| |
| |
| |
Wonen aan de leidingen
Satya Jadoenandansing
Als ik aan de Leidingen denk, zie ik de hoofdweg, de Commissaris Weytingweg, met aan weerszijden een brede afwateringssloot. De sloot werd door gouvernementsarbeiders schoon gehouden, zodat bij zware regens de overstromingen beperkt bleven. De mensen die op Leiding woonden, moesten zelf de goot ‘overbruggen’ om op de weg te komen. De één deed dit door betonnen kokers in de goot te leggen en zand erover heen te storten. De minder draagkrachtigen legden er gewoon een paar planken overheen.
De weg was geasfalteerd en zakte door aan de zijkanten, waarschijnlijk vanwege de sloot. Hierdoor was de weg bol in het midden. De auto's en bussen reden dan ook in het midden van de weg, behalve als er een tegenligger aankwam. Altijd zaten er enorme gaten in het wegdek. Als de bus met open ramen, luide muziek en tot de nok vol met mensen en spullen met hoge snelheid de weg afraasde, gebeurde het weleens dat je met je hoofd tegen het dak van de bus sloeg.
Aan weerszijden van deze weg liepen zandwegen, breed genoeg voor auto's. Een kanaal stroomde naast de weg. Dit waren in feite de Leidingen. De kanalen kwamen alle uit in het Saramaccakanaal, dat uitliep in de Surinamerivier.
Ons huis stond aan de hoofdweg. Op ons perceel stonden twee gebouwen. Het eerste, dat aan de grote weg stond, was een winkel annex woonhuis waar mijn grootouders in woonden. In het tweede, dat wat achteraan stond, woonden wij: mijn ouders, broers en zusters. Dit was het oudste en grootste gebouw. Verder stonden er enkele losse kleine optrekjes: een keuken, een badkamer annex w.c. en een schuur.
| |
Het woonhuis
Het grote houten woonhuis van twee verdiepingen was het eerst gebouwd. Het hele gebouw was, zowel van binnen als van buiten, geverfd in lichtgeel voor de grote vlakken, groen voor de ramen en rood voor de daken. In de benedenverdieping bevond zich oorspronkelijk een winkel. Overigens was de benedenverdieping niet gelijk een de begane grond. Het huis stond op betonnen neuten van ongeveer een halve meter. De neuten waren aan de onderkant breder dan aan de bovenkant. Aan de voor- en achterkant van het huis was een trapje van drie à vier treden.
De benedenverdieping was verdeeld in twee grote kamers. Een strakke muur met een stevige deur scheidde de kamers. De voorste kamer was de grootste, want hierin was vroeger de winkel gevestigd, met schappen aan alle muren en een grote toonbank. Aan beide kanten van de voordeur bevond zich een raam, dat in twee delen naar buiten
| |
| |
openging. Alle ramen in het huis waren voorzien van tralies (dievenijzer). Ook aan de zijkanten bevonden zich ramen.
Bekeken vanaf de voordeur stonden er aan de linkerkant in de hoek vier lage houten stoelen met kussens die in de loop der jaren versleten waren, en een laag tafeltje met een gehaakt kleedje erop. In de andere hoek stond een laag tafeltje met aan weerskanten bankjes zonder leuning. Het tafeltje werd gebruikt als bureau om huiswerk te maken. Aan de rechterkant stond een enorme lichtgroen geverfde eettafel met enkele stoelen en een lange bank, zonder leuning. De eettafel werd vaker voor andere doeleinden gebruikt dan voor maaltijden. Mijn moeder knipte stof erop om kleding te maken. Wij moesten soms voor straf aan die tafel zitten en huiswerk maken of lezen. Ook kregen wij Hindi-les aan die tafel; ernaast stond een schoolbord op een standaard, compleet met krijt en wisser. In de andere hoek waren enkele plankjes aan de muur bevestigd zodat de kinderen hun schoolspullen ergens kwijtkonden.
