OSO. Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis. Jaargang 11
(1992)– [tijdschrift] OSO– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |||||||||||
Van omah los-losan naar omah modern
| |||||||||||
InleidingVoor iedere belangstellende zal het na een rondreis door Suriname duidelijk zijn, dat er een grote verscheidenheid aan architecturele vormen bestaat. Een verscheidenheid die het gevolg is van de komst van Europeanen, Afrikanen, Aziaten (waaronder Javanen) en Noord-Amerikanen. De bouwstijlen die in Suriname vóór de zestiende eeuw algemeen voorkwamen, waren de volgens traditionele opvattingen ontworpen Kaliña (Caraïb) en Arowak huizen. Europeanen en in hun kielzog Afrikanen brachten met hun komst eigen ideeën over bouwen mee. Er ontwikkelde zich van toen af wat de Europese architectuur betreft een stad- en een plantagestijl. De behuizing van Afrikanen, die tot 1863 in slavernij hun diensten moesten verlenen, bestond uit eenvormige eenkamerwoningen. Alleen de marrons, de uit de plantagesfeer gevluchte slaven, waren reeds in een vroeg stadium in staat hun eigen bouwstijl te ontwikkelen. De komst van Aziatische contract-arbeiders uit India en Java, vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw, bracht met horten en stoten verandering in de bouw van arbeidershuizen op de plantages. Begin twintigste eeuw begonnen ex-contractanten zich als ‘kolonist’ te vestigen. Van toen af aan konden ze hun huizen naar eigen inzicht ontwerpen en bouwen. | |||||||||||
Huisvesting voor contract-arbeidersDe richtlijnen die de overheid gaf voor het bouwen van woningen voor contractarbeiders die na 1863 werden aangeworven, vonden wettige bekrachtiging in artikel 56 van het KB van 22 maart 1872 (GB no 8). Hierin staat letterlijk te lezen: - dat iedere immigrant moet kunnen beschikken over een afzonderlijke ruimte van minstens 3 meters lang, 2 meters breed en 2,5 meter | |||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||
hoog, - dat niet meer dan drie immigranten of één huisgezin, namelijk man, vrouw en kinderen beneden 15 jaar oud in één vertrek mogen worden gehuisvest, - dat de woningen geen verdieping mogen hebben, - dat zich onder de vloeren geen lege ruimte mag bevinden, - dat in ieder vertrek de mogelijkheid moet zijn om voldoende lucht en licht binnen te laten, - dat de buitendeuren van de huizen moeten uitkomen op een overdekte galerij, - dat een immigrantenwoning niet uit meer dan twee rijen vertrekken mag bestaan, - dat de wanden van de vertrekken aan de binnenzijde geverfd of met kalk gewit moeten zijn, - dat koffie- en timmerloodsen of dergelijke gebouwen niet als immigrantenwoningen mogen worden gebruikt, - dat bij de woningen gemeenschappelijke keukens en latrines behoren te zijn; de grootte moet door de agent generaal bepaald worden, - dat de grond waarop de woningen staan behoorlijk afgewaterd wordt. Tenslotte wordt vermeld dat de agent generaal toestemming mag verlenen voor het tijdelijk blijven gebruiken van bestaande woningen, die niet aan de ‘vorenstaande vereischten’ voldoen. De voorschriften van dit Koninklijk Besluit (KB) werden in Suriname vertaald in lange rijen armoedige, onhygiënische, aaneengesloten éénkamerwoningen, die soms ruggelings tegenelkaar aan onder één dak gebouwd werden. In dergelijke onderkomens was van enige privacy nauwelijks sprake (Verhey en van Westerloo: 1984). De eerste immigranten die hiermee te maken kregen waren de contractarbeiders uit India, die in 1873 in Suriname aankwamen. Vanaf 1890 kwamen ook Javanen als contractanten naar Suriname. Voordat de eerste groep Javanen aan boord ging, vertrokken twee echtparen en drie