| |
| |
| |
J. van Donselaar
Karaïbische en Arowakse plante- en dierenamen in het Sranantongo en het Nederlands van Suriname
Door een nauwgezette bestudering van literatuur en kaarten kwam Just Wekker (1993) tot de conclusie, dat zowel in de Engelse tijd als daarna tot 1686 de Karaïben het veruit dominerende Indianenvolk in het toenmalige Suriname waren (p. 174-177) en ‘dat de remigratie van Arowakken naar het laagland van Suriname plaats vond na de pacificatie van de Caraïben in 1686’ (p. 177). Ook gaf hij als bevinding ‘indicaties, dat circa 90 jaren na de pacificatie, de Arowakken nog een zwakke minderheid vormden en de Caraïben zich nog onverschrokken opstelden’ (p. 178).
Wekkers betoog komt mij als zeer aannemelijk voor, te meer gezien enige door hem niet meegenomen gegevens uit de publikatie van George Warren van 1667. Deze Engelsman, die voordien drie jaar in het toen Engelse Suriname woonde, berichtte over de Indianen (p. 23): ‘There are several Nations which Trade and familiarly Converse with the People of the Colony, but those they live amongst are the Charibes, or Caniballs, who are more numerous than any of the rest (...).’ Dat het hier inderdaad Karaïben betreft, blijkt ook uit de vervaardiging van katoenen hangmatten en de toepassing van de ‘mierenproef’, beide bij Arowakken onbekend (resp. Benjamins & Snelleman 1914/17: 16; Bruijning & Voorhoeve 1977: 402). Volgens Warren (1667: 26) noemden zij een geest yarakin en hun sjamanen peeies, twee woorden die naar het Karaïbisch verwijzen. De Arowakse equivalenten zouden jaloko en semeti geweest zijn.
Mijn belangstelling voor Wekkers inzichten werd echter in de eerste plaats geprikkeld, doordat ik al langere tijd rondliep met een vaag idee omtrent een verschil tussen de invloed van het Karaïbisch en die van het Arowaks op de andere Surinaamse talen. Dat verschil zou daarin bestaan, dat het Sranantongo en het Surinaams-Nederlands aanmerkelijk meer woorden aan het Karaibisch dan aan het Arowaks zouden hebben ontleend. Het bleek mogelijk deze veronderstelling te toetsen aan de hand van materiaal dat ik al eerder in een ander verband verzameld had.
De vraagstelling hieronder wordt voorafgegaan door de overwegingen die geleid hebben tot de wijze waarop deze is ingeperkt en geformuleerd. De daarop volgende paragraaf geeft een overzicht van de bronnen waaraan de woorden uit de Indiaanse talen en de niet deze geconfronteerde talen zijn ontleend. De gestelde vragen worden onderzocht voor drie perioden, namelijk 1667-1700, 1667-1750 en de tegenwoordige tijd. De resultaten worden voor de eerste twee perioden in tabel 1 samengevat en vervolgens meer in detail besproken. De derde periode wordt slechts globaal behandeld. Tenslotte worden alle resultaten - getalsmatig samengevat in tabel 2 - bediscussieerd, in het bijzonder met het oog op de inzichten van Wekker.
| |
Vraagstelling
Het Sranan en het Nederlands van Surina- | |
| |
me hebben voor vele planten en dieren een naam van Indiaanse herkomst. Bovendien blijkt van de categorieën woorden die de Indiaanse talen aan de andere talen leenden, die van de plante- en dierenamen verreweg de grootste. De verhouding tussen de aantallen namen van planten en dieren uit hel Karaïbisch en uit het Arowaks lijkt daarom een goede maatstaf voor de bedoelde toetsing. Eerst moet echter aan drie bijzondere groepen van woorden aandacht besteed worden.
De Karaïben en Arowakken van Suriname gebruiken van oudsher een groot aantal woorden die al voor 1667, het jaar waarin de Nederlanders Suriname van de Engelsen overnamen, behoorden tot talen van de Westindische eilanden, zoals het Taino en het Eiland-Karaïbisch, en/of van andere kustgebieden van Zuid-Amerika inclusief het voormalig Nederlands Brazilië, bijvoorbeeld het Tupi. Voor zover het namen van planten en dieren betreft, zijn taya (een leverancier van knollen en bladgroente) en pakira (een soort zwijn) daar voorbeelden van. Het is waarschijnlijk en in sommige gevallen zelfs zeker, dat negerslaven en/of kolonisten zulke woorden elders al hadden opgepikt voordat ze ze na hun aankomst in Suriname daar ook gingen gebruiken. Om deze reden hoort deze groep van woorden bij dit onderzoek niet betrokken te worden.
De tweede groep bestaat uit woorden die pas in Suriname aan een Indiaanse taal ontleend werden, echter zonder dat aan te geven is welke, omdat ze in het Karaïbisch en het Arowaks vrijwel of geheel hetzelfde zijn. De oorzaak van dat laatste doet hier niet ter zake. Ze horen wel in dit onderzoek thuis, maar dragen niet bij tot kennis omtrent de invloed die elk van deze talen afzonderlijk heeft gehad op het Sranan en het Nederlands.
Bij de derde bijzondere groep betreft het als Karaïbisch of Arowaks identificeerbare woorden die in vroege Nederlandstalige bronnen worden aangetroffen, zonder dat vaststaat dat ze door de kolonisten ook werkelijk meer algemeen gebruikt werden. Om deze reden - reserve op dit punt - is in tabel 1 de aanduiding ‘Surinaams-Nederlands’ tussen aanhalingstekens gezet. Deze woorden dragen niettemin bij tot inzicht in de mate waarin de kolonisten met respectievelijk Karaïben en Arowakken in conversatie waren. Ze tellen dus mee.
