zijn buren, buurtbewoners, kennissen en soms worden dat weer vrienden. Je krijgt vriendinnen. Je wordt ouder, je leert elke dag weer en je vraagt je steeds vaker af wat er in de toekomst voor jou weggelegd zal zijn.
Maar niets in het leven is zeker. Een toevallige ontmoeting. Een ontmoeting die ik nooit meer zal vergeten. Ik kreeg het in mijn hoofd om weer eens een oude vriendin op te zoeken. Waarom, weet ik nu nog niet, want we hebben al jaren niets van elkaar gehoord. Ik wist nog maar ongeveer waar ze woonde, maar ik was al onderweg.
Ik dwaalde in de richting en herkende langzaam steeds beter de buurt. Ik vond de woning en belde aan. Er kwam geen reactie. Ik belde nogmaals aan en het gordijn van de buren bewoog een beetje.
‘Die zijn ook nieuwsgierig’, dacht ik. Er kwam verder niemand en ik liep al weg, toen iets mij ingaf dat het nog niet goed was. Ik bel weer. Nu wordt de deur van de buren open gedaan en staat de buurvrouw daar: Wie of ik zoek. Ik vertel het kort.
‘U heeft geluk hoor. Haar vriend komt toevallig vanmiddag nog langs om iets op te halen. Uw vriendin is gisteren verhuisd’. Ik kan zien dat die vrouw van Indiaanse afkomst is. Sterker nog: ik krijg het gevoel dat ze van míjn Indiaanse afkomst is.
‘U kunt wel even binnen komen om op die man te wachten’, zegt ze. Ze draait zich om en roept iets de gang in naar mensen in de woonkamer.
Rillingen om wat ze zegt, hoe ze dat zegt en hoe ze zich gedraagt. Dat is mìjn taal! En dat is mijn gedrag! Het is zo lang weggeweest dat ik vergeten was wat het was.
Ze komt uit mijn dorp en is zelfs familie van mijn vaders kant. Het is dus een tante en binnen blijkt nog een tante te zijn en twee kinderen voor wie ik op mijn beurt weer ‘tante’ ben. Ik vind het geweldig om hen tante te noemen. Ik ben zo blij en tegelijkertijd zo verdrietig, omdat die verborgen heimwee op dit moment heel erg voelbaar is.
Zij zijn hier al jaren, en leven ze zoveel mogelijk zoals zij daar leefden. Ze isoleren zich van hun Nederlandse omgeving. Zij spreken nooit Nederlands, komen de deur niet uit. Ze krijgen geen bezoek en gaan niet op bezoek. Zij hoeven zich niet aan te passen. Zoals zij hier zijn, zo waren zij ongeveer mijn tantes van toen in het dorp. Ik merk hoe anders ik ben geworden. Zij spreken nog ‘gebroken-Engels’. Ik heb dertien jaar lang geleerd te functioneren, maatschappelijk te zijn. Bij hun herken ik mijn andere zijn. Het zijn dat ik heb afgeleerd.
Dat zij intussen toch ook veranderd zijn, merkten ze toen ze naar Suriname en Guyana op vakantie zijn geweest. Met alle mooie herinneringen van vroeger waren ze vertrokken, maar de geplande warme familie-ontvangst werd een grote teleurstelling. Veel mensen waren dood of op een andere manier vertrokken en de volwassen inwoners van nu vroegen zich af wie deze twee vreemde vrouwen waren! Bovendien was de mooie witte heuvel helemaal volgroeid met bomen en struiken. Terug in Nederland merkten zij goed dat ze weer thuis kwamen. Het dorp waar zij geweest waren was maar armoedig en de mensen deden afstandelijk.
Het grote verlangen naar mijn ouders, mijn broers en zussen, mijn ooms en tantes, mijn mooie dorp aan de rivier. Ik herinner me mijn verlangen door hun verhalen. Ik verlang naar mijn mooie dorp op de witte heuvel, maar weet dat ik er niet meer naar terug kan gaan. Een ding in het leven is zeker: Terug kan niet. Toch ga ik daarnaartoe.