De achterkamer was de leefkamer. Deze kamer had maar twee ramen en wel aan de linkerkant gezien vanuit de tussendeur. Links was aan de ene kant een kledinghoek. Hier werden alle gewassen en te strijken kleren neergelegd op een plank of opgehangen aan haken aan de muur. Aan de achterste wand was een plank bevestigd, waarop vol trots een tamelijk grote oude Grundig radio prijkte. Van tijd tot tijd stond hij weken buiten werking, omdat de batterij leeg was. Pas als er tijd en geld was en mijn vader goedgeluimd, hij vond dat we de radio te vaak aan lieten staan, ging hij naar de stad om een nieuwe batterij te kopen. Soms moest er één besteld worden. Links en rechts van de radio stonden spullen, waar we absoluut niet aan mochten komen. Aan de ene kant mijn vaders polshorloge, zijn zonnebril, zijn portemonnee en aan de andere kant belangrijke papieren, zoals dokterspapieren, etc.
Enigszins in het midden van de kamer stond een pilaar. Tussen deze pilaar en de tralies van het dichtstbijzijnde raam was een hangmat geknoopt. Rechts in de kamer bevond zich de trap, een lange steile trap naar boven. Onder de trap, aan de middenmuur, tot aan de tussendeur was een brede plank bevestigd, een klein beetje hoger dan een normale eettafel. De ruimte onder de trap en de plank werd als een soort rommelhoek gebruikt. Boven de plank hingen drie of vier bordenrekken. Hier had mijn moeder haar mooiere borden uitgestald. Naast de trap stond nog een pilaar. Hieraan hing altijd een olielamp, klaar om aangestoken te worden. De elektriciteit viel vaak uit. Aan de rechtermuur, vlakbij de onderkant van de trap, was nog een deur die oorspronkelijk naar buiten leidde, maar later naar het zijhuis (pakka ke ghar = stenen huis) dat later werd aangebouwd. Als men de achterdeur, in het midden van de achterste wand, uitging en de vier treden af, dan hoefde men nog maar één stap te doen om in de keuken te komen. Het liep als het ware door.
| |
| |
Het huis aan de Leidingen
| |
| |
De bovenverdieping was als volgt ingedeeld: een ruime voorzaal, een balkon en drie slaapkamers. Alle kamers hadden telkens drie naast elkaar gemaakte smalle ramen met naar buiten openende houten ‘shutters’. Het balkon was rechthoekig van vorm en stak aan de voorkant uit, zodat het een afdakje werd voor de begane grond. Het was eigenlijk niet echt een balkon, maar een dichte ruimte met rondom glazen ramen die open konden. Een naaimachine, een rotan tafel en enkele rotan stoelen stonden er. In de voorzaal stonden vier beklede stoelen en een mooie bewerkte en gelakte tafel. Op de grond lag tapijt (vinyl). Verder stonden er een zwart-wit televisie en een boekenkast met mooie, bewerkte glazen deuren. De kast was volgestouwd met boeken, tijdschriften en kranten uit India en Suriname. Mijn grootvader las graag in het Hindi. Zelfs zijn winkel-administratie deed hij in het Hindi.
In iedere slaapkamer stond een kist van één bij een halve meter, met een hangslot eraan. Hierin werden sieraden, papieren en niet vaak gebruikte kleding bewaard. Op de kisten lagen koffers vol spullen uit vergeten tijden. Daarop gevouwen dekens.
Het dak, in de vorm van een puntdak, was gemaakt van zinken golfplaten. Daaronder waren planken bevestigd die zorgden voor een gaaf horizontaal plafond. Aan de voor- en achterkant was de vliering dichtgetimmerd met houten panelen en versierd met stukjes rood glas. De vliering bood woonruimte aan talloze kakkerlakken en vleermuizen. Aan de randen van het dak waren zinken ‘gootjes’ opgehangen om het regenwater op te vangen en te geleiden naar de watertank achter het huis.
| |
Het stenen huis
Eind jaren vijftig besloot mijn grootvader naast zijn winkel een afdakje (halpdagi) te maken waar de mensen ongestoord konden zitten en drinken. Hij had nog geen drankvergunning, maar hij mocht wel bier en softdrinks verkopen. Vaak bleven de mensen urenlang voor de winkel of in de winkel drinken en kletsen. De halpdagi die hij in gedachten had, werd een stevig aangebouwd huis van steen met ramen voorzien van tralies en twee stevige deuren, één voor en één achter. Het had een schuin, vanaf het huis aflopend, dak van zinkplaten. Toen de halpdagi af was, kwam de teleurstelling. De mannen bleven liever voor de winkel staan, want de drank moest toch in de winkel gehaald worden. Nog erger was het feit dat het niet uit te houden was in het pakka ke ghar. De zinken platen met daaronder niets zorgden voor een broeikaseffect. Overdag en 's avonds was het er snikheet. De pakka ke ghar werd dus een pakhuis.