De te beantwoorden vragen kunnen nu als volgt geformuleerd worden:
- | Welke namen van planten en dieren hebben de kolonisten en/of de negerslaven vernomen en eventueel overgenomen van de Karaïben of de Arowakken, in het bijzonder in het begin van de Nederlandse koloniale tijd? |
- | Geven de respectievelijke aantallen steun aan de veronderstelling dat het aandeel van het Karaïbisch groter was dan dat van het Arowaks? |
- | Zo ja, kan dat verklaard worden? |
| |
Bronnen
Ik heb naar de betreffende woorden gezocht in alle mij bekende en levens hier ter zake doende boeken en andere publikaties alsmede enige archiefstukken. Ze volgen hieronder - zie ook de lijst van literatuur en bronnen achteraan - met aantekeningen over hun betekenis voor en, op voorhand, hun aandeel in het resultaat van dit onderzoek.
Ik vestig hierbij apart de aandacht op twee min of meer verborgen bronnen die van grote waarde bleken, namelijk enige lijsten met plantenamen van gouverneur Van Aerssen van Sommelsdijck uit 1685 en 1686 en het zogenaamde ‘Herbarium Hermann’ uit 1689.
De bronnen komen met dezelfde letters als hier voor in de tabel 1.
a. Gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck was een plantenliefhebber.
| |
| |
In een brief van 8 maart 1685 aan de directeuren van de Societeit van Suriname te Amsterdam maakt hij gewag van ‘een packje van de curieuste saaden.’ Als bijlage bij de brief zit een lijst met genummerde namen. Het zijn er 21 waarvan ik er hier tien heb kunnen gebruiken. Bij de overige zitten er zes waarvan ik de taal van herkomst niet heb kunnen vaststellen.
b. Als a, nu bij de brief van 22 april 1686. Van Aerssen schrijft onder meer: ‘Hiernevens gaen eenige backen met boomen en planten mitsgaders eenige saden. De Heeren gelieven daervan te nemen dat tot de Statstuijn dienstig is en de rest aan mijn vrouw af te slaan, also haer ordre hebbe gegeven die aen sijn Hoogheijt te behandigen in voldoeninge van het versoeck aen mijn gedaen.’ Met die hoogheid bedoelt hij stadhouder Willem III. Van de 31 zaden c.q. planten hebben er vijf aantoonbaar een Surinaams Indiaanse naam. Het aantal qua taal van herkomst niet benoembare is ook vijf.
c. Als b, betreffende de bakken die in de brief genoemd worden. Het gaat om dertien planten waarvan er slechts een in het verband van dit onderzoek een plaats kan krijgen. Zes andere hebben een naam die (nog) geheel duister is.
d. Ahlbrinck 1931. Een aantal woorden kon alleen dankzij dit boek als Karaïbisch geïdentificeerd worden.
e. Van Baarle e.a. 1989: momenteel de meest volledige woordenlijst van het Arowaks in Suriname.
f. Fanshawe 1949: aanvulling en ondersteuning van e en o vanuit Guyana.
g. (1 en 2) Fermin 1765 en 1769. De publikaties van deze arts werden door zijn tijdgenoten als onbetrouwbaar beschouwd, gezien de twee volgende citaten: ‘Onlangs is 'er een Description de Suriname in 't ligt gekomen par P. Fermin, dog dat werk is zoo Superficieel in accuraat en zelfs met Contrariteyten vervuld, dat het geen beziens waardig is, en ook de minste denkbeeld van de Colonie niet kan geeven’ (Nepveu 1771: 6). ‘... algemeen voor iemand bekend die byna altyd door een anders oogen zag, en op wiens getuigenis weinig staat te maaken is’ (Mazer 1788: 96). Zorgvuldige lezing laat niettemin zien dat de boeken enige eerste vondsten van Sranan woorden bevatten.
h. Focke 1855: beval enige oudste vondsten van Sranan woorden en vermeldt als toevoeging op veel plaatsen een Arowaks woord.
i. Herlein 1718. Hoewel deze auteur een onbetrouwbare overschrijver was (zie Van Donselaar 1993: 91), brengt een kritische analyse van zijn tekst toch enige juist gebruikte woorden uit het Nederlands van Suriname aan het licht.
j. Hermann 1689. Het zogenaamde ‘Herbarium Hermann’ is een map met planten die in 1687-1689 door de overigens onbekende Hendrik Meyer in Suriname verzameld werden en in 1689 geschonken aan de Leidse hoogleraar in de plantkunde Paul Hermann. Omdat het onderzoek van de plantengroei van Suriname in Utrecht geconcentreerd raakte, schonk Leiden het later aan Utrecht (Ek 1991). Nog in de Leidse tijd werden de 49 exemplaren voor zover mogelijk gedetermineerd door Van Ooststroom (1939). In drie gevallen heeft de plant uit deze collectie een aantoonbaar Indiaanse naam, in twaalf gevallen is de taal van herkomst (nog) niet te bepalen geweest.
k. Hoff 1968: in enkele gevallen een aanvulling op d en o.
l. Kappler 1883: als k.
m. Merian 1705. Omdat zij in 1699-1701 in Suriname verbleef, wordt haar (kleine) aandeel hier gerekend tot de periode van voor 1700. Voor de determinaties
| |
| |
van de door haar behandelde organismen zie men Rücker & Stearn (1982).
n. Nepveu 1771: enige eerste vondsten van Sranan woorden.
o. Ostendorf 1962: geeft het meest omvattende overzicht van Indiaanse en andere volksnamen voor planten in het huidige Suriname.
p. Van Panhuys 1904: een kleine bijdrage.
q. Plakaat van 22 september 1685 in Schiltkamp & de Smidt (1973: 162).
r. Reeps 1692-1693: geeft enkele woorden voor Suriname die hier van betekenis zijn.
s. Schumann 1783. Een aantal van de eerste vondsten van Sranan woorden zijn afkomstig uit dit manuscript.
t. Seba 1734: één bijdrage die hij zelf aan een mij onbekende bron heeft ontleend.
u. Teenstra 1835: enige eerste vondsten van Sranan woorden.
v. Warren 1667. Uit dit Engelstalige boek blijkt dat enkele hier relevante namen al in de Engelse tijd door niet-Indianen in Suriname gebruikt werden.
w. Woordenlijst SNE 1980: aanvulling op o en basis voor het onderzoek van de tegenwoordige situatie.