mannen uit Java naar Suriname om voor hen huizen te bouwen. Ze reisden via Amsterdam naar Paramaribo. In eerstgenoemde stad belandden vier van de zeven in het ziekenhuis. Het gevolg hiervan was dat anders dan de eerste contract-arbeiders uit India de eerste Javaanse die op 9 augustus aankwamen, vanaf hun komst op de plantage (Mariënburg) tot begin november ingezet werden bij de bouw van hun huizen (Ismaël 1949: 30). Op papier leek alles redelijk voor elkaar. De voorschriften waren duidelijk. In de praktijk echter schortte er het een en ander aan. De opmerkingen over huisvesting van Javanen in het Rapport van Van Vleuten uit 1909 spreken boekdelen (Hoefte 1990: 67 e.v.). Van Vleuten maakt onderscheid tussen twee typen blokwoningen. Het ene type heeft een brede voorgalerij en het dak is bedekt met singels | |||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||
(sirap, houten dakpannen), van het ander type steekt het dak hoogstens één meter uit, zodat de voorgalerij geen voldoende beschutting biedt tegen het inslaan van regen, maar ook niet breed genoeg is om de muren permanent in de schaduw te houden zodat de temperatuur in huis dragelijk blijft. Met de afmetingen van de vertrekken heeft men ook de hand gelicht. Van Vleuten (Hoefte 1990: 67 e.v.) pleit ervoor om de gemeenschappelijke keuken bestemd voor een heel woningenblok op te heffen en voor ieder huis een eigen kookgelegenheid te creëren. Maar het interessantste in het Rapport van Van Vleuten is de opmerking over de tijdelijke huisvesting van Javaanse contract-arbeiders. Aan enkele plantage-eigenaren was vergunning verleend hun contract-arbeiders in zogenaamde kampwoningen te huisvesten. Dit waren op zichzelf staande huizen, die opgetrokken waren uit plantaardig materiaal en met een dakbedekking van palmbladeren: ‘Zij gelijken daarom meer op de gewone huizen in de Javaansche dessa dan de blokwoningen van de bovenbedoelde typen. Wegens de mindere duurzaamheid der er voor gebruikte materialen vereischen de kampwoningen meer onderhoud en zullen ook veel eerder vernieuwd moeten worden dan de van hout en gegalvaniseerd ijzer gemaakte blokwoningen, maar daartegenover staat, dat ze veel goedkoper zijn op te richten’ (Hoefte 1990: 69). Van Vleuten deelt mee dat de Javanen de voorkeur geven aan deze kampwoningen. Ook over het huisraad van de Javaanse contract-arbeiders licht Van Vleuten ons in. De kamerwoningen die hij bezocht zagen er armoedig uit. Er waren vaak helemaal geen meubels en ander huisraad aanwezig en ook geen klamboe over het bed. Het keukengereedschap bestond uit het allernoodzakelijkste. Alleen de huizen van de mandoers en degenen die een vast dag- of weekloon verdienden, of die nog een nevenbedrijf uitoefenden, vormden een uitzondering hierop. Zij fleurden hun huis op met wandversieringen waarvoor ze foto's en illustraties uit tijdschriften gebruikten. Bovendien bezaten zij meestal een lamp, wat glas- en aardewerk en een koffer of trommel waarin kleren werden opgeborgen (Hoefte 1990: 90).Ga naar eindnoot2. Hoewel ik vraagtekens plaats achter de totale armoedigheid wat huisraad betreft (zie noot 2), ben ik het wel eens met de beoordeling van de huisvesting. Het stemt tot nadenken, wanneer mensen in plaats van aan houten huizen met een dak van gegalvaniseerde ijzeren platen de voorkeur geven aan huizen gebouwd van minder duurzaam materiaal. Hoefte (1990, voorwoord) geeft aan dat het Rapport van Van Vleuten uit 1909 geheim gehouden is. Hoewel dit rapport niet aan de grote klok gehangen is, hebben degenen in de regering die verantwoordelijk waren voor het naleven van de voorschriften betreffende de behuizing van contract-arbeiders, zich wel degelijk rekenschap gegeven van de misstanden. Een aantal KB's vanaf 1914 uitgevaardigd, kan als onderbouwing van deze stelling opgevoerd worden (onder andere KB van 16 augustus 1920 N 40; GB no 16 van 1929). | |||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||
