Michiel van Kempen
De slordigheid van Dobru?
Effendi Ketwaru jr. signaleert in ‘Haken en aanhalingstekens bij Djewal Persad’ (Bhäsá (1), december 1984) een verkeerde annotatie van het woord tadya bij het bekende gedichl Gi Dyewal Persad van Michaël Slory in de prestigieuze Creole Drum van Voorhoeve en Lichtveld uit 1975. Ketwaru constateert een verwarring bij de creolen van de naam van het hindostaanse feest tadiya met de bij dat feest bespeelde trom. Die verwarring heeft in de anthologie van Voorhoeve en Lichtveld doorgewerkt.
Ketwaru stelt ook vast dat R. Dobru er een rommeltje van maakte toen hij Slory's gedicht opnam in zijn verhalenbundel Tori boto van 1976. Hij schrijft wasi in plaats van wani en is ook verder bijzonder slordig; ik citeer: ‘Dobru's hoogstpersoonlijke versie begint reeds bij “Djewalpersad”, die hij op eigen initiatief samentrekt, waarna hij zijn improvisatie voortzet door elisies te plegen, samenstellingen los te koppelen, delen van zinnen weg te laten, evenals hoofdletters en interpuncties, enz. enz. Verregaande onzorgvuldigheid dus van Dobru’. Ketwaru baseert dit oordeel op een vergelijking van de versie als opgenomen in Tori boto met de versie van Gi Djewal Persad in Slory's Fraga mi wortoe (1970), zoals bekend Slory's eerste geheel in het Sranan geschreven poëziebundel. (De titel vertaalde hij zelf in De Gids van september 1970 als: Laat mijn woorden klinken)Ga naar eind1..
Nu slaat het gedicht niet voorin de prozaverzamelbundel Tori boto, maar het volgt na de titelpagina van Dobru's De plee (WC) en andere verhalen dat in Tori boto werd herdrukt. De eerste twee drukken van De plee, van met en juni 1968, leren dat het gedicht ook daarin al werd opgenomen, al was het dan op een niet erg in het oog lopende plaats: op de naar binnen gevouwen flappen van het omslag. R. Dobru heeft het gedicht dus niet geciteerd naar de versie in Fraga mi wortoe, de bundel die pas twee jaar later zou verschijnen. Voorzover valt na te gaan, is de versie van het Gi Djewalpersad in Dobru's verhalenbundel de eerst gepubliteerde en inderdaad: met de naam aan elkaar geschreven, zonder de interpunctie van de versie uit Slory's eerste bundel en met het woord wasi in plaats van wani in de voorlaatste regel. Het gedicht komt althans niet voor in Slory's debuut Sarka/Bittere strijd (1961), noch in andere uitgaven waaraan Slory in de zestiger jaren meewerkte, zoals de jaarlijkse Fri-uitgaven van de Vereniging Ons Suriname.
Het is bekend dat van verschillende gedichten van de altijd schavende en timmerende Slory meer versies bestaan. Ook het prachtige Gi Dyewal Persad (zoals de officiele spelling nu is) kreeg niet in één pennestreek zijn definitieve beslag en daarvan kunnen wij nu getuige zijn.
Waar haalde Dobru het gedicht vandaan? In een interview met Krish Bajnath in Kalá, het culturele tijdschrift van de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuuronderwijs te Paramaribo, van december 1986, zegt Michaël Slory over zijn jaren in Nederland (1958-1970): ‘Al mijn gedichten die ik naar Suriname stuurde gingen verloren’. Deze uitspraak kunnen we met een korreltje zout nemen: gedichten van Slory verschenen bijvoorbeeld wel in het dagblad De Vrije Stem van 1961. Navraag leert ons dat Slory zijn gedichten opstuurde naar dit dagblad, maar hij zond zijn gedichten ook naar het kantoor van Eddy Bruma, toentertijd gevestigd aan de Nassylaan, en aan R. Dobru zelf. Wat er ook verloren is gegaan, Gi