Vermelding verdient ten slotte dat Brinkman (1980) zowel Hermann als Van Aerssen uitvoerig behandelt en als eerste vele van de namen bij laatstgenoemde heeft weten thuis te brengen. Hij kon daarbij steunen, evenals schrijver dezes ook nu weer, op het archief van Surinaamse volksnamen, aanwezig bij het herbarium van de Universiteit Utrecht. Dit archief wordt beheerd en bijgehouden door dr. J.C. Lindeman.
| |
Resultaten
Overzicht over de periode 1667-1750 (tabel 1)
Tabel 1 vat de resultaten over de periode 1667-1700 samen onder de nummers 1-25 (planten 1-19, dieren 20-25) en over 1700-1750 onder de nummers 26-32 (planten 26-27, dieren 28-32). Let wel: bij ieder woord is de spelling als gegeven door de aangehaalde auteur onveranderd overgenomen, met als gevolg volstrekle inconsistentie. Ook moet bedacht worden, dat de uitspraak van Schumann (r) Duits was, van Fermin (g) Frans en van Fanshawe (f) en Warren (t) Engels.
Geen van de genoemde Sranan woorden komt voor in een bron uit deze periode. Toch staat vast, dat het Sranan toen al wel in enige vorm bestond en het lijkt zeer onwaarschijnlijk dat het niet ook al namen van planten en dieren van de Indianen zou hebben overgenomen, eventueel via het Engels of het Nederlands. Met het oog op de mogelijkheid van nader en ander onderzoek dan het onderhavige, is ernaar gestreefd in de tabel de oudste vondst van een Sranan woord op te nemen.
| |
Nadere gegevens bij de naani in tabel 1
1. Van Aerssen vermeld awari ook bij zijn tweede zending (1686: 13). Hartsinck (1770: 70) schrijft aware. De naam awara is voor Astrocaryum vulgare nog altijd de gebruikelijke in alle genoemde talen.
2. Ook in het Nederlands wordt thans paramaka gebruikt voor Astrocaryum paramaca. Geen andere bron vermeldt ooit de naam als bij Van Aerssen.
3. De hier aangehaalde naam weiki voor een Inga-soort was geen toevallige vondst van Van Aerssen. Ook Merian (1705: 51) schrijft Wycke. Deze niet nader te specificeren Indiaanse naam is in het Nederlands inmiddels verdrongen door de merkwaardige samenstelling switiboontje.
4. Men noemt Oenocarpus bacaba tegenwoordig kumbu/koemboe.
| |
| |
Tabel 1: Ontleningen uit het Karaïbisch en Arowaks
|
nr. |
Karaïbisch |
Arowaks |
Sranantongo |
‘Sur.-Nederlands’ |
betekenis |
1 |
awara (o: 258) |
awara (o: 258) |
awara (s: 8) |
awari (a: 10) |
palm |
2 |
koenana (o: 259) |
koenana (o: 259) |
paramaca (n: 356) |
conane (a: 9) |
palm |
3 |
waiki (d: 491) |
waiki (f: 72) |
zwieti boonti (uI: 403) |
weiki (a: 8) |
boom |
4 |
koemoe (o: 261) |
lo (o: 261) |
kumu (s: 94) |
coeme (a: 14) |
palm |
5 |
maripa (o: 260) |
koeroeliti (o: 260) |
maripa (g1: 181) |
maripe (a: 12) |
palm |
6 |
murisi (d: 309) |
ite (o: 264) |
morisi (h: 84) |
morici (a: 13) |
palm |
7 |
irakopi (o: 47) |
moeniridan (o: 47) |
|
iracobi (b: 17) |
boom |
|
yarakopi (d: 540) |
|
jarakopi (a: 47) |
|
|
8 |
meri (o: 122) |
tawara-anroe (o: 122) |
meri (w: 172) |
meribei (a: 7) |
boom, struik |
9 |
mope (o: 141) |
hoeboe (o: 141) |
mone (h: 84) |
mope (b: 2) |
boom |
10 |
mokomoko (o: 249) |
julika (r: 112) |
mokkomokko (s: 112) |
mocoemoke (c: 2) |
kruid |
11 |
waroema (o: 246) |
itiriti (o: 246) |
warimbo (s: 198) |
quarunna (j: 8) |
kruid |
12 |
mokaja (o: 259) |
? |
kauw-maca (n: 356) |
mocaja (a: 11) |
palm |
13 |
anakoko (o: 100) |
barakaroe (o: 100) |
kokriki (o: 100) |
anakokke (a: 1.2) |
boom, struik |
14 |
moetoesirian (o: 97) |
itikiboro hororodikoro (o: 97) |
égronbebe (w: 165) |
matoziran (j: 48) |
boom |
15 |
arastiuran |
? |
swampoesoensaka (w: 178) |
aracîcoeran (a: 20) |
boom |
16 |
kwasisi (d: 26) |
? |
matrosidroifi (w: 172) |
quacici (b: 15) |
struik |
17 |
woe-ipole (o: 166) |
aboeja-mibia (o: 166) |
gonofroetité (a: 166) |
uepollin (j: 35) |
liaan |
18 |
koenami (o: 212) |
konali (o: 212) |
konna-mie (uI: 420) |
connari (b: 18) |
struik |
19 |
koerawa (o: 222) |
karoeada (o: 222) |
singrasi (o: 222) |
carawatte (r: 21) |
kruid |
20 |
pirai (k: 14) |
oma (e: 256) |
piren (h: 102) |
pierhein (r: 21) |
vis |
21 |
warapa (d: 495) |
jarau (e: 265) |
warappe (g1: 86) |
warappen (mv.) (q) |
vis |
22 |
yaki (d: 540) |
kasji (e: 265) |
jakies (g2: 244) |