Het Gouvernementsbesluit van 10 oktober 1914 (GB no 60) geeft aanvullingen en wijzigingen van de verordening van 22 maart 1872. De belangrijkste aanvullingen en veranderingen betreffen de topografische ligging, de afwatering, het model, de afmetingen en de dakbedekking van de huizen. Het was niet toegestaan meer dan één rij woningen onder één dak te bouwen en elke rij mocht niet meer dan zes vertrekken hebben. Op de plantages verschenen inderdaad nieuwe woningen, maar de oude werden niet afgebroken. Bovendien werd het voorgeschreven model niet nagevolgd en verder ontbraken er bepalingen over woninghygiene (Snellen 1933: 51; Römer 1920: 469). Woninghygiene, aldus Römer, wordt verkregen wanneer de woningen muskietenvrij en in de lage kustvlakte minstens driekwart meter van de grond gebouwd worden. De vloer moet gecementeerd zijn om zandvlooien geen kans te geven zich te nestelen in de voeten. Het huis moet met een creolineoplossing schoongehouden worden. Om elk huis moet de grond in een straal van 25 meter absoluut schoon gehouden worden en voor zonnestralen toegankelijk om besmetting met mijnwormen tegen te gaan. Verder adviseert Römer (1920: 470) een voortdurende controle om vast te stellen of voorzieningen goed gebruikt worden. Het dak mag geen schuilplaats bieden aan ratten, insecten en ander ongedierte. Daarom mag geen gebruik gemaakt worden van bamboe.Ga naar eindnoot3. De voorschriften vervat in KB's en de aanbevelingen van Römer maakten weinig indruk op de plantagehouders. De regering liet daarom de voorschriften, vervat in artikel 56 van het bekende KB van 1872, weer aanpassen. Van de planters werd alleen geïst dat zij voor deugdelijke huisvesting zorgden. De districts-commissaris kreeg in 1914 de bevoegheid de locatie van de te bouwen woningen goed te keuren (GB no 60). Zijn bevoegdheid werd in 1929 (GB no 16) uitgebreid met de bepaling dat hij ook het ontwerp van de woningen moest goedkeuren. Tegen de jaren dertig was de kwestie huisvesting eindelijk naar de wens van de planters opgelost. Dit betekende dat alle geschikte modellen van huizen gebouwd konden worden. Naar het oordeel van Snellen (1933: 51) waren de arbeiders er langzamerhand beter op geworden, want op veel plaatsen werden afzonderlijke woningen gebouwd. Een van de weinige voorbeelden van nog bestaande plantage-arbeiderswoningen in Suriname wordt aangetroffen op plantage Peperpot aan de rechteroever van de Surinamerivier. Opvallend is dat het model niet veel afwijkt van de aanbevelingen uit 1914. | |||||||||||
Vrije vestiging na 1930Vanaf 1930 begon de overheid Javaanse gezinnen als kolonisten aan te trekken, deels op domeingrond, deels op plantagevestigingsplaatsen (Snellen 1933: 68). Grond, materiaal voor een woning en levensmiddelen voor de eerste maanden werden aan de gezinnen ter beschikking gesteld. Daartegenover stond dat ze zich verplichtten om in de piekperi- | |||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||