Wat werd bewaard in het stenen huis? Enkele oude en overbodige kasten vol spullen die niet meer gebruikt werden. Vaten olie, zowel spijsolie (khai wala tel), als olie om te stoken (tita tel). Als de olie uit de
| |
| |
grote vaten gehaald moest worden, duwde je een meestal doorzichtig waterslangetje in het vat en zoog hard aan het andere eind. Als de olie bijna in je mond kwam, hield je het haastig boven een teiltje of emmer. Pas na een paar keer proberen lukte het. Als de olie eenmaal begon te stromen, waren er geen problemen meer, maar het bleef een vervelend karweitje.
Er stond ook een lichtgroen geverfd kinderledikantje, waarin wij allen geslapen en gespeeld hadden. Schoolborden en nog wat niet nader te noemen rommel stonden tegen de muren. Dichtbij de achterdeur stonden twee grote kisten afgedekt met planken. Hierin werd ‘zemel’ bewaard. Zemel was een restprodukt van de rijstpelmolens. Vroeger kon je grote zakken aanschaffen tegen een redelijke prijs. Het werd vermengd met kippenvoer en restanten rijst en aan de eenden en kippen gevoerd. Verder stond er nog een wasmachine, die je zelf met water moest vullen. Na het wassen moest je met een slangetje het water wegpompen, weer water vullen en spoelen. Hierna moest je de was met de hand draaiend tussen twee rollers doortrekken. Dan pas kon de was opgehangen worden om te drogen. Klein wasgoed werd dan ook liever op de was-uma gewassen. Alleen voor de lakens werd de wasmachine ingeschakeld, samen met alle handen die beschikbaar waren.
| |
Het achtererf
Op het achtererf stond een watertank om regenwater op te vangen. De watertank bevond zich vlak naast de keuken. Het achtererf was verhard met cement. Enkele meters verwijderd van de watertank stond een grote brede tafel, waar de was werd gedaan. Alle vuile borden, bekers en pannen werden in een baskiet naar die tafel (matján) gebracht en daar met cocosvezel, gedoopt in een mengsel van zeep en as, schoongeboend. Afgespoeld werden ze op hun kop in de baskiet gelegd. Deze bleef op die tafel liggen tot alles droog was en naar binnen gedragen kon worden.
Weer enkele meters verderop was de badkamer annex w.c.. Het achtererf werd als het ware gesloten door een grote schuur die in twee gedeelten was verdeeld. Het eerste gedeelte besloeg ongeveer een derde van de hele schuur. Daar waren de kippen in ondergebracht. Dit gedeelte was maar tot de helft met planken dichtgespijkerd. De bovenste helft was van kippengaas en daar boven weer een puntdak van zinken golfplaten. De voorkant had een deur en de tussenmuur eveneens. De tussenmuur en de deuren waren ook voor de helft van kippengaas gemaakt. Op beide deuren zaten grendels en een hangslot. De rest van de schuur werd gebruikt om allerlei rommel in onder te brengen. Er waren verder geen ramen in de schuur, maar wel waren helemaal boven, tegen het dak aan, een paar planken gewoon weggelaten voor licht en lucht. Verder was het, op een deur na, potdicht. Aan beide kanten
| |
| |
waren brede planken aangebracht, die dienst deden als werktafels. Het was eigenlijk ook een knutselruimte, want al het gereedschap was keurig aan spijkers opgehangen en er stond een grote bankschroef in het midden. De vloer van het kippenhok was wel verhard met cement, de rest was gewoon zand. De achterdeur leidde naar een stukje land, omheind met prikkeldraad, waar enkele vruchtbomen stonden.