jakje (m: 71) |
vis, kikker |
23 |
poingo (k: 423) |
dodole (e: 188) |
pingo (g1: 12) |
pinko (v: 11) |
zwijn |
24 |
kuwata (k: 14) |
adafe (e: 237) |
quata (g1: 44) |
quotto(e) (v: 11) |
aap |
25 |
kusiri (d: 256) |
sèrhèrhè (e: 237) |
sagoewinki (h: 112) |
cusharee (v: 11) |
aapje |
26 |
karapa (o: 136) |
karaba (o: 136) |
krapa (h: 65) |
kraphout (i: 227) |
boom |
27 |
wana, wane (d: 492) |
teteroema (o: 49) |
wana (s: 197) |
wanenhout (i: 81) |
boom |
28 |
haimura (1: 264) |
aiïmora (h: 4) |
haymar (g1: 99) |
heymaar (i: 199) |
vis |
|
|
|
adjoe ma ra (uII: 459) |
|
|
29 |
couéréman (p: 613) |
kiwerime (h: 68) |
kiweriman (s: 83) |
querman (i: 199) |
vis |
30 |
kuasi (d: 231) |
kibihi (e: 208) |
quasi (g1: 3) |
kwasje (t: 68) |
neusbeer |
31 |
makoe (1: 83) |
araka hanijoe (h: 75) |
maku (s: 106) |
maker (i: 179) |
mug |
32 |
mapiri (d: 269) |
srikapè (h: 76) |
mapira (s: 108) |
moepier (i: 179) |
mug |
| |
| |
5. Ook in 1686 (nr. 12) zond Van Aerssen maripe (thans maripa, Attalea maripa) mee.
6. Morisi, thans ook vaak geschreven en uitgesproken als maurisi of zelfs mauritius- en Mauricius(palm), komt uit het Karaïbisch. Het was kennelijk al vroeg voor alle inwoners van Suriname (behalve eventuele Arowakken) de naam voor deze statige waaierpalm en is dat nog steeds. Laatstgenoemde vervormingen van de naam suggereren dat niet-ingewijden een verband veronderstellen met J.J. Mauricius, gouverneur van Suriname in 1742-1751 (Van Donselaar 1989: 250). Ten onrechte. Ook de wetenschappelijke naam (Mauritia flexuosa) wordt soms, zelfs in de vakpers, aangezien voor een vernoeming, namelijk naar prins Johan Maurits van Nassau, in de jaren 1636-1644 gouverneur van het toenmalige Nederlandse deel van Brazilië. Het was de Zweed Dalberg die materiaal van deze palm vanuit Suriname en voorzien van de volksnaam naar Zweden stuurde. Daar onderkende de zoon van Linnaeus - ook een botanicus - dat het niet alleen een onbeschreven soort betrof, maar zelfs een nieuw genus (geslacht). Hij vormde de wetenschappelijke naam van het genus door de volksnaam te latiniseren: Mauritia (Wessels Boer 1965: 10). Dit alles roept de vraag op waarom Ostendorf (1962: 262) in zijn onvolprezen boek als Karaïbische naam alleen toerisiri geeft.
7. De geleende naam voor het boompje Siparuna guianensis is thans bij allen jarakopi.
8. De toevoeging ‘bei’ is Nederlands en betekende ‘bes’. Deze soort (Humiria balsamifera) wordt in het Sranan tegenwoordig vaker blak'beri genoemd, zo ook in het Surinaams-Nederlands.
9. Mope (Spondias mombin), nog steeds de gebruikelijke naam, werd vroeger ook wel (varkens)pruim genoemd.
10. Bij de volksnaam van de moerasplant Montrichardia arborescens is de vernederlandste vorm op -e verdwenen.
11. Waarschijnlijk is de schrijfwijze quarunna in het ‘Herbarium Hermann’ een vergissing en moet deze quaruma zijn, zoals Brinkman (1980) die geeft bij een vermelding van de plant door W. Sherard uit 1698. Het gaat om een Ischnosiphon-soort die nu door allen, behalve door de Indianen in hun eigen talen, warimbo genoemd wordt.
12. De Karaïbische naam van de palm Acrocomia lasiospatha komt in een niet-Indiaans verband nergens anders voor dan bij Van Aerssen. Ook in het Nederlands van Suriname spreekt men thans van kawmaka. Een Arowakse naam heb ik niet kunnen vinden.
13. Van Aerssen onderscheidt een grote en een kleine soort anakokke, dat zijn respectievelijk een boom van het genus Ormosia en de aan deze verwante heester Abrus precatorius waarvan de zaden in Nederland paternosterboontjes genoemd worden. In 1689 geeft W. Sherard voor Suriname een anacock, maar de precieze identiteit daarvan is niet meer te achterhalen (Brinkman 1980). Ook in het Nederlands van Suriname is nu kokriki in gebruik.
14. Het betreft een soort van het genus Pterocarpus, die in nauwe relatie met het Sranan nu in het Nederlands hooglandbebe genoemd wordt. De naam als in het ‘Herbarium Hermann’ is verder nergens toegepast gevonden. Het exemplaar in dit herbarium is evenwel van (Sranan) watrabebe (van Ooststroom (1939) en zou daarom volgens Ostendorf (1962: 97) als moetoesi aangeduid moeten zijn geweest.