oden op de plantages te werken. Verder voerden ze een zelfstandig bestaan. De meeste gezinnen teelden gewassen voor eigen gebruik. Het surplus werd verkocht. Naar het oordeel van Snellen zagen de percelen er netjes uit (Snellen 1933: 124,137). De in de loop van de immigratieperiode ontstane Javaanse nederzettingen op domeingrond of op plantagegronden lagen zelden of nooit aan een rivier. In Saramacca kan dat voor een deel verklaard worden door het feit dat Hindostanen zich al gevestigd hadden aan de enige transportweg: de rivier. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de kolonisatie van Javanen in Saramacca voor een deel plaats vond na de aanleg van de weg van Paramaribo naar Groningen. Maar dit is niet de enige verklaring, want opvallend genoeg is Sidoredjo, de Javaanse vestiging tussen Groningen en Carl François, niet ontstaan aan de Saramaccarivier (wat wel mogelijk geweest was), maar landinwaarts op een schelprits. Eerst later in 1938 werd de weg Groningen - Carl François aangelegd (Zonneveld en Kruyer 1951: 404-405). Na de Indianen zijn Javanen de eersten geweest die de droge plaatsen en niet de rivieroevers voor bewoning uitzochten. Aan de ritszoom ligt echter meestal een lager drassig gedeelte waar rijst verbouwd kan worden. Anders dan in Java, waar in gesloten desaverband gewoond wordt, gaven Javanen in Suriname de voorkeur aan wonen langs de weg dichtbij hun tuin en rijstpolder. De langgerekte ritsen zijn bepalend geweest voor de lintbebouwing van Javaanse nederzettingen (Zonneveld en Kruyer 1951: 405). Voorbeelden van spontaan gegroeide Javaanse nederzettingen in de jonge kustvlakte met het langgerekte, lintpatroon zijn Tamanredjo (evenwijdig aan elkaar lopende ritsen), Blauwgrond, Wonoredjo, Kampong Baroe, Sidodadi en Sidoredjo. Alleen het einde van de Tawajariweg, Wonoredjo bij Moengo en Koewarasan zijn min of meer gesloten Javaanse nederzettingen. Maar dat komt omdat het terrein door de overheid is uitgezocht. Aan de Tawajariweg is het terrein een min of meer ronde ‘plateau-rest’ omringd door zwampen. Wonoredjo is het produkt van landmeters en Koewarasan is door de overheid ontworpen (Zonneveld en Kruyer 1951: 406). | |||||||||||
Huisvesting van Javaanse kolonistenWanneer een contractant zich als kolonist vestigde op domein of plantagegrond moest hij weg uit de ‘bedrijfswoning’. Hij bouwde in sambatanGa naar eindnoot4. verband een andere woning. Minder duurzaam, maar naar eigen inzichten. De meest eenvoudige en goedkope huizen werden geheel uit plantaardig materiaal gebouwd: het pina-huis (zie ook De Waal Malefijt 1963: 38).Ga naar eindnoot5. Een jaar of dertig geleden werd in Saramacca nog vrij veel in pina-huizen gewoond. Maar toen al waren veranderingen zichtbaar. Een inventarisatie in de jaren vijftig verricht door de ‘Werkgroep woningbouw op het platteland’ van het ministerie van landbouw, veeteelt en visserij in samenwerking met het bureau van de Amerikaanse | |||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||
technische hulpverlening onderscheidde drie typen huizen in de omgeving van La Poule: het oude type (pina-huis); het overgangstype en het nieuwe type. Het oude type had een dak van pina, wanden van prasara (gespleten palmstam) en een vloer van aangestampte klei of zand. Zevenendertig procent van de huizen behoorde tot het oude type. De bouwmaterialen waren door de bewoners en helpers zelf verzameld en in sambatan verband gebouwd (Werkgroep 1958: 6). Huizen van het overgangstype varieerden sterk. Meestal werd eerst van het pina-huis de dakbedekking door solider materiaal (zinkplaten) vervangen. Daarna werden de wanden verbeterd. Zelden bestond de vloer uit planken. In 1958 behoorde 49% van de huizen in de omgeving van La Poule (Kampong Baroe en Kampong Rewel) tot het overgangstype. Het nieuwe type had een dak van zinkplaten, de wanden en vloer bestonden uit planken. Het huis werd onder leiding van een timmerman gebouwd. Slechts elf procent van de huizen werd tot het nieuwe type gerekend (Werkgroep 1958: 6). Van het totaal aantal