar Surinames trots te luisteren. En hij stelde hen niet teleur. Ik hoor hem nog voordragen ‘No aksi mi fu san dyeme e moro mi.’ Hij vertelde over zijn heimwee naar Suriname (het woord nostalgie bestond toen nog niet) en over zijn onvergankelijke liefde voor het land, dat hij in zijn literaire jeugd zo bezongen had in Zuid-Zuid-West. Een week daarna was het even vol in en om de Stadszending, toen Albert Helman boeiend en onvergetelijk het gedicht van Hendrik Marsman ‘Laat mij in uwer harenmantel slapen en leg uw donker om mijn wilde hart’ voordroeg en interpreteerde. Twee tot drie uur lang hield hij zijn gehoor geboeid en vanaf toen sloofde haast iedereen die voor intellectueel wilde doorgaan, zich uit om aan zijn boeken te komen. Geen gemakkelijke taak overigens.
Toen lazen we voor het eerst Zuid-Zuid-West, De stille plantage en alles van Albert Helman waarop we de hand konden leggen. En redeneerden er hele nachten over.
Vooral Zuid-Zuid-West maakte diepe indruk op ons. Ik had een vriend, Nol Abrahams - hij is helaas overleden - die verscheidene Sranantongo gedichten van Helman en ook gedeelten uit Zuid-Zuid-West uit het hoofd kon voordragen. Schitterend gewoon! Abrahams was een uitstekende voordrachtskunstenaar en op al onze ‘culturele avonden’ - zoals die dingen toen heetten - schitterde hij met zijn voordrachten, vooral die in Sranantongo. Inderdaad, toen begon het inderdaad al salonfähig te worden om Sranantongo gedichten in, zelfs de meest illustere, gezelschappen voor te dragen.
| |
Politicus
De schrijver Albert Helman werd de politicus Lou Lichtveld toen hij in 1984 minister van Onderwijs en Volksgezondheid werd. Maar V.S. Naipaul heeft gelijk, zoals Anil Ramdas hem citeert (1992): ‘Onderontwikkelde landen brengen nu eenmaal erg simpele mensen voort. Er valt niets met hen te bespreken.’ Dat lukte Lichtveld inderdaad ook niet, ondanks vele pogingen daartoe.
Minister Lichtveld kwam spoedig in botsing met een groot deel van de medische staf van 's Lands Hospitaal. Heel Paramaribo was betrokken bij dit conflict, dat zijn hoogtepunt vond in een groots woordengevecht tussen minister Lichtveld en statenlid dr H.C. van Ommeren die - o grote uitzondering - heel erg bij de tijd was wat betreft zijn kennis van literatuur en filosofie. Het werd Lichtvelds einde als minister en politicus. De politiek had verloren, maar kunst en cultuur hadden volop gewonnen. Want Lichtveld kon zich weer geheel gaan wijden aan wat hij het beste kon: mooie verhalen, gedichten en toneelstukken schrijven. Zoals zijn bewerking van Green Pastures en zijn fantastisch Caribisch Passiespel, dat in 1960 luisterrijk in de Palmentuin werd opgevoerd. Het succes was zo groot, dat alom het idee werd geuit dit passiespel jaarlijks op te voeren. Het is er helaas - zoals zoveel goede ideeën en plannen in Suri- | |
| |
name - nooit van gekomen.
| |
Kumba t'tey ziekte
Ik koester deze herinneringen en vaak denk ik daarbij terug aan het stukje uit een Frans gedicht dat wij moesten leren van onze lerares Frans, juffrouw Thomson: ‘Souvenirs de mon enfance, quelles belles impressions vous m'avez laissées.’ Omdat ik bang ben deze herinneringen te verpesten, te vervuilen, ga ik nooit een film of een boek waarvan ik genoten heb, een tweede keer zien of lezen.
Om mijn herinneringen aan het Suriname van mijn jeugd en van vóór Bouterse te blijven koesteren, heb ik medio jaren tachtig besloten daar nooit terug te gaan. Het was voor mij een enorme strijd tot dit besluit te komen, een strijd die ik vorig jaar opnieuw heb moeten voeren, toen mijn moeder ‘haar dagen had voltooid’, zoals Helman het afscheid van het leven van het Indiaanse opperhoofd Okamé zo mooi beschrijft in Zuid Zuid West. Er heeft tussen mij en mijn moeder altijd een enorm goede band bestaan. Ik schreef haar bijna wekelijks, ongeacht of ik antwoord van haar had of niet. Maar zelfs op haar sterfbed liet ze me weten: ‘Mi boi no kon dya baka.’