15. De Karaïbische naam komt voor bij enige exemplaren van Annona glabra in het herbarium van de Universiteit
| |
| |
Utrecht en is na Van Aerssen niet meer in een ander verhand aangetroffen. De Surinaams-Nederlandse naam voor deze wilde soort zuurzak is thans zwampzuurzak. Recentere literatuur geeft voor zuurzak in het Sranan consequent soensaka/sunsaka in plaats van soersaka, zoals vroeger. Ik kan deze verandering niet verklaren. Een Arowakse naam lijkt voor de genoemde soort niet te bestaan.
16. De naam voor de heester Solanum stramonifolium als bij Van Aerssen betreft alleen deze vondst. Een Arowakse naam werd niet gevonden. De Nederlandse naam in Suriname is thans matrozendruif.
17. Voor de naam bij Van Aerssen geldt hetzelfde als bij 16. De Nederlandse naam - zie ook het Sranan - is nu knoflookliaan, de wetenschappelijke Pseudocalymma alliaceum.
18. Als de Arowakse naam voor deze struik (een soort Clibadium) al ooit door anderen dan Van Aerssen gebruikt is, is deze in ieder geval verdrongen door de Karaïbische, koenami.
19. Deze forse plant (Bromelia alta) werd in Suriname in het Nederlands al vroeg pita of piet (1730; Hartsinck 1770: 761) genoemd, of zeilgras (ARA, Archief Societeit van Suriname 300.f.280).
Aan de namen voor de dieren onder de nummers 20-24 is tot op heden weinig veranderd. De vondsten onder 23-25 bij Warren (1667) zijn niet Surinaams-Nederlands maar ‘Surinaams-Engels’. Ze wijzen erop, dat er in de Engelse tijd al dierenamen uit het Karaibisch bij de kolonisten in gebruik waren. Ik geef hier per nummer achtereenvolgens de tegenwoordige naam in het Sranan volgens de spelling in de Woordenlijst van 1980 (S), in het tegenwoordige Nederlands van Suriname (SN), in het Nederlands van Nederland (AN), en de wetenschappelijke naam.
20. S piren; SN pireng; AN piranha; Serrasalmus rhombeus.
21. S en SN walapa, (warapa); AN forelzalm; Hoplerythrinus unitaeniatus.
22. S djaki; SN jakkie; AN voor de vis -, Rhamdia quelen; AN voor de kikker paradoxale kikker, Pseudis paradoxa.
23. S en SN pingo; AN witlippekari; Dicotyles pecari.
24. S en SN kwata; AN zwarte slingeraap; Ateles paniscus.
25. S sagoewenke; SN sagoewintje; AN roodhandtamarin; Saguinus midas.
Ook de namen van de twee planten en vijf dieren onder de nummers 26-32 behoeven weinig toelichting. De behandeling is dezelfde als bij de voorgaande groep.
26. S en SN krapa; AN -; Carapa procera en C. prouacensis.
27. S wana; SN wane; AN -; Ocotea rubra.
28. S en SN anjoemara; AN -; Hoplias macrophthamus.
29. S en SN kweriman; AN een soort harder; Mugil brasiliensis.
30. S en SN kwaskwasi; AN rode neusbeer; Nasua nasua vittata.
31. S en SN makoe; AN enige soorten malariamug; Anopheles-soorten.
32. S mampira; SN mampier; AN enige soorten knutten; Culicoides-soorten.
In het Woordenboek van het Surinaams-Nederlands (Van Donselaar 1989: 173, 167, 192) heb ik ietappelboom (voor morisi) en hom en kasjes (voor twee toen nog niet geïdentificeerde vissoorten) - alle drie ontleend aan Hartsinck (1770) - ten onrechte opgenomen. Ze komen van het Arowaks (zie de nummers 6, 20 en 22 in de tabel) en hoorden alleen tot de Nederlandse woordenschat ten westen van de Corantijn.
| |
| |
| |
De periode 1667-1700
Het totale beeld van tabel 1, de nadere gegevens in aanmerking genomen, levert het volgende resultaat bij de vergelijking van het Karaïbische met het Arowakse element. Bij de nummers 1-3 is niet uit te maken uit welke taal ze op de eerste lijst van Van Aerssen terecht gekomen zijn. De nummers 4-17 en 20-25 zijn duidelijk overgenomen uit het Karaïbisch; dat zijn er twintig. Van deze zijn er vijftien waarvan het voorkomen zich niet beperkt tot een eenmalige vondst en twaalf die in de gegeven vorm of weinig anders nog steeds, als geleend element, in het Nederlands van Suriname en/of in het Sranantongo in gebruik zijn. De nummers 18 en 19 zijn Arowaks, maar worden geen van beide meer als leenwoord in een andere taal gebruikt. Voor zover het de aangetroffen woorden betreft, slaat de schaal dus ver door naar de kant van het Karaïbisch.
| |
De periode 1667-1750
Uitbreiding van het materiaal met vondsten van tussen 1700 en 1750 levert weinig nieuws. Combinaties van Indiaanse met alleen Sranan woorden werden nog steeds niet gevonden en ook overigens verandert het totale beeld niet. Bij de nummers 30-32 gaat het om de invloed van het Karaïbisch, bij de nummers 26-29 valt niet te zeggen waar de ‘Nederlandse’ en (latere) Sranan woorden vandaan gekomen zijn. De stand Karaïbisch-Arowaks is in 1750: 23-2.
| |
De tegenwoordige tijd
In tegenstelling tot de voorgaande periode is het Nederlands van Suriname nu niet meer de taal zoals die door de kolonisten gesproken werd, maar de taal zoals de huidige Surinamers die gebruiken. Dit Nederlands draagt vele sporen van het Sranantongo, ook in de woordenschat (Van Donselaar 1989), en wel in het bijzonder in de namen van planten en dieren.