woningen had 57% twee kamers en 32% drie kamers. Op grond van gegevens verkregen uit het inventarisatie-onderzoek, waarin ook de mate van ontevredenheid van de bewoners wat woongenot betreft tot uiting kwam, adviseerde de ‘Werkgroep’ in 1957 een proef te nemen. De proef zou bestaan uit het bouwen van geschikte landbouwerswoningen met gebruikmaking van locaal verkregen materiaal. Er werd besloten schelpsteen voor het betonwerk te gebruiken en palen voor raamwerk, daksparren en verbindingsbalken. Verder werd aangeraden voor deurstijlen planken te verwerken. De bovenmuren zouden bestaan uit golet (vlechtwerk van warimbo) en insectengaas. Als dakbedekking tenslotte werd aangeraden lokaal verkregen pina toe te passen (Werkgroep 1958: 11). De buitenafmetingen zouden ongeveer 6,5 x 8,5 meter bedragen. Fundering, vloer en buitenmuren (tot een hoogte van 1,5 meter) zouden van schelpsteen zijn. Tussenschotten en plafond zouden weggelaten worden. Volgens het verslag van de ‘Werkgroep’ zijn er drie modellen huizen gebouwd. Huismodel nummer 2 kreeg een open woonterras naar suggestie van de locale bevolking. De huizen mochten niet meer dan f. 500,- per stuk kosten. Het is helaas niet bekend of de huizen er nog staan en of Javanen er daadwerkelijk in gewoond hebben. Want dat er problemen waren blijkt uit de laatste regels van het verslag over het woningproject: ‘De koude cementen vloeren stellen de nieuwe bewoners voor het probleem dat het slapen op de vloer zo goed als onmogelijk is.’ Ongeveer tezelfdertijd deed De Waal Malefijt onderzoek onder Javanen in Suriname. Als ik goed ben ingelicht heeft zij voornamelijk in Nickerie en Meerzorg/Tamanredjo gegevens verzameld. Zij komt tot een enigszins andere typering van Javaanse huizen. Ook zij onderscheidt drie typen: pina-huizen, omah Jawa ( spreek uit ‘djowo’, Javaanse huizen) en omah modern (moderne huizen). | |||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||
De pina-huizen kunnen, wanneer het materiaal verzameld is, in een of twee dagen opgetrokken worden. Zoals gezegd werd dit type huis gebouwd wanneer de ex-contractant een stuk land toegewezen kreeg. Er was geen geld voor duurzamer materiaal. De kosten voor een pinahuis bestond uit de maaltijden die aan sambatan helpers verstrekt werden tijdens het bouwen. Wanneer er geld was, werd een deel van het materiaal ingekocht en bedroegen de kosten hooguit f.250,- (Werkgroep, 1958: 9). Langzamerhand werden aan het pinahuis verbeteringen aangebracht en werden de prasaramuren vervangen door hout (Waal Malefijt 1963: 38; Werkgroep 1958). Omah Jawa was het meest voorkomende type. De gemiddelde landbouwer bewoonde een dergelijk huis. De naam duidt ook een mate van Javaanse identiteit aan, meent De Waal Malefijt. Dit type huis zou het meest lijken op de plattelandswoning op Java. Het grondplan van omah Jawa is uniform, alleen grootte en constructie variëren. De muren zijn gemaakt van ruwhouten horizontaal geplaatste planken, die dakpansgewijs vastgemaakt worden. Deze constructie laat lucht in en houdt regen buiten. Het dak is gemaakt van pinapalm of nog beter van gegalvaniseerd ijzeren golfplaten. Een huis met een dak van golfplaten had meer ‘standing’.Ga naar eindnoot6. Langs het dak worden dakgoten bevestigd, die het water naar reservoirs (lege olievaten) leiden. De vloer van een omah Jawa is meestal van aangestampte aarde. In de meeste gevallen bestaat het huis uit twee kamers, maar wanneer dat nodig is, worden kamers aangebouwd. De keuken is aan de achterkant aangebouwd, maar meestal wordt het oude pina-huis als zodanig gebruikt. Dit type huis is relatief gezien niet duur. Wel is geld nodig