Zuid-Zuid-West vond ik een van de mooiste, weemoedigste, aangrijpendste boeken die ik ooit gelezen heb. Je zou dit boek een ode aan eenzaamheid, heimwee en weemoed kunnen noemen. Ofschoon ik mijn herinneringen aan het boek wilde blijven koesteren, heb ik het verleden jaar toch weer gelezen, toen Hans Ramsoedh mij vroeg aan het colloquium over Helman mee te werken.
Jammer, want ik ben er niet meer zo enthousiast over als bijna vijftig jaar geleden. De taal is gedateerd. De weemoed overdreven, zelfs kinderachtig. Er is te veel gepreek, te veel God, te veel Heer Jezus en andere bijbelse personen, teveel poëtische weemoed, kortom: te veel huilerig heimwee. Zowel taal als stijl zijn te bijbels. Er is te veel beschrijving en vertelling en te weinig karakterisering, te weinig diepte, te weinig perspectief. Zuid-Zuid-West is een mijmering naar vroeger. Het heeft te veel van een rouwrede, een begrafenisplechtigheid, of een ‘In memoriam voor een geliefde’. In Zuid-Zuid-West wordt de pijn van de echtscheiding tussen de twee geliefden, Helman en Sranan, bezongen, de pijn om ontworteld te zijn. En zijn er mensen die pijnlijker ontworteld zijn dan migranten? Daarom is heimwee in de eerste plaats een ‘migrantenziekte’. Overigens een zeer oude ziekte. Napoleon schreef tijdens zijn ballingschap op St-Helena: ‘Ik wil begraven worden aan de oevers van de Seine temidden van het Franse volk, dat ik zo zeer bemind heb.’
Deze migrantenziekte doet zich bij Surinamers in de diaspora voor als de ‘kumba-t'tey ziekte’. Ze willen begraven worden waar hun kumba-t'tey ligt. Zo ontving ik vorige week een brief van een oude vriend, die bezig is zijn leven af te sluiten in een bejaardencentrum in Nederland. Weemoedig haalt hij herinneringen op over zijn verleden in ‘Swit’ Sranan' en met echte Zuid-Zuid-West-smart gilt hij uit van heimwee: ‘Wat verschrikkelijk dat ik mijn laatste levensjaren niet in mijn eigen land kan doorbrengen!’
De Franse dichter Edmond Haraucourt zong in zijn Ronde de l'Adieu: ‘Partir c'est mourir un peu’. In Helmans boek De G.G. van Tellus, dat kort geleden uitkwam, beschrijft hij een gesprek tussen een uitgever en diens secretaresse over een uit te geven boek. De uitgever is van mening dat het boek van een ‘open-groeve-peil’ is. Ik dacht toen aan Zuid-Zuid-West. Het afscheid van Helman, toen hij als jongeman Suriname verliet, en van zijn familie en zijn land moest scheiden, is inderdaad ‘een beetje sterven’. Losgescheurd van zijn vertrouwd tropisch land en liefhebbende familie, moet hij de winter gaan doormaken in een vreemd, koud land. Hij mist het nest, de nestgeur, en mijmert over al het moois dat hij heeft achtergelaten: zijn familie en vrien- | |
| |
den, de natuur, ‘alle volkeren der aarde die zo vreedzaam samenwonen in het vergeten hoekje van Zuid-Amerika’ - zoals hij dat beschrijft - de arme rijstplanter, die een groot kenner van Tagore en de Veda's bleek te zijn, een treinreis naar het binnenland, de vakantie bij zijn grote, sterke tante Maria op een houtplantage in de Para, het varen en zwemmen in de oude, zwarte Kropinakreek, de overlevingsstrategieën van de Indianen en Bosnegers in het ondoordringbare oerwoud. ‘En nu zit ik hier in een vreemde stad’, jammert hij. ‘Een koud, winderig en onvriendelijk land, waar je je eenzaam en verlaten voelt en idealiserend terugverlangt naar wat voorbij is. (...) Hoe wist ik toen, mijn arm Koetiri (Vierkinderen, WL) dat ik van hier het oude verdriet en het verre verlangen zou meenemen, naar de stad, naar een ander land. Hoe wist ik dat het huisje zo mooi kon zijn onder de kokospalmen. Hoe wist ik dat het hoge ruisen der lange blaren nog vèrder zou zingen dan het doffe gebruis van de zee. Zuid-Zuid-West roept mij de dof-glanzige dag tussen de lage koffiehaag,
O, dit land, eer ik ooit dit land vergat!’ Zo zingt hij zijn treurlied 112 pagina's lang.