Zoals uit het voorgaande heeft kunnen blijken, kan dat laatste ten dele een schijneffect zijn, namelijk in die gevallen waar Sranan en Nederlands beide dezelfde naam uit een Indiaanse taal hebben geleend. Denkbaar is verder, dat een Indiaanse naam in het Nederlands werd opgenomen en via het Nederlands in het Sranan terecht kwam. Alleen het omgekeerde geval (Indiaans > Sranan > Nederlands) zou de hiervoor bedoelde invloed vertegenwoordigen.
De invloed van het Sranan op het Nederlands blijkt evenwel duidelijk, als we de Surinaams-Nederlandse woorden uit tabel 1 vergelijken met die van nu. Dan zien we, dat in vijf gevallen (nummers 2, 3, 11, 12, 13) een Indiaans leenwoord vervangen is door een Sranan woord. (Bij de nummers 14, 15, 16, 17 en 19 kan het Sranan woord van Nederlandse afkomst zijn). In tien andere gevallen (nummers 4, 5, 10, 21, 22, 26, 28, 29, 30, 31) maakte een typisch vernederlandste vorm van een Indiaans woord plaats voor de Sranan vorm.
Ziehier enige argumenten om ten behoeve van de beoordeling van de tegenwoordige tijd te volstaan met de Indiaans geïnspireerde woorden in het Sranan. Ik geef ze hier, me voornamelijk baserend op de Woordenlijst van 1980, met daarbij dezelfde indeling in planten enerzijds en de grote diergroepen anderzijds. Voor de betekenis in het Algemeen Nederlands (dat van Nederland dus, AN) en de wetenschappelijke naam zij verwezen naar deze lijst. Specifiek Surinaams-Nederlandse namen zijn ook daarin niet opgenomen, wat niet een groot gemis is omdat die in overgrote meerderheid, als gezegd, gelijk zijn, als leenwoord, aan de namen in het Sranan.
| |
| |
Karaïbisch en Arowaks
Planten: awara, koenatepi, koerara, krapa, laksiri, pakoeli, soemaroeba.
Zoogdieren: bisa, tamanwa.
Vissen: anjoemara, koelimata/koeloemata, kweriman, lalaw.
Totaal 6 planten en 6 dieren.
Tabel 2. Aantallen namen van planten en dieren in het Sranan en/of het ‘Surinamis-Nederlands’ (bij 1 en 2) of alleen in het Sranan (bij 3), ontleend aan een naam voorkomend in het Karaïbisch (K), het Arowaks (A) of beide (K+A). Tussen haakjes de aantallen als eenmalige vondsten niet worden meegerekend. Zie de tekst.
|
|
K+A |
K |
A |
1 gevonden tussen 1667 en 1700 |
3 (2) |
20 (14) |
2 (0) |
2 gevonden tussen 1700 en 1750 |
2 |
5 |
0 |
3 heden in gebruik |
12 |
71 |
16 |
Karaïbisch
Planten: akira, amapa, bagasse, goebaja, jarakopi, koemboe, koenami, koenaparoe, koesoewe, kopi, kroebara, kwari, kwepi, maripa, meri, mokomoko, mope, morototo, morisi, oerali, paloeloe, panta, sawari, takini, tapoeroepa, troeli, toekoemaw, wana.
Zoogdieren: aira, awari, kapasi, kapoewa, keskesi, koeriakoe, kwaskwasi, kwata, pingo.
Vogels: anamoe, arapapa, kamikami, koejake, koelekoele, koemawari, krawkraw, marai, sabakoe, skoerki, tokro.
Reptielen: arakaka, warana.
Vissen: djaki, katarina, kaweri, koemaroe, koepila, koetai, moroko, pakoe, pasisi, pataka, piren, prake, spari, toekoenari, walapa, wanakoe, warawara.
Ongewervelde dieren: joekoe, koepari, makoe, mampira.
Totaal 28 planten en 43 dieren.
Arowaks
Planten: anawra, batambali, doekali, doka, maboewa, mora, moraboekeja, pera, walaba.
Vogels: korokoro, krerekrere.
Reptielen: labaria.
Vissen: koebi.
Ongewervelde dieren: pakro, sarasara.
Totaal 10 planten en 6 dieren.
Het is duidelijk, dat het Arowaks wel ingelopen is op het Karaïbisch, maar dat het laatste toch nog steeds verregaand domineert. Een nadere beschouwing van deze verhouding komt in de volgende paragraaf aan de orde.
| |
Discussie
De hiervoor getelde en ten dele hieronder ook beredeneerde aantallen zijn samengevat in tabel 2. Bij ‘heden in gebruik’ wordt bedoeld, dat het om de woorden gaat die,
| |
| |
zoals al vermeld, bijna alle voorkomen in de Woordenlijst. Er zijn er meer, maar met deze grote selectie hebben we dan toch de namen van de meer voorkomende en meer bekende planten en dieren te pakken.
De vraag doet zich voor of de ‘Surinaams-Nederlandse’ woorden van tabel 1 inderdaad voor 1750 of zelfs voor 1700 in gebruik waren. Wanneer zo'n woord ook heden nog gebruikt wordt, is dat een aanwijzing ten gunste van een bevestigend antwoord. Hetzelfde geldt wanneer het om meerdere vondsten gaat, mits deze komen uit onderling onafhankelijke bronnen. Er zijn geen aanwijzigingen, dat een hier aangehaalde auteur iets zou hebben overgeschreven van een andere, ook niet in het geval van Herlein. Deze overwegingen in aanmerking genomen, lijkt het zeker of zeer waarschijnlijk, dat van de 32 namen in tabel 1 er 23 voor 1750 in gebruik waren waarvan zestien al voor 1700. Van deze zijn er inmiddels drie (nummers 3, 11 en 13) door een andere naam vervangen. De afvallers, dat zijn de nummers 2, 12, 14 t/m 19 en 25, hebben thans alle plaats moeten maken voor een andere dan de hier vermelde.