om spijkers, scharnieren voor deur en ramen te kopen en vooral voor de houten planken waarmee de muren gemaakt worden. Het bouwen van een omah Jawa kostte begin zestiger jaren tussen de f. 75,- en f. 200,- (Waal Malefijt 1963: 40). De derde categorie is de omah modern.Ga naar eindnoot7. Dit type huis is gebouwd op betonnen palen, die in hoogte varieren van één tot drie meter. Begin jaren zestig, aldus De Waal Malefijt, werden omah modern steeds meer op hogere palen gebouwd. Niet alleen omdat de moderniteit van het huis zichtbaarder wordt, maar ook omdat de ruimte die onder het huis ontstaat voor een deel gebruikt kan worden om de was te drogen in de regentijd. De ruimte biedt daarnaast gelegenheid om beschaduwd huishoudelijke bezigheden te verrichten en de vrije tijd door te brengen. Deze huizen zijn in zijn geheel uit hout opgetrokken, maar van verfijnder materiaal. De muren laten geen lucht door. De glazen ramen in elke muur, bieden de mogelijkheid het huis goed te ventileren. Het grondplan is eigenlijk hetzelfde als bij de andere twee categorieën. Een grote voorkamer en een achterkamer die in kleinere eenheden is opgedeeld. In de meeste gevallen echter bevindt de keuken zich buitenshuis. Een omah modern was relatief duur. Het kostte begin jaren zestig op zijn minst f. 1000,- maar over het algemeen f. 2000,- tot f. 3000,-. Meestal werd dit type huis in stadia gebouwd over een periode van vijf jaar, niet | |||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||
in sambatan-verband. Meestal werd hulp geboden door vriend of buurman (Waal Malefijt 1963: 41; Werkgroep 1958: 9). De stoffering en meubilering van de drie typen huizen hingen voornamelijk af van de financiële positie van de bewoners. Deze varieerden van zelfgemaakte ruw-houten stoelen, banken, tafels en slaapmatten (klasa) tot in de winkel gekochte, fabrieksmatig vervaardigde meubels en bedden. | |||||||||||
Het Javaanse huis: een veilige havenVoor Javanen is een huis niet alleen een plaats om te leven, maar het is een instituut waarin alle belangrijke overgangsrituelen van een individu plaatsvinden: geboorte, besnijdenis, huwelijk en dood. Dit is een van de redenen, zegt De Waal Malefijt, dat de gemeenschapshuizen in de Kielstra-desa's niet functioneerden. Deze gebouwen waren niet in staat het huis te vervangen (Waal Malefijt 1963: 42). Voor er daadwerkelijk gebouwd zal worden, brengt de kaum (religieuze specialist) offers aan goden en geesten en vraagt op die manier toestemming om met de bouw te beginnen. Het bouwen van huizen is bij Javanen een mannen zaak. Als vrouwen zouden meebouwen zou dat ongeluk brengen. Het huis zou in ‘no-time’ desintegreren. Niet omdat vrouwen het werk niet goed zouden doen, maar omdat de geesten het werk dat door vrouwen verricht is zouden vernielen (Waal Malefijt 1958: 68). Het rituele belang van het huis is nauw verbonden met het concept van slamet (welzijn, voorspoed). Als alles wat in huis plaatsvindt correct wordt uitgevoerd zal het huis gezegend worden door de geesten en zal het huishouden voorspoed hebben (Waal Malefijt 1963: 420). Het is van het allergrootste belang om met medewerking van de geesten een nieuw huis te betreden. Wanneer een nieuw huis gereed is, zal de eigenaar de hulp van een kaum inroepen en hem vragen om met behulp van pétunganGa naar eindnoot8. de juiste dag voor de verhuizing uit te stippelen. Wanneer de kaum de juiste dag berekend heeft, zal hij ook vertellen van welke kant hei huis voor het eerst betreden moet worden: door de voordeur of door de achterdeurGa naar eindnoot9. (Waal Malefijt 1963: 42). Op de bewuste dag begeven de familieleden zich tegen de avond