| |
De keuken
De keuken was een klein optrekje van ongeveer drie bij vier meter. Het had drie ramen, waarvan één nooit openging, omdat er watertonnen voor stonden, één ging af en toe open en één stond altijd open. Het waren smalle, hoge ramen, die vergrendeld werden met ‘bouten’ (net zoals de huisdeuren en ramen trouwens). Links, vanaf de deur gezien bevond zich het aanrecht, een grote brede tafel op werkhoogte. Hier werd alles gesneden en schoongemaakt. Vis, vlees en verder alles waar water aan te pas kwam, moest op de matján schoongemaakt worden, daarvoor was geen gelegenheid binnen. Boven de tafel waren bordenrekken. De planken waarmee de keuken in elkaar was gezet, waren niet passend op elkaar gespijkerd, maar schuin over elkaar. Hierdoor ontstonden smalle richels. Door er latjes voor te plaatsen kregen we uitstekende bordenrekken. De borden rustten dan aan de onderkant op die richels en aan de voorkant tegen die latten. Zo kreeg je ook een decoratieve wand.
In het midden en aan de zijkanten waren grote spijkers aangebracht, waaraan de mokken en bekers hingen. Tegenover het aanrecht bevond zich het ‘fornuis’. Het was natuurlijk geen gas of elektrisch fornuis. Het was een soort tafel met daarop twee culha's. Een culha is een van klei gemaakte kookstel, waarop gekookt wordt op houtvuur. Van voren zijn ze open, voor de rest hebben ze een ronde vorm. Aan de achterkant hebben ze een diepe inkeping voor de doorstroom van lucht. Onder de culha-tafel lag hout opgestapeld.
Van tijd tot tijd werd alles opnieuw gekleid. Eerst werd een mengsel gemaakt van drievierde koemest, een vierde klei en een paar handenvol zemel. Dan werd dit mengsel zorgvuldig uitgesmeerd over de culha's, de tafel eromheen en een gedeelte van de muur erachter. Bij een onjuiste samenstelling van de ingrediënten gebeurden er vreselijke ongelukken. Als teveel klei gebruikt was, bladderde de net aangebrachte laag af, zodra hij droog werd. Of er kwamen scheurtjes in, waarna de hele laag eraf viel, met de laag die eronder zat. Vroeger was dat een regelrechte ramp voor jonge (dertien of veertien jaar oude) schoondochters. Er zijn genoeg verhalen over pakslaag en straf.
In de rechterhoek was een soort hoektafel aangebracht die echter te hoog was om op te werken. Hier werden grote kommen en pannen bewaard. Eronder stonden emmers, de grote wadjan (karaihja), een sil
| |
| |
lorha (een platte steen met een ronde steen om ui, masala, etc. te malen) en nog wat keukengerei. De keuken was ongeverfd.
| |
De winkel
Begin jaren zestig besloot mijn grootvader de winkel toch maar dichter naar de hoofdweg te verplaatsen. Dit betekende dat er een nieuw gebouw moest komen. Het werd een laag stenen huis met één woonlaag, met een puntdak. Het was ook lichtgeel geverfd met groene ramen. Aan de voorkant bevond zich een brede deur die naar binnen toe openging. Het gedeelte voor de winkel was tot ongeveer twee meter verhard met cement. Dit verharde gedeelte werd door middel van enkele paaltjes beschermd tegen al te opdringerige autowielen.
Tegen de winkel aan stonden twee grote tafels. Ze dienden voor het neerzetten van drank en boodschappen bij het eten van een broodje, of het wachten op de bus, maar werden vaak gebruikt als zitplaatsen. Aan iedere kant van de deur was een raam met tralies ervoor. Aan de zijkanten waren twee ramen. De ruimte in het gebouw was in twee delen gesplitst. Het voorste gedeelte, de winkel, was het grootst. Het achterste gedeelte bestond uit een kleine slaapkamer met een tweepersoonsbed, een secretaire en een kast; aan de andere kant van de gang stond een koelkast en daarachter stonden kratten bier en frisdrank.