De verhouding tussen overgenomen woorden van alleen Karaïbische en alleen Arowakse herkomst wordt nu voor de periode tot 1700 14:0 en voor de periode tot 1750 19:0. De eendagsvliegen meegerekend wordt dat respectievelijk 20:2 en 25:2.
Wanneer een woord gedurende een bepaalde periode niet werd gevonden, is dat op zichzelf geen bewijs voor het toenmalig ontbreken van dat woord. Het is mogelijk, waarschijnlijk zelfs, dat het Sranan en het Nederlands van Suriname voor 1750 al meer Indiaanse namen voor planten en dieren hadden opgenomen dan in tabel 1 genoemd worden. Meer valt daarover nu echter niet te zeggen.
De getallen hiervoor lijken geheel in overeenstemming met Wekkers inzichten: voor zover men namen overnam, legde men het oor te luisteren bij de Karaïben; andere Indianen waren er nauwelijks of niet. Toch zou deze conclusie - hier al - iets te snel en te gemakkelijk zijn.
Het ligt voor de hand, dat de behoefte aan namen voor planten en dieren zich in de eerste plaats zal hebben voorgedaan in het plantagegebied en in het binnenland, niet in de stad. Belangrijke leveranciers van namen, vooral voor dieren, moeten dan de ‘rode slaven’ geweest zijn, want juist zij werden ingezet als jagers en vissers (bron uit 1715 in Benjamins & Snelleman 1917: 612).
Voor 1678, toen de Karaïben bondgenoten van eerst de Engelsen en later de Nederlanders waren, kochten de kolonisten van hen vijandige krijgsgevangenen. Als we Warren (1667: 26) mogen geloven, waren dat geen mannen, want die werden door hun overwinnaars gedood, maar alleen vrouwen en kinderen. Van deze zullen wellicht alleen de opgroeiende jongens iets hebben kunnen bijdragen aan de hier behandelde taalverrijking van hun meesters en medeslaven.
Ten tijde van de grote oorlog met de Karaïben (1678-1686) maakten de kolonisten onder dezen zelf gevangenen. Hoewel gouverneur Heinsius in 1679 beval, dat die, zijnde een intern gevaar, onmiddellijk ‘uyt den lande zullen worden vervoert met de eerste afgaende schepen’ (Schiltkamp & De Smidt 1973: 101), waren er in 1684 toch nog 144 op de plantages aanwezig, zij het ver van het strijdtoneel, voornamelijk aan de Perica en de Motkreek (Benjamins & Snelleman 1917: 613).
Het ziet er derhalve naar uit, dat totaan de pacificatie van 1686 er niet veel Indiaanse slaven anders dan Karaïben kunnen zijn geweest om namen van planten en dieren aan anderen door te geven. Vrije Karaïben hadden zich in dezen al kunnen doen gelden voor 1678 en vervolgens konden ze dat weer na 1686, zoals onder meer blijkt uit plakaten van 1687 en 1699, waarin Indianen als jagers worden genoemd (Schilt- | |
| |
kamp & De Smidt 1973: 175, 236).
De slotsom kan zijn, dat er niets steekhoudends is in te brengen tegen het leggen van een verband tussen het sterk overheersen van Karaïbische plante- en dierenamen over Arowakse in het Sranan en het Surinaams-Nederlands enerzijds en een sterke getalsmatige overheersing van Karaïben over Arowakken in Suriname tot 1750 anderzijds. Ook de geleidelijke toename van Arowakse namen in andere talen nadien, leidend tot het totaalbeeld voor de tegenwoordige tijd (voor zover het Sranan betreffende), spoort met Wekkers opvatting dat de Arowakken pas na 1686 en aanvankelijk schoorvoetend weer vaste voet in Suriname gezocht en gekregen hebben.
| |
Nawoord
Terwijl ik bezig was met dit onderzoekje, bereikte mij het bericht van het overlijden van Just Wekker. Ik had gehoopt hem te kunnen verrassen met deze wellicht onverwachte steun voor enige van zijn ideeën in zijn laatste bijdrage aan Oso. Mij rest nu slechts hem te gedenken, ondermeer als gewaardeerde informant voor het Woordenboek van het Surinaams-Nederlands.
| |
Literatuur en bronnen
Aerssen van Sommelsdijck, C. van, 1685
Een lijst van genummerde namen behorende bij een pakje met zaden, verzonden als bijlage bij een brief dd. 8 maart 1685. ARA, Archief van de Societeit van Suriname, inv. no. 213, f. 160, no. 38. |
Aerssen van Sommelsdijck, C. van, 1686
Vier lijsten met genummerde namen behorende bij een pakje met zaden en drie bakken met planten, verzonden als bijlage bij een brief dd. 22 april 1686. ARA, Archief van de Societeit van Suriname, inv. no. 215, f. 263-264. |
Ahlbrinck, W., 1931
Encyclopaedie der Karaïben. Verhandelingen van de Koninklijke Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, Amsterdam, afd. Letterkunde N.S. 27(1): 1-555. |
Baarle, P. van & M.A. Sabajo & A.L. Sabajo & L.L. Sabajo & G. van der Stap, 1989
Arhwaka Lokonong Djang. Arowakse taalcursus en woordenboek. Amsterdam: Instituut voor Algemene Taalwetenschap van de Universiteit van Amsterdam; Haarlem: Sociaal-cullurele vereniging Ikyoshie. |
Benjamins, H.D. & J.F. Snelleman (red.), 1914/17
Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië. 's-Gravenhage: M. Nijhoff & Leiden: E.J. Brill. |
Brinkman, Jaap, 1980
Surinaamse planten in Nederland in de zeventiende eeuw. Utrecht: Instituut voor Geschiedenis van de Biologie van de Rijksuniversiteit (doctoraal verslag). |
Bruijning, C.F.A. & J. Voorhoeve (red.), 1977
Encyclopedie van Suriname. Amsterdam & Brussel: Elsevier. |
Donselaar, J. van, 1989
Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. 2e druk. Muiderberg: Coutinho. |
Donselaar, J. van, 1993
‘De boeken van Warren (1667, 1669), Van Berkel (1695) en Herlein (1718) en hun onderlinge betrekkingen.’