| |
Zoektocht naar een oude droom
Ik dacht bij het herlezen van Zuid-Zuid-West aan de uitspraak van de getergde en als heks gebrandmerkte slavin Tituba in het gelijknamige boek van Maryse Condé, de schrijfster van Ségou, het meesterwerk over een stuk Afrikaanse geschiedenis. Tituba hongert van heimwee naar haar geboorteland en zegt: ‘De liefde voor het vaderland is vreemd. We dragen haar in ons mee als ons bloed, als onze organen. En wanneer we van ons land gescheiden worden, welt er een smart op uit ons diepste innerlijk, zonder ooit te tanen. Als mijn lichaam kwam te sterven, zou mijn bevrijde geest de weg terugvinden naar mijn geboorteland.’
Is dit allemaal niet sterk overdreven? Maken we van heimwee niet een soort godsdienst? Maar ‘wat is heel ons leven anders dan het terugzoeken naar een oude droom?’, jammert het oude Indiaanse dorpshoofd Okamé in Helmans Zuid-Zuid-West.
Anil Ramdas (1992) beweert dat nostalgie ‘dubbele angst’ is: angst voor de toekomst en angst om het verleden onder ogen te zien.’ Ik ben het niet met hem eens. Heimwee is volgens mij geen van beide. ‘Souvenirs de mon enfance, quelles belles impressions vous m'avez laissées. Dàt is heimwee en dat heeft niets met angst, noch voor het verleden noch voor de toekomst, te maken. Eerder ben ik het eens met de Brit David Lowenthal, die eveneens wordt geciteerd door Anil Ramdas: ‘History Reveals, Nostalgia Celebrates’. Dat merk je ook aan Helmans Zuid-Zuid-West. Hij gebruikt zijn nostalgie om het verleden te celebreren. Misschien uit angst voor de toekomst in een vreemd, koud, hard land, maar geenszins uit angst om het verleden onder ogen te zien.
Zowel in heimwee als in nostalgie vind je pijn (weh, algos), thuis (heim) en terugkeer (nostos), en de traditionele betekenis is dan ook het verlangen om terug te keren naar een beschermde en begeleide jeugd, wanneer later in het leven die bescherming en begeleiding zijn weggevallen en je alleen de boze wereld moet trotseren, vol heimwee...
| |
Swit' sranan van vroeger
Heimwee is ook het gevolg van eenzaamheid. Lodewijk Lichtveld vertrok als 18-jarige jongen alleen naar Nederland om er te studeren. Hij voelde zich doodeenzaam zonder zijn geliefde en vertrouwde familie en vrienden. Hij moest alleen het harde, koude klimaat trotseren. En die eenzaamheid ging hij uithuilen in Zuid-Zuid-West. Het werd het mooie boek, waarin eenzaamheid bloeide tot heimwee; en het begin van de roemrijke carrière van de schrijver Albert Helman.
| |
| |
Als ik in Surinaamse gezelschappen in Nederland ben, gaat het gesprek in negen van de tien gevallen over ‘Suriname van vroeger’. Ze realiseren zich nooit dat het ‘vroeger’ waarnaar ze terugverlangen in feite nooit bestaan heeft. Maar de vergelijking met het ‘nu’ van ‘Swit’ Sranan' is zo schrijnend dat vroeger steeds waardevoller wordt. Ze zijn eenzaam en missen het nest en de nestgeur van hun jeugd.
Het is vaak pijnlijk om met deze eenzaamheid geconfronteerd te worden. Zo was ik op bezoek bij een oudere Surinaamse vrouw die alleen woonde op de vierde etage van een oud flatgebouw in Den Haag. Ze leefde uitsluitend van haar AOW en was in geen twintig jaar naar Suriname geweest. Ze vertelde me dat ze elke dag rijst of banaan met Surinaamse groente at. En vaak verlangde ze hevig naar een lekkere koude dyindya-biri of orgeade.
Ik ontmoette een oudere Surinaamse man in een tropische winkel op de Albert Cuypmarkt. Het was hem aan te zien dat hij het financieel moeilijk had. Hij kocht groene en rijpe bananen, cassave, bakkeljauw en zoutvlees en zocht met moeite en een gezicht vertrokken van heimwee naar de laatste centen in zijn zak om te betalen voor de ingrediënten van zijn heri-heri.