In de winkel was een brede, lange toonbank, die rechthoekig rondom liep. De rechter toonbank, gezien vanuit het midden van achter de toonbank, was van glas. Het was eigenlijk een grote glazen kast met een la erin. Hierin werd de fijne en kostbare koopwaar uitgestald (zoals naalden en parfums waaronder ‘Soir de Paris’). De kast was tot de nok vol met spullen. Links was op de toonbank een ‘muur’ opgetrokken van kippengaas. Daarachter stonden glazen potten met snoep in een scala van kleuren. De klanten konden de snoep die ze wilden hebben wel aanwijzen, maar niet zelf pakken. Onder deze toonbank stonden kratten en zakken met zout, suiker, uien, meel en aardappels. Voor de koekflessen was een weegschaal met de gewichten ernaast. Helemaal linksonder stonden vaten olie met verschillende maatbekers en trechters. De flessen waarin de olie gegoten werd, namen de klanten zelf mee.
Links in de hoek stond een glazen broodkast. Hierin werd het 's morgens vroeg afgeleverde brood, opgeslagen. Grote en kleine puntbroden en bolletjes met of zonder rozijnen. Soms ook koeken. Kaas, pindakaas, geconserveerde sardines met uien, peper en een scheutje azijn samengeprakt, en niet te vergeten de Wijsman-boter, lagen ook in de broodkast. Voor de kast op een standaard bevond zich een dik, plat blok hout om het brood te beleggen. In het midden stond een hoge kruk en daar achter, onder een van de schappen, was de geldla bevestigd.
Alle drie de muren waren van boven tot onder in schappen verdeeld. Alle schappen stonden volgepropt met koopwaar. Van blikjes etenswa- | |
| |
ren tot sterke drank, zeep, aluminium teilen en emmers, landbouwgereedschap, bezems en bezemstelen. Het was een typische ‘Chinese winkel’. Linksachter de toonbank stond in de hoek een lichtgroene tafel met twee banken eromheen.
Klanten konden daar uren doorbrengen met eten of drinken. Elke zaterdagmiddag zaten sommige mannen die wekelijks (of per twee weken, per fortnight) hun salaris ontvingen, daar te drinken. Vaak braken er ruzies uit. Dan schreeuwden ze elkaar de vreselijkste scheldwoorden toe. Soms kwam één van hun vrouwen naar de winkel om te voorkomen dat haar man al zijn loon aan drank uitgaf. Dan ontstond er ook een kanjer van een ruzie. Als de man in aanwezigheid van zijn ‘vrienden’ op de vingers werd getikt, was hij zo beledigd dat hij zijn gezag moest bewijzen door zijn vrouw op haar plaats te zetten. Het gebeurde weleens dat hij zijn vrouw een paar klappen gaf voor de winkel.
Als de ruzie echt uit de hand liep, werd de politie erbij gehaald. De politiepost was niet zo ver van de winkel. Ik heb weleens meegemaakt dat een politieman al het geld van de dronken man afpakte en aan zijn vrouw gaf. Zij kocht dan direct levensmiddelen voor een week. De gekochte goederen die ze niet mee kon nemen, liet ze achter in de winkel. Ze betaalde als het ware vooruit, uit vrees dat haar man het geld thuis weer zou afpakken. De meeste mensen kochten op krediet. Op betaaldag werden de rekeningen betaald. De nauwkeurig bijgehouden rekeningen werden uit het boek gescheurd en nieuwe bladen in gebruik genomen.
Later werd achter de winkel een gedeelte bijgebouwd. Dat bestond uit een voorkamer, een slaapkamer en een keuken. Dit alles was van hout en bleef ongeverfd. Om de winkel en het grote huis stonden een heleboel bloemen. Twee grote struiken paarse bougainville, een haag van hangalampu's, rozen, dahlia's, zinnia, jasmijnen en natuurlijk afrikaantjes. Verder weg van het huis stonden twee (Surinaamse) kersebomen. De grond rondom het huis was bedekt met schelpenzand. Naast de winkel gaf een enorme poort toegang tot het achterhuis. Altijd stonden alle deuren en ramen van het achterhuis open. Vreemden konden de poort niet door, omdat er altijd wel een stuk of vijf zes honden op het erf rondliepen.
Satya Jadoenandansing heeft Arabische taal- en letterkunde gestudeerd aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, met als bijvakken Hindi en Caraïbistiek. Sanmen met Geert Koefoed heeft zij het hoofdstuk over de Surinamers verzorgd in Talen in Nederland (red. J.J. de Ruiter, Groningen: Wolters Noordhoff 1991).
|
|