Oso. Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis 12(1): 87-93. |
Ek. Renske C., 1991
Index of Suriname Plant Collectors. Flora of the Guiana's, suppl. ser. 2. Koenigstein: Koeltz Science Books. |
Fanshawe, D.B., 1949
‘Glossery of Arawak Names in Natural History.’ International Journal of American Linguistics 15(1): 57-74. |
Fermin, Philippe, 1765
Histoire naturelle de la Hollande équinoxiale: ou description des plants, fruits, .... de la colonie de Surinam. Amsterdam: M. Magerus. |
| |
| |
Fermin, Philippe, 1769
Description générale, historique, géographique et physique de la colonie de Surinam .... Amsterdam: E. van Harrevelt. |
Focke, H.C., 1855
Neger-Engelsch woordenboek. Leiden: P.H. van den Heuvell. |
Hartsinck, J.J., 1770
Beschryving van Guiana, of de Wilde Kust in Zuid-America, betreffende de Aardiykskunde en Historie des lands, de Zeeden en Gewoontes der Inwooners, de Dieren, Vogels, Visschen, Boomen en Gewassen.... Amsterdam: Gerrit Tielenburg, twee delen. |
Herlein, J.D., 1718
Beschryvinge van de Volks-Plantinge Zariname. Leeuwarden: Meindert Injema. |
Hermann, P., 1689
Een map met 49 uit Suriname afkomstige planten, gedroogd en geplakt op genummerde foliovellen; in de literatuur bekend als ‘Herbarium Hermann’. Aanwezig in het herbarium van de Rijksuniversiteit te Utrecht. |
Hoff, B.J., 1968
The Carib Language. 's-Gravenhage: Martinus Nijhoff. |
Kappler, A., 1883
Nederlandsch-Guyana. Vertaling uit het Duits van 1881. Winterswijk: G.J. Albrecht. |
Kramp, A.A., 1983
Early Creole lexicography: a study of C.L. Schumann's manuscript dictionary of Sranan. Leiden: Rijksuniversiteit, proefschrift. |
Mazer, J.P., 1788
‘Brief’ [aan de redactie]. De Surinaamsche Artz 12: 96. |
Merian, Maria Sybilla, 1705
Metamorphosis insectorum Surinamensium ofte verandering der Surinaamsche insecten. Amsterdam, eigen produktie. |
Nepveu, J., 1771
Annotatien op de Surinamsche Beschrijvinge van Ao 1718. ARA, Archief van de Societeit van Suriname, nr. 1.05.03. inv. nr. 566 (manuscript, onvolledig). |
Ooststmom, S.J. van, 1939
‘An old collection of plants from Surinam in the Rijksherbarium at Leiden.’ Recueil de Travaux Botaniques Neerlandais 36: 526-534. |
Ostendorf, F.W., 1962
‘Nuttige planten en sierplanten in Suriname.’ Bulletin van het Landbouwproefstation Suriname 79: 1-325. |
Oxford English Dictionary
Oxford English Dictionary. Oxford: Clarendon Press. 2e druk. 1989. |
Panhuys, L.C., 1904
‘Indian words in the Dutch language and in use at Dutch-Guiana.’ Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde jrg. 1904; 611-614. |
Reeps, Jan, 1692-1693
Reeps ongeluckige reijse na de custe van America, ende Amasones. Handschrift van 26 aan weerskanten beschreven foliovellen in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage onder HS 131 C 14. |
Rürker, E. & W.T. Stearn, 1982
Maria Sibylla Merian in Surinam. Londen: Pion. |
Schiltkamp. J.A. & J.Th. de Smidt (red.), 1973
West Indisch plakaatboek (twee delen). Amsterdam: S. Emmering. |
Seba, Albertus, 1734
Locupletissimi rerum naturalium thesauri accurata descriptio, et iconibus artificiosissimis expressio, per universam physices historiam, I. Amsterdam: J. Wetstenium e.a. |
Schumann, C.L., 1783
Neger-Englisches Wörter-Buch, Editio tertia. Paramaribo, onuitgegeven manuscript. Opgenomen in Kramp 1983. |
Staffeleu, P., 1975
‘Surinaamse zoogdiernamen.’ Zoologische bijdragen (Leiden) 18: 1-74. |
| |
| |
Teenstra, M.D., 1835
De landbouw in de kolonie Suriname, voorafgegaan door eene geschied- en natuurkundige beschouwing dier kolonie. I en II. Groningen: H. Eekhoff Hz. |
Warren, George, 1667
An Impartial Description of Surinam upon the Continent of Guiana in America. Londen: W. Godwid. |
Wekker, Just, 1993
‘Indianen en pacificatie.’ Oso, Tijdschrift voor Surinaamse Taalkunde, Letterkunde, Cultuur en Geschiedenis 12(2): 174-187. |
Wessels Boer, J.G., 1965
The indigenous palms of Suriname. Leiden: E.J. Brill. |
Woordenlijst Sranan-Nederlands-Engels, 1980
Woordenlijst Sranan-Nederlands-Engels. Paramaribo: Vaco N.V. |
Dr. J. van Donselaar bestudeert sedert 1958 de plantengroei van Suriname professioneel, andere aspecten van de Surinaamse natuur en cultuur als liefhebber. Hij is de auteur van het ‘Woordenboek van het Surinaams-Nederlands’ (2e druk 1989).
|
|