naar het nieuwe huis en lopen er twee of drie keer omheen voordat ze binnen gaan.Ga naar eindnoot10. Voor de eerste nacht hebben ze alleen een kom rijst, een fles water, een bezem, een klasa (slaapmat) en een paar kussens mee. Elke persoon eet een mondvol rijst en neemt een slok water, de rest wordt weggezet voor de geesten. De vrouw veegt de vloer aan met de bezem, spreidt de slaapmatten uit en iedereen gaat slapen. De volgende dag wordt de rest van de huisraad verhuisd. Alleen de leden van het gezin die in het nieuwe huis gaan wonen nemen deel aan deze rituelen. Hiermee geven zij aan dat alleen zij verantwoordelijk zijn voor de voorspoed van het huishouden (Waal Malefijt 1963: 42). Diverse verklaringen zijn gegeven voor dit gebruik. De meeste hadden betrekking op het idee dat de geesten in | |||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||
bedwang gehouden moeten worden door hun het deel te geven dat ze toekomt, of wel door ze wijs te maken dat de bewoners arm zijn en dat ze daarom niet veel van hen moeten verwachten. | |||||||||||
Javaanse huizen in de jaren tachtig en negentigDe veranderingen in de huizenbouw die vanaf de vijftiger jaren zich duidelijk begonnen af te tekenen, hebben zich gestadig voortgezet. In de districten zijn de pina-huizen langzamerhand verdwenen. Het aantal omah Jawa is toegenomen, maar ook het aantal omah modern. Over het algemeen wonen Javanen vooral in de districten nog in lage huizen met één woonlaag, zoals dat op Java ook gebruikelijk is. Duidelijke uitzonderingen zijn te vinden op Simonspolder (district Para) en Nieuw-Nickerie en Wageningen. Een omah modern heeft toch nog veel Javaanse trekken. De indeling alleen al komt overeen met de andere genoemde typen.Ga naar eindnoot11. In de districten worden nog omah Jawa gebouwd. Niet iedereen heeft voldoende middelen om een omah modern te bouwen. In afbeelding 1 geef ik een voorbeeld van de constructie, de indeling en de aankleding van een omah Jawa van een ouder echtpaar in Saramacca anno 1990. Een van de meest markante functies van de amben, de grote bank, waarop gezeten en/of geslapen wordt, heb ik in de beschrijvingen van andere auteurs gemist. De bank die aan één zijde aan een buitenmuur grenst, wordt vooral in plattelandswoningen aan alle kanten afgesloten. De bank lijkt dan op een grote kist. In de buitenmuur wordt een deurtje aangebracht. De ruimte onder de amben dient als slaapplaats voor kippen. Een groot nadeel van deze bank, tevens kippenhok, ligt in de overdracht van kippeluizen op mensen die erop plaats nemen. Nog steeds worden huizen in sambatan-verband gebouwd, met name als de geldbuidel niet goed gevuld is. De geleverde arbeid wordt echter in fasen opgedeeld. Men helpt elkaar in de weekends en vakanties. Tegenwoordig is de sambatangroep alleen de eerste dag aanwezig. Daarna bieden enkele familieleden een helpende hand. Als de bouwer goed bij kas is, worden na de eerste sambatan-dag arbeiders ingehuurd om het karwei te klaren. Bij het bouwen wordt de kaum nog steeds gevraagd offers te brengen en de verhuisdatum te bepalen, althans bij Javanen die deze rituelen in ere houden. De offers worden in een takir (bakje van bananeblad) in het midden van het buis neergezet. De inhoud van de takir bestaat uit: ongekookte rijst, een rauw ei, kokos, zwarte peper, zout, suiker en nog diverse specerijen. De palen worden versierd met takjes croton en fajalobi. Bij de indeling van het huis wordt rekening gehouden met de slaaprichting. De slaapkamers worden zodanig ingericht dat de slapers | |||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||
A: dichte muur van planken tot aan het dak.