Een verkoper bij Albert Heijn vertelde me dat ze bijzonder goede zaken doen met Fernandes limonade. Allemaal Surinamers die het kopen.
Eenzaamheid die tot heimwee leidt. Om hun eenzaamheid weg te drukken, grijpen ze naar heimweevoedsel. ‘Soul food’, zeggen de migranten in Amerika. Niks nieuws dus. In New York, waar mensen uit meer dan honderd landen samenwonen, is dit verschijnsel al honderden jaren bekend. Wat een heimwee hadden Adam en Eva niet naar het paradijs. En al hun nakomelingen lijden nog steeds aan dat heimwee, zoals nog altijd uit kerkbezoek blijkt. De zoektocht naar vroeger is beslist niet met Alec Haley, de Amerikaanse schrijver van het spraakmakende boek Roots begonnen.
| |
Roots-zoekerij
Maar toch vind ik het merkwaardig dat mijn achttienjarige kleinzoon, die hier geboren en getogen is, mij kort geleden vroeg hem Sranantongo te leren. Ik vroeg hem waarom en hij antwoordde: ‘Als mijn vader en mijn moeder Surinamers zijn, dan ben ik toch ook Surinamer? En dan moet ik toch de Surinaamse taal kennen?’ Ik zei hem dat hij een geboren Mestreechter is, al is hij een beetje bruin. Hij is het niet met me eens en is haast elke dag bezig zijn Sranantongo te oefenen.
Nog merkwaardiger is dat een andere kleinzoon, van tien jaar, me vertelde dat hij op school een ‘Suriname-dag’ gaat houden. Hij heeft intussen veel materiaal over Suriname bijeengebracht. Hij heeft mij zelfs geïnterviewd en ik moet op die dag met hem naar school om vragen van zijn klasgenoten over Suriname te beantwoorden.
Dit is natuurlijk geen heimwee. Je zou het wel interesse voor hun roots kunnen noemen: roots-zoekerij. Ik vermeld dit omdat ik het merkwaardig vind hoe diep het verleden in ons graaft. Dat is ook bij heimwee het geval, zoals blijkt bij die vrouw op de vierde etage in Den Haag die elke dag echt Surinaams eet, of die man op de Albert Cuyp die met zijn laatste centen de ingrediënten voor zijn heri-heri koopt om te genieten van dat echte heimweegerecht.
Heimwee is niet alleen een verlangen naar het ‘betere’ vroeger; een zoektocht naar een gelukkige jeugd die voorgoed voorbij is en het gemis aan de bescherming en begeleiding waar je in je jeugd mee omringd wordt, het gemis aan het nest waar je uit komt, aan de nestgeur. Wim Sonneveld heeft een prachtig lied over dit heimwee, waarin hij zingt over het dorp van zijn jeugd. Op dezelfde weemoedige, melancholieke wijze zingt Celestine Raalte voor ons zo indringend in haar gedichten over Sranan. Dezelfde weemoed van Hel- | |
| |
man in Zuid-Zuid-West.
Ik denk dat mijn tienjarige kleinzoon over vijftig jaar nostalgisch zal terugdenken aan de tijd toen zijn grootvader hem elke zaterdag naar het sportveld bracht om te voetballen en AA-drank voor hem kocht, of door Maastricht met hem fietste en friet voor hem kocht. Dat is de heimwee die we allemaal koesteren, vooral op oudere leeftijd. Zulke herinneringen zijn de ‘souvenirs de mon enfance’, die mij de ‘belles impressions’ hebben geschonken. Dat is de heimwee, die Helman bezingt in Zuid-Zuid-West.
| |
Literatuur
Condé, Maryse, 1986
Ségou: les murailles de terre. Paris: Laffort. |
Haley, Alec, 1976
Roots. Garden City, New York: Doubleday. |
Haraucourt, Edmond,
Rondel de l'Adieu. |
Helman, Albert, 1926
Zuid-Zuid-West. Amsterdam. |
Helman, Albert, 1928
Mijn aap schreit: een korte roman. Utrecht. |
Helman, Albert, 1931
De stille plantage. 's-Gravenhage/Rotterdam: Nijgh & van Ditmar. |
Helman, Albert, 1960
Caraïbisch passiespel: in vijf acten. Paramaribo. |
Helman, Albert, 1994
De G.G. van Tellus. Amsterdam: In de Knipscheer. |
Ramdas, Anil, 1992
De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea: essays. Amsterdam: De Bezige Bij. |
|
|