B: muur van planken met spleten van ongeveer 5 cm. Deze muur reikt tot schouderhoogte. C: deur, reikt ook tot schouderhoogte. Ook met spleten. D: deuren met smalle spleten. De keuken is helemaal afgesloten maar de muren zijn niet dicht. Door de spleten komt verse lucht binnen. E: voordeur F: keuken, heeft geen ramen. Er is een tafel met een gaskomfoor. Op een andere tafel staan glazen, lepels en specerijen. Ook staat er een amben in de keuken, waarop een gevlochten mand staat met borden en glazen. Wanneer er bezoek is, neemt deze ook op de amben plaats. x: vensters die nooit open gaan. niet met hun gezicht naar het oosten liggen ‘want dan zijn alle soorten kwade en goede dingen op je gericht’. Slaap je toch in deze positie, dan krijg je rare dromen en ben je moeilijk wakker te krijgen. Het is net alsof je geest van je weggaat. Ook het slapen dicht bij een raam is af te raden, omdat geesten daar langs komen. Geesten worden op afstand gehouden door het huis en erfgedeelte rondom het huis zo schoon mogelijk te houden. | |||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||
Omah Modern in Meerzorg, 1987 (foto: Sylvia M. Gooswit)
Omah Jawa in Koewarasan, 1989 (foto: Johan Sarmo)
| |||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||
Als het mogelijk is worden op het erf bruikbare planten geteeld zoals melati (nodig voor offers), kunir, kentyur, laos, jahé (gemberwortel), sereh (citroengras), kleine pandan (alle ingredieënten voor de keuken). Verder bananen en kokos. In de districten worden nangka en grote pandan geplant. Van de eerste plant waren de bladeren gebruikt om voedsel in te pakken, van de tweede worden (slaap)matten gevlochten. De bomen waarin geesten verblijven en die toch een nuttige functie hebben, worden zo ver mogelijk van het huis geplant: de amandelboom, kalebas en bamboe. Van de kalebas bijvoorbeeld wordt gezegd dat de sambal trasi die in een kalebasschaaltje gemaakt wordt erg lekker is. Ook wordt de vrucht gebruikt als onderdeel van een medicijn om kinderen te genezen van bronchitis. | |||||||||||
AfsluitingAls contractarbeiders op de plantages in Suriname werden Javanen gehuisvest in ‘bedrijfswoningen’, die in opzet overeenkomen met de omah bétak in het toenmalige Nederlands Indië. Bij een tijdelijk huizentekort bouwden Javaanse contractanten hun eigen kampwoningen of pinahuizen, gemaakt uit lokaal verkregen plantaardig materiaal. Uit het rapport Van Vleuten blijkt dat zij aan deze woningen de voorkeur gaven boven de bedrijfswoningen. Dat is geen wonder, want door zelf materiaal te verzamelen en naar eigen inzicht en traditie te bouwen waren ze instaat de vereiste rituelen die met de bouw en het betrekken van een nieuw huis gepaard gaan, uit te voeren. Veel Javanen vestigden zich na de contracttijd als kolonist in Suriname. Ze gingen wonen op de droge schelpritsen in Commewijne en Saramacca. Geldgebrek noopte hen tot het bouwen van pinahuizen. Deze waren niet erg duurzaam, maar wel overeenkomstig Javaanse traditie gebouwd. Zodra het enigszins mogelijk was werd het palmbladeren dak vervangen door een zinken dak en de prasaramuren door planken. In toenemende mate werd de fase van pina-huis overgeslagen en werd meteen een houten huis gebouwd, hetzij omah Jawa (Javanenhuis met ruw houten materiaal), hetzij omah modern (geschaafd en geverfd hout of steen). De indeling van deze drie typen huizen verschilt nauwelijks. Wat betreft het schoonhouden van de directe omgeving en de erfbeplanting is er eveneens geen noemenswaardig onderscheid aan te wijzen. Het bouwen in sambadatan verband echter staat heden ten dage steeds meer onder druk. In Paramaribo bouwen welgestelde Javanen huizen die in architectuur niet verschillen van die van andere etnische groepen. Naar analogie van de vorige benamingen noem ik deze huizen omah kosmopolit.Ga naar eindnoot12. Uit dit artikel is duidelijk geworden dat Javanen een geheel eigen inbreng hebben gehad in het Surinaamse mozaïek van bouw- en woonvormen. Een inbreng die in de loop der tijd onder wisselende omstandigheden steeds weer een andere inkleuring heeft gekregen. | |||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||
Literatuur
| |||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||
|
|